aan het boek waaraan ze begonnen was, altijd in de verwachting dat ze daarvoor zou worden beloond. Je kon niet weten. Misschien had de schrijfster het zelf ook wel in de gaten, dat van dat kwaad en dat geweten en zo. Misschien gaf ze het verhaal straks een draai die eigenlijk niemand had kunnen voorzien.
Maar hoe aandachtig ze ook zat te lezen, nooit miste ze het moment dat hij te voorschijn kwam op het weggetje, een opening tussen de sparren.
Dan zwaaiden ze naar elkaar - hij naar een vrouw tegen de achtergrond van het huis, zij naar een man in de omlijsting van het bos.
Van wandelstok, verrekijker en rugzak ontdeed hij zich gewoonlijk direct achter de voordeur.
Als hij het balkon opkwam: hoi.
Als hij in het voorbijgaan zijn hand op haar schouder legde: jeetje, wat ben je heet, je gloeit helemaal.
En als hij ging zitten: hèhè, was me dat lopen, niet normaal meer, wat een eind was dat.
De hond lebberde ondertussen wat water uit de bak, sleepte zich naar een hoekje met schaduw en zeeg daar zuchtend neer, zijn kop op zijn voorpoten, als een blok in slaap.
Ze deed haar boek dicht, maar hield een vinger tussen de bladzijden.
Hij trok een been op en begon zijn schoenen los te knopen, het wonderlijk zigzagwerk van zwarte veters. Wie zei daar dat er geen genegenheid was in zijn leven? Verknocht aan zijn Raichles! Bovendien een uitgesproken liefhebber van warme sokken.
Het wit van zijn voeten had in haar ogen iets van gekookte kabeljauw.
Beurtelings betastte hij de ene en de andere. Hier wat knijpen, daar wat wrijven, dat scheen hem goed te doen. Toen hij plotseling naar haar opkeek: heregod wat ben je bruin, je mag wel uitkijken dat je niet in brand vliegt.
In feite vertelden die voeten, bedauwd en uitgeloogd, het hele verhaal al. Zij wisten alles van de paden die hij had genomen, door fleurige weilandjes en vochtige bossen, langs onverstoorbare stroompjes en stuivende watervallen, bij adembenemende beklimmingen en eindeloze afdalingen.
Drie, vier keer heen en weer naar de ijskast voor een glas grenadine met water uit de ijskast, dat hij telkens al leeg had eer hij goed en wel terug was.
En dan: dat soort dingen. Steenarend, aspisadder, soldatenkerkhof, gierzwaluwen en sneeuwhaas, aangevuld met gebaren om te verduidelijken waar in het landschap ze zich hem daarbij moest voorstellen, ergens in de bergen links of rechts, tegenover of achter het huis, bergen in hun vaste samenhang, in het blauwige waas van hitte en verte, verstreken tijd.
Lieg niet, dacht ze, laat mij er toch buiten.
En ze dacht ook weleens: zijn moeder moest eens weten!
Als hij dan eindelijk ging douchen, begon zij het avondeten klaar te maken, meestal iets met spaghetti of macaroni, in ieder geval iets waarvan hij straks aanzienlijk meer zou opscheppen dan zijzelf.
De keukendeur stond open, je kon het water in de douche horen klateren, je kon horen dat het zijn lichaam als een mantel omhulde en er in straaltjes afdroop, hier en daar een paar losse druppels achterlatend in een bosje haar.
En nu, dacht ze, ging hij met dichtgeknepen ogen en een onzekere hand op zoek naar de shampoo.
Nee, dacht ze.
Ze draaide de electrische plaat onder de koekenpan met gehakt wat lager. Nee, liegen was het juiste woord niet. Wat haar dwarszat was niet zozeer een onwaarheid als wel een onvolledigheid, niet wat hij zei maar wat hij verzweeg. Want op dat moment viel haar in wat ze in feite de hele tijd al geweten had. Hij liet haar geretoucheerde foto's zien en opeens begreep ze de betekenis van de witte vlekken die haar waren opgevallen. Hij was niet alleen in de bergen! Hij was niet alleen bij dat soort dingen. Er was iemand die achter hem aanliep. Er was iemand die naast hem opdook als hij ergens stil bleef staan. Hij zei wel ‘ik’ maar hij bedoelde ‘wij’ - wij zijn daarboven, pal op de Italiaanse grens, bij een soldatenkerkhofje uitgekomen, wij hebben naar die kruisen staan kijken, wij hebben gezien dat er steeds dezelfde doodsoorzaak op stond: 6 september 1915.
Ze voelde een kille hand in haar nek.
Ze huiverde.
Hoe kon ze dit weten?
Hoe kon ze weten dat hij niet alleen was in de bergen? Als je de verhalen, waarmee hij thuiskwam, nog eens op je liet inwerken, was het net of hij zelf niet eens wist dat hij niet alleen was in de bergen.
Na het eten rookte hij een pijpje op het balkon. Vleermuizen kwamen te voorschijn om het kleed van de