Leo Vroman
Overigens verboden toegang
Lang, slank, vlasblond van de bergen vers opgespoten zand, lag onze Plum Beach nog maar twee jaar geleden blootgesteld aan de auto's vol mensen die van de flankerende hoofdweg af konden wijken, deze kwetsbare wildernis in. Er waren gezinnen die resten chili con carne, groepen die onthoofde en anderszins aangebeten kippenresten, en Indische families die verse bloemen achterlieten, en er waren pijnlijk diepe dubbele sporen waar brullende dunebuggies de welvingen hadden verkracht. En toch: niets kon de aarzelende groei van het beetje geplante duingras weerhouden, en de ibissen waadden nog in de hitte tussen de pollen riet in het lage water, de snowy egrets stampten met hun gele pantoffels naar visjes, de green herons, de night herons enzovoort.
Maar deze zomer was alles anders. De stad New York, of wie ook, had besloten dat het oude overgroeide fietspad verbeterd moest worden. Het begon al in de lente: op een van onze eerste wandelingen erheen werden we door huizenhoge ratelende gele giraffes en neushoorns begroet, waarmee de hellingen vol wilde rozen naar het pad werden schoongeschoren, de blote aard geurde al. En er was een heel hoog, uit ijzerdraad gevlochten hek ontstaan, waarop stond dat niemand hierlangs mocht, en wat er allemaal zou worden gedaan. Het verbod - een bescherming van het mensenwerk - deed me denken aan een bordje dat we in de Weerribbe ontmoetten. Er stond ongeveer:
Geen fietsen
Geen loslopende honden
Overigens verboden toegang
Een bescherming van de natuur zelf. Langs onze Plum Beach, aan de verkeerskant, was intussen een zware muur van cementstroken gelegd, zodat auto's onmogelijk af konden slaan, en wij tweeën, altijd voorzichtig bereid om het verbod te meten, genoten toen in de lente al van de stilte waar het wilde strand lag te rusten.
Maar het rustte niet: in de loop van enkele weken werd het wilder en wilder, in april wit van de bloeiende plum beach en grijspaars van de bloeiende kruipende blauwe regen, en toen groener en groener van de nu ongestoord woekerende planten, struiken, duingras, en in de late zomer opeens het riet. En de vogels, de vogels en vogeltjes! Waar vroeger enkele renden en pikten, stonden nu dikke afzettingen van buikige, glanzend koperkleurige, ons onbekende strandlopers, en scholeksters liepen er tussen door alsof ze hun lange rode snavels achterna zaten. En wij, Tineke en ik, waren bijna de enige mensvormigen, zoals we ook in de rest van het land bijna de enigen zijn die we kennen, al is de toegang tot onze zitkamer helemaal niet verboden; daardoor zijn we misschien wel zo, ja, zoals we zijn.
Nu het herfst is, en de cementstroken zijn weggehaald, zien we al weer wat Indische mannen netten werpen in het moeras, en soms loopt er een Rus met een eenkennige hond waar geen kwispel uit te krijgen is. Het riet zal worden afgesneden, een nieuwe winter zal komen, de radiatoren zullen sissen en ik zal wel verkouden worden.