Josje Kraamer
Steppend het jaar 2000 in
In juli 1996 werd Naima El Bezaz de Jenny Smelik IBBY prijs toegekend voor haar debuutroman De weg naar het noorden.
Zou El Bezaz daar nou blij mee zijn geweest? De prijs wordt namelijk toegekend aan een jeugdliterair werk, terwijl haar boek toch echt als literatuur voor volwassenen op de markt werd gebracht.
Maar goed, de jury van de Jenny Smelik IBBY prijs staat niet alleen in haar overtuiging dat de roman van El Bezaz een jeugdboek is. Jeroen Vullings had in Vrij Nederland (4-11-1995) al eerder geconstateerd dat ze bij uitgeverij Contact een fout hadden gemaakt: ‘Het debuut De weg naar het noorden is geen roman voor volwassenen, maar voor de jeugd. Wat ze niet hebben gezien is dat ze met Naima El Bezaz (1974) de opvolgster van Evert Hartman in huis hebben. Als leeftijdscategorie stel ik voor: twaalf tot en met vijftien.’
Vervolgens stelt hij vast dat De weg naar het noorden aan alle criteria om van een traditioneel, realistisch jeugdboek te mogen spreken voldoet: het boek telt slechts één uiterst verhulde erotische passage, het is geschreven in de betrokken ik-vorm, het verhaal is gegoten in een raamvertelling, er zitten veel ‘spannende’ terugblikken in, het heeft een diepzinnige titel en een modern open einde én het boek is uiterst informatief (dus de jeugd steekt er ook nog wat van op). ‘Het klapstuk is wel,’ schrijft Vullings, ‘dat leuke verklarende woordenlijstje aan het eind, waarmee korte zinnetjes te maken zijn: ‘Ahlen, saibi athee!’ betekent ‘Welkom, maak thee!’
Heb je er eenmaal oog voor, dan kun je vaststellen dat er veel meer jeugdboeken verschijnen onder het mom van literatuur voor volwassenen. Ik noem: Stijn Aerden met Goochelaar [geen konijnen] (let op de guitige titel), Aan de wilde kant van de zestienjarige Liesje Schreuders, Snoer van Saskia van Rijnswou (Rob Schouten in Trouw, 26-4-1996: ‘Van Rijnswou's stijl doet [...] denken aan die van een tot decorumverlies vervallen Leni Saris’), Hoezo bloedmooi van Hans Sahar (die er prat op gaat in zijn hele leven maar één boek te hebben gelezen, en dátboek werd geschreven door kinderboekenschrijver Jan Terlouw) en Blauwe maandagen van Arnon Grunberg.
De laatste is de kinderlijke stijl die hij in zijn debuut al aardig beheerste overigens nu helemaal aan het perfectioneren, getuige zijn column in de VPRO-gids. Ik lees altijd nadat ik de brieven op de achterkant heb gelezen (brieven die echt door kinderen geschreven zijn), zïjn column en merk nauwelijks enig verschil, ware het niet dat die brieven die door die kinderen geschreven zijn vaak een schrijnender onderwerp behandelen.
Is dit nou een goede ontwikkeling?
Zelf heb ik volwassen mensen die een volwaardige opleiding hebben genoten, maar desondanks beweren soms lekker een jeugdboek te lezen (‘Ach, die versjes van Annie M.G. Schmidt, ik lees ze voor aan mijn kinderen, maar dan zit ik zelf te genieten hoor’) nooit helemaal serieus genomen. Vroeg kinds geworden, denk ik dan.
‘Thea Beckman is geen literatuur’ luidt een kop in de VPRO-gids (die ik nu toch aan het doorbladeren ben) - kijk, dat vind ik een heldere uitspraak. Maar in diezelfde gids (nr.36) lees ik dat Michaël Zeeman, een overigens toch zeer erudiet man, over deel drie van De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden opmerkt dat ‘deze boeken alleen voor een bepaald slag mensen interessant zijn. Ik denk dat je boven de veertig moet zijn om ze te kunnen waarderen.’
Ook Zeeman al!
Tot ons veertigste levensjaar blijven we brabbelende kleuters en dan gaan we ons eens in literatuur verdiepen.
De toenemende infantilisering (want ik vrees dat ik daar nu echt even de vinger op moet leggen) kun je ook goed aflezen aan de ontvangst die het verzameld werk van kinderboekenschrijver Nescio (‘Jongens waren wij, maar aardige jongens’) ten deel valt: allerlei normaliter serieus te nemen recensenten doen opeens of we hier met Echte Literatuur te maken hebben.
God zij dank werk ik niet in het onderwijs, want dan heb je het, naar het schijnt, helemaal zwaar te verdu-