| |
| |
| |
Willem Wilmink
Gedichten
Brugge
Hoe kan het zijn dat een angstig verleden
met bijgeloof, armoede, ziekte en strijd,
ons heeft voorzien van vredige steden,
die zijn geschapen voor eens en altijd?
Een van de mooiste waar iemand kan komen,
werd al meteen bij het bouwen beroemd,
werd met zijn torentjes tussen de bomen
spoedig al ‘Brugge die Schone’ genoemd.
Ik liep daar als kind met mijn vader te dwalen
totdat hij zich voor een cafétje bevond
en tegen me zei: ‘Kom me hier straks maar halen
en loop nog maar eerst in je eentje wat rond.’
Ik liep in mijn eentje door Brugge die Schone,
ik dwaalde, maar raakte de weg er niet kwijt.
Ik dacht bij mezelf: Ik zou hier willen wonen,
met een wafel met slagroom bij ieder ontbijt.
En later kon ik mijn geliefde vertellen
over de wonderen van deze stad:
hier schilderde Memlinc. hier dichtte Gezelle
en wij gaan hier vrijen, mijn meisje, mijn schat.
Ik liep met mijn dochter door Brugge te dwalen
totdat ik mijn vaders cafétje daar vond
en tegen haar zei: ‘Kom me hier straks maar halen
en loop nog maar eerst in je eentje wat rond.’
| |
| |
Marie-Louise
Op een schuit zit ze uit te kijken
met haar vriend over het IJ
en daar vliegen vogels over,
schepen varen kalm voorbij.
Alles wat een junk verkeerd doet,
heeft ook zij al wel gedaan,
het draaiboek van de drugsgebruiker
heeft ze lijdzaam ondergaan:
Moeder heeft er zon verdriet van,
vader vindt het zo unfair,
daarom was ze thuisgekomen,
bij 't vertrouwde meubilair:
't was of die gepolitoerde
stoelen, tafels, glazenkast
nooit meer te verplaatsen waren.
Alles, alles staat hier vast,
Daarom 't magere gezichtje
nog maar weer eens opgemaakt
en wat goede raad gekregen
en weer aan de dool geraakt.
gaf ze een agent een hand,
trots en blij, ze was opeens de
braafste junk van Nederland:
Als ze maar eens af kon kicken.
vrijwillig of desnoods verplicht,
o, dan kwam ze uit het duister
en dan zag ze... nóg geen licht.
Misschien staat een club van Jezus
of een sekte haar eens bij,
dan is 't uit met de verslaving
Wat zou er nog kunnen komen
dat haar uit die doolhof haalt
waar nou net het allermooiste,
allerteerste in verdwaalt?
| |
| |
Een kleinigheid
Wilfred Owen, Futility (‘Move him into the sun -’)
Draag hem het zonlicht in,
dat hem zachtjes heeft aangeraakt,
thuis, om te werken op het land
en hem ook wakker heeft gemaakt
in Frankrijk, tot het sneeuwen kwam
Als iets hem wakker maken kan,
weet de zon daar wel van.
en alles in beweging bracht,
geeft dat een lichaam, zo volmaakt,
en warm nog, dan geen nieuwe kracht?
Die dwaze zon, die 't leven schiep;
die onbekommerd wakker riep
wat zonder wanhoop sliep.
| |
| |
Tijd genoeg
Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! die bij de reeën of
bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt,
noch wakker maakt, totdat het haar luste! (Hooglied 3:5)
Mijn lief, als alles deze nacht
zich afspeelt volgens plan,
dan gaan we met elkaar naar bed,
Nu kijkje in mijn woning rond,
alsof je kast en raam en stoel
voor het allereerst verkent.
Je vraagt je af hoe het zal zijn
zijn wij dan dichter bij elkaar
Met films en boeken over sex
maar wat sex voor de liefde doet,
Soms is het grote avontuur
en andere keren maakt het weer
dat je iemand nooit meer groet.
Mischien is dit het juiste uur,
mischien is het te vroeg.
We zien het wel, mijn lieveling:
Mijn lief, als alles deze nacht
zich afspeelt volgens plan,
dan gaan we met elkaar naar bed,
‘Tijd genoeg’ is een van Wilminks elf gedichten geïnspireerd op het Hooglied. Tezamen met enkele andere gedichten -waaronder een dubbelgedicht bij een fragment van Herman Gorter -verschijnen ze op 22 november 1996 onder de titel Een eigen Hooglied in boekvorm bij De Oare útjouwerij te Enschede.
|
|