| |
| |
| |
Thomas Leeflang
Verfilmde strips & verstripte films
In Amerika houdt men niet alleen van van instant-koffie maar ook van instant-helden. Dick Tracy, Batman, Spiderman, Flash Gordon, Jungle Jim, Superman, Het Fantoom, ze zijn in de Verenigde Staten heel populair - legendarische helden die kunnen bogen op een historische achtergrond. En deze idolen stammen alle uit de comic, het stripverhaal.
De wisselwerking tussen de strip en de film is vanaf het begin af aan groot geweest en duurt nog steeds voort. Paul Verhoeven, de Nederlander die in Hollywood als regisseur furore maakt, was voor hij aan het eind van de jaren zestig aan de tv-serie Floris begon, striptekenaar. Zijn Amerikaanse collega Steven Spielberg verdiende na zijn schooltijd een tijdje de kost als cartoonist. De door Spielberg voor zijn films gemaakte story boards lijken altijd op schetsen voor comics en worden dan ook vaak in boekvorm uitgegeven.
In principe hebben striptekenaar en filmregisseur dezelfde opdracht: aan de hand van een scenario een verhaal vertellen en met een serie plaatjes de illusie van beweging opwekken. Zo bekeken is een comic een film in steno, een blauwdruk voor een film.
In een tijd dat er van ‘ordentelijke films’ nog geen sprake was, waren ook de strips nog vrij primitief. Het optreden van de figuren uit de beginjaren van de strip is goed te vergelijken met het acteren van sterren uit de zwijgende film: groteske gebaren en extreme emoties zonder veel variatie in. De strippersonages ‘speelden’ hun rollen in scènes waarin de beeldhoek nauwelijks veranderde. Het leek alsof zij voortdurend op dezelfde afstand van de tekenaar stonden, als in de toneelmatig opnamen die in het prille begin van de cinematografie werden gemaakt. Met de opkomst van de geluidsfilm rond 1930 kwam daar verandering in. Ook striptekenaars legden vanaf die tijd een grote mate van inventiviteit aan de dag als het er om ging het in vergelijking met film ontbreken van geluid en beweging in de beeldverhalen te omzeilen. Voor tekenaars werd de terminologie uit de cinematografie gemeengoed: ‘close-up’, ‘medium shot’, ‘long shot’. Ook voor het suggestief ‘hoorbaar’ maken van het aan strips ontbrekende geluid hebben cartoonisten slimme grafische oplossingen gevonden, zoals het gebruiken van kapitalen en het gedeeltelijk buiten het kader laten vallen van klanknabootsende woorden als BOEM! of BLAW! Hoe groter en vetter de letters, hoe harder ‘het geluid’ wordt geacht te klinken.
Beeldverhaal en film stimuleren elkaar in hoge mate. De media mikken ook op dezelfde doelgroep. Sommige strips lijken nagetekende films, zoals de westernstrips van de Frans/Belgische nieuw-realisten Joseph Gillian (Jerry Spring), Hermann Huppen (Comanche) en Jean Giraud (Blueberry). Landschap en kleurgebruik verraden de invloed van de film: half-ingezakte hutten en vergane bossen worden zorgvuldig neergezet in brede Panavision-shots, de weersgesteldheid wordt in irrationele kleurstellingen heel suggestief weergegeven. Soms zijn in de strips hele bladzijden in twee kleuren gehouden, niet uit economische, maar uit artistieke overwegingen, vergelijkbaar met de keuze die Woody Allen deed voor een heel donkere oranjezweem, waardoor Hannah and Her Sisters (1986), Radio Days (1987) en Crimes and Misdemeanors (1989) bijna in warm bruin gefilmd lijken. Toch werd niet alles afgekeken van de Leone en Packinpah-westerns. De westernstrips van de groep Europese tekenaars die zich in de jaren zeventig met het genre is gaan bezighouden toonden knappe staaltjes van visuele expressie. Cartoonist Giraud vertelde in het Franse blad Phénix (nummer 14, 1970): ‘Van de films van Sergio Leone en Sam Peckinpah kreeg ik een schok, ik raakte er van onder de indruk toen ik hun opvattingen van het wilde westen zag. Die films hebben mij en mijn werk behoorlijk beïnvloed. Maar ik ben daar niet alleen in, heel wat van mijn collega's zijn er door aangestoken.’ Dat Giraud toegeeft dat hij en zijn vakgenoten schatplichtig zijn aan Hollywood cq. aan de cinematografie, is grootmoedig. Kunstenaars zijn niet altijd bereid hun bronnen openhartig te noemen. Ook andersom is er sprake van beïnvloeding. Sergio Leone vertelde in januari 1965 in een Frans tv-interview dat hij zich voor zijn film A Fistful of Dollars sterk liet inspireren door de
stripwestern Casey Ruggles, a Saga of the West van
| |
| |
tekenaar Warren Tufts, waarvan de eerste aflevering in de Verenigde Staten op 22 mei 1949 verscheen. Sinds 1976 plaatsen diverse kranten in de Verenigde Staten Comanche van tekenaar Hermann Huppen en scenarist Michael Louis Regnier met de slogan: ‘The Best Western Comic Ever Made!’ De producenten van de bioscoopwestern Wyatt Earp (1994), Kevin Costner en Lawrence Kasdan (Costner speelde tevens de titelrol), lieten via het Canadese mediablad Focus (oktober 1994) weten dat zij fans waren van John Fords filmwestern Stage Coach en van de stripwestern Comanche: ‘We vonden het, nadat we John Wayne in Stage Coach en Red Dust in Comanche weer eens hadden gezien, tijd worden voor een nieuwe western: het werd Wyatt Earp.’
| |
Hoekige g-man
Warren Beatty als Dick Tracy in de bioscoopfilm Dick Tracy (1990); (foto: Peter Sorel/Touchstone Pictures, 1990).
Op 15 juni 1990 ging in de Verenigde Staten Dick Tracy in première, een door Warren Beatty geproduceerde en geregisseerde film naar de sinds 1931 in Amerika populaire strip rond de hoekige G-man Dick Tracy. Chester Gould tekende Dick Tracy bijna surrealistisch en volkomen tweedimensionaal. Voor kenners van het oeuvre van Chester Gould en de fans van Dick Tracy is de film een juweel. Aan de type casting is de uiterste zorg besteed en de vijanden van Dick Tracy zien er op het witte doek dan ook prachtig uit. De schilderachtige schurken onder aanvoering van Big Boy Caprice (gespeeld door Al Pacino) en Mumbles (Dustin Hoffman), Dick Tracy's trouwe medewerkster Tess Truehart (Glenne Headly), de fatale vrouw Breathless Mahoney (Madonna) en Tracy's aangenomen zoontje Kid, (Charlie Korsmo) kunnen gemakkelijk wedijveren met hun alter ego's uit de strip. In de Verenigde Staten rouleerde Dick Tracy maandenlang met succes in de bioscopen en ook de videocassetteversie stond in 1991 wekenlang
| |
| |
bovenaan in de Top Tien. In Europa sloeg de film niet aan. Zij die op Madonna afkwamen werden alleen wakker toen het popidool Sooner Or Later I Always Get My Man en More ten gehore bracht, om daarna teleurgesteld de cinema te verlaten omdat de nummers zo statisch en on-Madonna-achtig werden vertolkt. Bioscoopgangers die dachten dat Warren Beatty voor een keiharde persiflage van Dick Tracy zou hebben gezorgd, kwamen ook al bedrogen uit; Beatty behandelde Chester Goulds schepping met respect en met behoud van het eigen karakter van de strip. Dick Tracy is een typisch Amerikaanse cult-film geworden, een in Europa als vreemd ervaren produkt dat het aan onze kant van de Oceaan absoluut niet deed omdat hier bij het doorsnee publiek nu eenmaal de noodzakelijke achtergrondkennis ontbreekt. Want de film Dick Tracy is bedoeld voor Amerikanen die met de stripheld zijn opgegroeid.
Dat de film in Europa niet aansloeg is vreemd wanneer je constateert dat direct na de Tweede Wereldoorlog de Nieuwendijk in Amsterdam tijdens de weekeinden verstopt raakte, omdat het Passage Theater viermaal per dag Dick Tracy vertoonde. Van één serie van de gelijknamige, ongecompliceerde zwart-witfilms van Republic Pictures uit de jaren dertig (bestaande uit twaalf episoden van een kwartier) maakte Centra Film in Dordrecht handig twee hoofdfilms. Maar niemand die begreep dat Dick Tracy een figuur uit een pulpstrip was.
De Dick Tracy-films van Republic zaten uitgekiend in elkaar. Elke episode eindigde op het meest spannende moment, een climax waar zorgvuldig en in hoog tempo naartoe was gewerkt. Wanneer Tracy, ‘square-jawed, hook-nosed’ en immer correct in het vormvast costuum gestoken, aan het einde van een episode bijvoorbeeld onder grote metalen balken verpletterd op de grond leek te liggen, verscheen de aftiteling in beeld: ‘To Be Continued Next Week!’ De week daarop begon het nieuwe deel een paar minuten voor het einde van de vorige episode en bleken de balken niet op, maar net naast de zich behendig omrollende Dick Tracy te zijn gevallen. Ook in de andere Republic-series was de held of heldin aan het eind van een aflevering gegarandeerd morsdood (neergeschoten, verbrand, gestikt, van een dak of uit een vliegtuig gevallen, in een ondergelopen kelder verdronken, door een trein overreden) om in de volgende weer monter overeind te springen. Republic deed in 1950 de vertoningsrechten van de vier Dick Tracy-series over aan de televisie. Dick Moore en Keith Kalmer produceerden voor het ABC-netwerk zesentwintig delen van de tv-serie Dick Tracy, waarmee op 11 september 1950 werd begonnen. Het tekenfilmatelier UPA, als eerste Amerikaanse studio bedreven geraakt in ‘minimal animation’ (de vrij schrale, wat houterige tekenfilmstijl zoals bijvoorbeeld te zien is in de cartoons met de kippige Mr. Magoo), bracht van 1960 tot 1964 honderddertig delen van elk vijf minuten uitvan de getekende tv-serie The Dick Tracy Show. Voor liefhebbers van de Dick Tracy-strip zijn het juweeltjes, want de tekenfilms hebben vrijwel geen beweging, terwijl composities en kleurstellingen uit Chester Goulds comic zijn aangehouden.
| |
Man van staal
In 1948 heeft Columbia succes met een cinemaadaptatie van een adventure comic: van National Periodical Publications verkreeg Harry Cohn voor een jaar het recht een serial te mogen maken over Superman. Kirk Alyn speelde de Man van Staal in de vijftiendelige serie Superman die voor exploitatie in Europa tot een tweedelige hoofdfilm werd samengevoegd. Lippert Production, een kleine B-filmstudio in San Francisco, liet George Reeves (ware naam George Bessolo) in 1951 Superman uitbeelden in de hoofdfilm Superman and the Mole Men. En op 15 april 1953 startte The Adventures of Superman, een goedkope ‘non-network serie’ op locale tv-stations, eveneens met George Reeves in de titelrol. In september 1957 zette ABC met veel succes de uitzendingen van Superman voort. Eind 1958 waren al de voorhanden zijnde honderdvier delen vertoond, waarna een nieuwe serie op stapel werd gezet. Maar George ‘Superman’ Reeves kon het niet verkroppen dat hij geen andere rollen kreeg aangeboden van de filmstudio's en schoot zich op 16 juni 1959 een kogel door het hoofd. Vanaf 1960 waren alleen de van 1941 tot 1943 door de Fleischer-studio voor Paramount geproduceerde Superman-tekenfilms op de beeldbuis te zien, afgewisseld door talloze ‘reruns’ van The Adventures of Superman. Van 1978 tot 1987 trad Christopher Reeve
| |
| |
als een geloofwaardige Superman aan in vier Superman-bioscoopfilms, waarvan vooral het eerste en tweede deel hoge recettes opbrachten. Na Superman 4; the Quest for Peace, werd het stil rond 's werelds bekendste stripkarakter. Pas in 1994 verscheen Superman weer in beeld in de serie Lois & Clark: The New Adventures of Superman, geproduceerd door Warner Brothers, met Dean Cain als de man in het blauwe pak en Teri Hatcher als Lois Lane.
Batman forever (1995) met Val Kilmer (I) en Chris O'Donnell
De geschiedenis van Superman gaat terug tot juni 1938, toen het beeldverhaal voor het eerst in het blad Action Comics Magazine verscheen. Eind 1939 stond de strip in diverse kranten door heel Amerika en een half jaar later was Superman, alias Clark Kent, uitgegroeid tot een nationale held. De oorspronkelijke uitvoeringen van de Superman-strips van Shuster en Siegel waren overigens allesbehalve dynamisch. Eind jaren veertig, begin jaren vijftig, nadat Superman als tekenfilmfiguur en in bioscoopfilms ‘levensecht’ zijn avonturen beleefde, werd de comic qua uitvoering gemoderniseerd en aangepast aan het beeld dat het cinemapubliek zich inmiddels van Superman had gevormd. Het lukte tekenaars als Wayne Boring, Curt Swan en Murphy Anderson om Superman ook op papier snelheid en gratie te geven: de Man van Krypton passeert zo snel dat er van hem in de tekening niets meer te zien is dan een opvliegende stofwolk in een plaatje: ‘Whoem...!’. Filmmontagewetten zijn in de Superman-comics (en trouwens ook in veel andere actiestrips) als vanzelfsprekend geïntegreerd. Niet alleen verandert de opname-afstand in de beeldverhalen voortdurend - van close-up via medium shot tot een totaal beeld - ook de kijkrichtingen sluiten daarbij aan. Net als in de film worden twee gesprekspartners beurtelings over de schouder van de ander aan de kijker/lezer getoond. De Superman-comics zijn door de verschijning van Superman in de bioscoop alleen maar beter geworden, terwijl de Superman-films in vergelijking met de strips eigenlijk een beetje tegenvallen.
| |
Caped crusader
Wie het over Superman heeft, kan Batman niet achterwege laten. Ex-striptekenaar en -Disney-animator Tim Burton is een Batman-buff; de Batman-comics en de ‘live-action’ tv-serie hadden hem als jochie al zo in de ban dat hij later besloot er een fantastische Batman-film te maken. Het werden er twee: Batman (1989) en Batman Returns (1992). ‘The Caped Crusader’ Batman is een bedenksel van tekenaar Robert Kane (1916-) en schrijver William Finger (1917-1974). Krap een jaar nadat de eerste Superman-strip verscheen, werd de comic Batman gepubliceerd in het ‘pulpmagazine’ Detective Comics (nummer 27 van mei 1939). De Batman-scenario's, waarvan Kane en Finger altijd hebben gezegd dat die al klaar waren vóór de comic Superman überhaupt in con- | |
| |
ceptvorm door Shuster en Siegel aan uitgeverijen werd aangeboden, zaten duidelijk beter in elkaar dan die van Superman. Net als Dick Tracy en Superman vindt ook Batman een collectie volslagen gestoorde schurken tegenover zich, onberekenbare excentrieke vijanden die in de comics, tv-series en bioscoopfilms niet zelden de show stellen. William Dozier en Howie Horwitz, producenten van de tv-serie Batman en de dertien regisseurs van de honderdtwintig afleveringen (twee delen vormden één avontuur) lieten die extravagante typen dan ook spelen door bekende filmactrices en -acteurs: Burges Meredith (The Penguin), Cesar Romero (The Joker), Frank Gorshin (The Riddler), Art Carney (The Archer), Julie Newmar en Eartha Kitt (The Catwoman), Tallulah Bankhead (The Black Widow), Vincent Price (Egghead), Ida Lupino (Dr Cassandra), Liberace (Chandell), Shelley Winters (Ma Parker), Walter Slezak (Clock King), Van Johnson (The Minstrel), Joan Collins (The Siren), Milton Berle (Louis the Lilac), Roddy McDowall (The Bookworm),
Joan Crawford (hulpje van The Devil), Zsa Zsa Gabor (Minerva), om er een paar te noemen. De serie was en is nog steeds een groot succes en is binnen en buiten de Verenigde Staten het meest herhaalde tv-programma. De charme wordt versterkt omdat het een serie is uit de jaren zestig: verhalen vol dubbelzinnigheden, alliteraties en woordspelingen waarin destijds op een geslaagde manier het eigene van de Batman-strips is aangestipt. De tv-kleuren volgen die van de Batman-stripboeken: hard oranje, fel paars, helder groen. Na een explosie worden de rookwolken achtereenvolgens magenta, cyaan en geel. Postmodern absurdisme, voor eeuwig en altijd ‘camp!’ Batman was door de comics en de twee zwart-wit filmseries van Columbia al in de eerste tien jaar van zijn leven een nationale held geworden, maar na de televisieserie uit de jaren zestig werd Vleerman werkelijk een cultfiguur. Batman-parafernalia zijn erg in trek, er worden Batman-schilderijen gemaakt en de twee Batman-films van Tim Burton zijn door Dennis O'Neill en Jerry Ordway weer tot strip omgewerkt (Batman: The Official Comic Adaptation of the Warner Bros) waarin de ‘set dressing’, de beeldcomposities, het licht en de gezichten van de acteurs uit de films zijn aangehouden.
| |
Fantoom
Maar de kruisbestuiving van de media strip en film is niet alleen bij Batman overduidelijk aanwezig. Aan het eind van dit jaar verschijnt er, zestig jaar na het debuut van de getekende superheld The Phantom, bijvoorbeeld een filmversie over Het Fantoom in de bioscopen. The Phantom - een schepping van Lee Falk en Ray Moore - is de voorloper van alle ‘kostuumhelden’ à la Superman, Batman en Spiderman. Een groot deel van de handeling in het fantoombeeldverhaal is gesitueerd op een eiland voor de oostkust van Afrika, Bengali genaamd. De dolende geest gaat gekleed in een paars of blauw bodysuit en draagt een brede gun belt. In de film The Phantom (1996) speelt Billy Zane de titelrol; de regie is in handen van Simon Wincer. Het is niet de eerste keer dat The Phantom wordt verfilmd; in 1936 bracht Columbia Pictures met succes een gelijknamige vijftiendelige cinemaserie uit met Tom Tyler als Het Fantoom. Ook zijn er een aantal tv-series gemaakt rond Het Fantoom.
| |
Vergeten b-films
Minder spectaculair dan de invloed die gekende en erkende Amerikaanse ‘comic heroes’ als Dick Tracy, Superman, Batman en Het Fantoom op de Hollywoodse amusementsfilm uitoefenen is die van stripfiguren als Blondie (van tekenaar Murat Young), Jungle Jim (van Alex Raymond), Dennis the Menace (van Hank Ketcham) en Popeye (van Elzie Crisler Segar). Toch werkten en werken tekenaars en cineasten met van elkaar afgekeken voortvarendheid door. Blondie verscheen in 1930 als dagbladstrip. In 1938 begon Columbia Pictures aan een serie Blondie-bioscoop-films die tot 1950 doorliep en uiteindelijk zo'n achtentwintig titels telde. Penny Singleton, een all-round actrice die in de Verenigde Staten nog steeds heel bekend is (in 1990 deed ze mee aan The Jetsons: the Movie) speelde Blondie cq. mevrouw Bumstead. Arthur Lake was in deze sprankelende huwelijkskomedies - getoonzet op de ‘kittige’ geëmancipeerde manier van die dagen - haar echtgenoot Dagwood (en speelde diezelfde rol in de radioserie die van 1939 tot 1945 werd uitgezonden). De populariteit van de Blondie-comic hield gelijke tred met die van de in-hui- | |
| |
selijke films, die steeds op de eind-goed-al-goed-manier eindigden. Ook qua inhoud voedden de Blondie-strips en de Blondie-films elkaar.
In schril contrast met de sentimentele kleinburgerlijke Blondie staat Jungle Jim. Alex Raymond liet deze Wegenwachter van het oerwoud - een soort aangeklede Tarzan - in 1934 als krantenstrip debuteren om te concurreren met de op sommige scholen in de Verenigde Staten zelfs verboden Tarzan-comics. Al gauw werd ook Jungle Jim een populaire strip. Columbia's Harry Cohn, die een fijne neus had voor beeldverhalen waar iets mee te doen viel, kocht de filmrechten van King Features Syndicate en lanceerde in 1948 de eerste van zestien Jungle Jim-films met de voormalige film-Tarzan Johnnie Weissmuller in tropenpak in de titelrol. De Jungle Jim-serie liep met veel succes door tot 1955. De makers van de Jungle Jim-films hielden de Jungle Jim-strips scherp in de gaten en namen er allerlei grote of kleine vondsten uit over. Alex Raymond was een begenadigd illustrator en een groot cartoonist, een man die niet snel aan de haal zou gaan met de teken- of filmstijl van een ander. Regisseurs als William Berke (zes Jungle Jim-films) en Spencer G. Bennett (vier) keken goed naar Raymonds werk en hebben in hun films de schaduweffecten, ‘camerahoeken’, verteltechnieken en beeldcomposities uit de strips overgenomen. De Jungle Jim-films zijn in dat opzicht goede voorbeelden van de verassingen waarvoor vergeten Hollywood B-films de toeschouwers vandaag soms kunnen stellen.
Met de ‘single panel’-strip (één plaatje per dag) rond Dennis (‘the Menace’) maakte het Amerikaanse publiek via de krant kennis op 12 maart 1951. Tekenaar en geestelijk vader van Dennis, Hank ‘Henry King’ Ketcham, was toen al een autoriteit op zijn terrein, een vakman die tot 1940 als animator bij de Universal-studio aan tekenfilms van Walter Lanz had gewerkt. Later, onder Walt Disney, tekende Ketcham aan Donald Duck-‘shorts’ en aan beroemde animatiefilms als Pinocchio en Fantasia. In de comics is Dennis een jochie van een jaar of zes dat in zijn onschuld zijn omgeving nogal tiraniseert. Z'n dadendrang richt zich vooral op de buurman, Mister Wilson en diens bezittingen. Zo spuit Dennis de bijzondere postzegelcollectie van de buurman door het open raam met een tuinslang drijfnat, vervangt diens bloembollen door pootaardapppelen en brengt met zijn hulpvaardige gedrag iedereen van de wal in de sloot. Hank Ketcham had in de jaren vijftig een zoontje van dezelfde leeftijd, dus aan authentiek materiaal bestond bij hem geen gebrek. Van 1959 tot 1963 zond CBS in de Verenigde Staten de tv-serie Dennis the Menace uit met Jay North als de Amerikaanse Pietje Bel en Joseph Kearns als Mister Wilson. In 1994 ging Dennis the Menace: the Movie in première, gemaakt door John Hughes, producent en geestelijk vader van de Home Alone-cyclus. De kleine pestkop Dennis werd gespeeld door Mason Gamble, die van Mister Wilson door Walter Matthau. Matthau trekt precies het juiste moegestreden gezicht en sist heel geloofwaardig: ‘Ik haat dat joch!’ wanneer Dennis hem een gigantische inktvlek op z'n witte overhemd bezorgt. Van een inhoudelijke en technische wisselwerking tussen de dagelijkse Dennis-cartoon in de kranten en de film is in dit geval vrijwel geen sprake. Wel hadden
de getekende en de gefilmde Dennis baat bij elkaar: de populariteit van de een verstevigde die van de ander. Popeye, stripfiguur sinds 1929 en dankzij Dave en Max Fleischer vanaf 1933 tekenfilmheld, kreeg in 1980 menselijke trekken in een speelfilm van Robert Altman. De spinaziejunk Popeye werd gespeeld door Robin Williams, de spichtige Olive Oyl door Shelly Duval. Wat eerder is gezegd ten aanzien van Dick Tracy en zijn stripcollega's, gaat ook hier op. In Amerika zijn Popeye de Zeeman, Olijfje en onmisbare bijfiguren als de slome Wimpy en de agressieve Bluto verheven tot een hemelshoge status. Vandaar dat het publiek in de Verenigde Staten massaal op de film Popeye afkwam, terwijl in Nederland alleen de matinee's waren gevuld met ouders met hun kinderen. Regisseur Robert Altman hield zich bij de verfilming van de Popeye-comics niet aan de wat statische, tweedimensionale manier van werken van Fleischer. Dat wordt al meteen bij de openings-credits duidelijk, waarbij weliswaar in modern arrangement de bekende tune van de Popeye-‘screen-cartoons’ te horen is, maar onmiddellijk daarop steekt Robin Williams met een vette knipoog zijn hoofd door de bekende luikjes van het vooronder en roept met geknepen Popeye-stem en één opgetrokken wenkbrauw tegen het publiek: ‘Hé, ik zit in de verkeerde film!’
| |
| |
| |
Tekenfilmkonijn
Uit de stal van de Disney Corporation stamt Roger Rabbit, een nieuw en tegelijkertijd vertrouwd ouderwets aandoend strip- en tekenfilmkonijn. In 1988 werd hij op het bioscooppubliek losgelaten in Who Framed Roger Rabbit? waarin na lange tijd weer eens de combinatie ‘live action’ en animatie werd toegepast. Als de film begint, hebben de kijkers de indruk dat hier waarachtig sprake is van een gave ouderwetse kopie van een ‘animated cartoon’: Somethin's Coocin'? De op een Warner Brothers-logo lijkende introductie-titel vermeldt dat het gaat om een ‘Maroon Cartoon’ uit uit 1947 (productie: R.K. Maroon) en voor de ogen van de verraste toeschouwers voltrekt zich een vrolijke chaos. Roger Rabbit blijkt een wit konijn met een wijde rode broek, gele handschoenen, een blauwe vlinderdas met oranje noppen, een rode neus en een plukje oranje haar tussen zijn buitensporig lange oren. Een niet al te snugger type dat zichzelf steeds moet verdedigen en de situatie zelden de baas is. Qua uiterlijk mag Roger Rabbit iets weg hebben van Bugs Bunny en Goofy en zelfs wel iets van de Maartse Haas uit Alice in Wonderland; in de Verenigde Staten is Roger Rabbit omschreven als een ‘every toon’. Maar Rogers karakter is anders dan dat van zijn zelfverzekerde, vergrijsde equivalenten. De nietsvermoedende toeschouwers die denken naar een druk, maar aangenaam voorprogramma van Who Framed Roger Rabbit? te kijken, constateren al na een halve minuut dat Somethin's Coocin'? geweldadiger is dan de wildste Tom & Jerry, destructiever dan de agressiefste Woody Woodpecker en anarchistischer dan de buitensporigste Road Runner. Een Amerikaanse keuken, ingericht met jaren veertig apparatuur, wordt door de escapades van de nieuwsgierige, overal op en onder kruipende en overal aan zittende Baby Herman
veranderd in een slagveld. De baby dreigt daarbij in een messenrek te tuimelen of op brandend gasfornuis terecht te komen. Als Roger dat wil voorkomen wordt hij zelf getroffen door de meest morbide catastrofes. Op een gegeven moment dendert er zelfs een bolle koelkast bovenop zijn kop, waar vervolgens, om de extreme duizeligheid van onze held kracht bij te zetten, uitbundig tjilpende Disney-vogeltjes omheen vliegen. Dan neemt de camera afstand van de scène, zoveel afstand zelfs dat zichtbaar wordt dat de hele getekende keuken met alles er-op en eraan is gesitueerd op een ‘sound stage’ van een zeer realistische filmstudio. Een regisseur van vlees en bloed schreeuwt nijdig: ‘Stop!’, Roger Rabbit klautert in z'n getekende uitvoering overeind en bevindt zich aldus in een hem vijandig gezinde ‘echte mensen wereld’. De regisseur verwijt hem dat hij niet om vógeltjes had gevraagd, maar om stérretjes! Baby Herman ontpopt zich en-passant als een sigarenrokende chagrijnige lilliputter. Het konijn loopt droevig de set af en de ‘live action’-omgeving in waar hij met Baby Herman, zijn sexy ogende echtgenote Jessica (‘Ik ben niet slecht, ik ben alleen zo getekend!’) en privédetective Eddie Valient (gespeeld door Bob Hoskins) als verdachte van de moord op ‘gag king’ Marvin Acme nogal spetterende avonturen gaat beleven. Spetterend mag clichématig klinken, het is daarom niet minder waar, want het geweld escaleert tot kosmische proporties, Roger Rabbit heeft veel weg van een pinball in een gigantische flipperkast. Zelfs de meest verwende en getrainde tekenfilmliefhebber zal, na de honderd minuten die de film duurt, uitgeput de bioscoop hebben verlaten met het voornemen nòg maar eens te gaan kijken. Er zitten zoveel dubbele bodems in, zoveel verwijzingen naar klassieke ‘screen cartoons’,
zoveel ‘inside’-grappen, dat die niet bij een eerste kennismaking allemaal zijn op te pikken. Charles Fleischer, een ‘stand-up comedian’, gaf Roger Rabbit overigens de specifieke stem waaraan de onhandige langoor een deel van zijn identiteit ontleent. Bij het opnemen van de ‘live action’-gedeelten van Who Framed Roger Rabbit? was Fleischer, gehuld in een Roger Rabbit-pak, steeds aanwezig om de dialogen tussen de getekende Roger en z'n ‘gewone’ tegenspelers zo natuurlijk mogelijk te laten verlopen. In het Duitse fanzine Film Express (januari 1989) onthulde Fleischer dat zijn schaduw in sommige scènes nog te zien is.
Producent Amblin (Steven Spielberg) heeft van Who Framed Roger Rabbit? een hommage willen maken aan de tekenfilms uit Hollywoods Gouden Jaren, en is daar meer dan in geslaagd. In de epiloog verschijnen Roger, Baby Herman en Jessica in het nog net van de ondergang geredde Toon Town (waar alle tekenfilmfiguren wonen) zelfs in beeld met geanimeerde collega's als Bugs Bunny, Mickey Mouse, Betty Boop en Donald Duck.
| |
| |
Roger Rabbit is gebasseerd op een figuur uit de hardboiled detective Who Censored Roger Rabbit? van Gary Wolf uit 1980, een merkwaardig soort mix van Raymond Chandler, Lewis Carroll en de film Harvey (1950) van Henry Koster rond het onzichtbare konijn Harvey. In 1981 nam de Disney Corporation een optie op de rechten van de novelle van Wolfen zette er een team van ontwerpers op om Roger Rabbit een duidelijk herkenbaar uiterlijk te geven. Vervolgens werd Who Censored Roger Rabbit? keurig in de jaarverslagen vermeld als een ‘film-in-produktie’, om langzaam maar zeker uit de belangstelling van de Disney-organisatie te verdwijnen. Nadat hij de voorstudies van Roger Rabbit en de synopsissen voor de film, die men bij Disney intussen had vervaardigd, had bekeken, besloot Steven Spielberg zich in 1986 als producent met het project te gaan bezighouden. Robert Zemeckis (van de Back to the Future-serie) werd aangesteld als regisseur van het ‘live action’ gedeelte, Richard Williams (Raggedy Ann and Andy, 1977) kreeg de functie van hoofd van Disney Animation Ltd. in Londen. Daar kon hij met een staf van zeldzame talenten de animaties van Who Framed Roger Rabbit? voor z'n rekening nemen. Onder leiding van Williams ontstond Roger Rabbit uit een groot aantal ‘artists impressions’ van tekenaars als James Baxter, Al Gaivoto, Russell Hall (die ook Jessica creëerde), Phil Nibbelink, David Spafford en Simon Wells. Richard Williams regisseerde niet alleen het animatiegedeelte, hij tekende ook zelf aan de Maroon Cartoon Somethin's Coocin'? In de Verenigde Staten was en is het publiek stapelgek op Roger Rabbit. Alleen al in Amerika bracht de film in 1988 honderdvijftig miljoen dollar op en van de videocassette werden in 1979 in de Verenigde Staten 7,9 miljoen exemplaren verkocht. Roger
Rabbit-strips verschijnen door heel Amerika in kranten en albums en in de Disney-themaparken in de Verenigde Staten, Frankrijk en Japan wandelt Roger Rabbit als populair ‘costume character’ op met soortgenoten als Mickey & Minnie Mouse, Goofy en Winnie the Pooh. Who Framed Roger Rabbit? kreeg drie Oscars voor de technische aspecten; een ere-Oscar ging naar Richard Williams als schepper van Roger Rabbit, een eer die hij overigens moet delen met een half dozijn collega-animators.
| |
Computeranimatie
In 1989 maakte de jonge Disney-animator Rob Minkoff de abrupt onderbroken eerste Roger Rabbit-‘short’ Somethin's Coocin'? alsnog af. De ‘screen cartoon’ werd uitgebracht onder de titel Tummy Trouble en rouleerde in het voorprogramma van Honey, I Shrunk the Kids. Een jaar later kwam in het kader van de herwaardering van het ouderwetse voorprogramma opnieuw een Roger Rabbit-‘short subject’ in de cinema: Roller Coaster Rabbit, dit keer als smaakmaker bij Dick Tracy. Dat Spielberg, de staf van Williams en Minkoff met Roger Rabbit een ode wilden brengen aan het edele ambacht van de animatie, was aan de halve Maroon Cartoon en de ‘featurefilm’ al goed af te zien. Met Rollercoaster Rabbit ging Rob Minkoff zover dat hij voor de opbouw van de opeenvolgende scènes secuur die van de Popeye-‘shorts’ Little Swee'Pea (1936) en Thrill of Fair (1951) volgde. Ook deze ‘achtervolgingsfilms’ spelen zich af op een kermis en ook daarin verlaat een baby met alle gevolgen van dien de veilige kinderwagen om achter zijn losgelaten ballon aan te gaan. Vergeleken met Somethin's Coocin'? doen de twee Popeye's nogal kalmpjes aan. Roger Rabbit is dan ook het troetelkind van de animatiecomputer, een druk buitenbeentje dat bijna niet te onderscheiden is van de voorbeelden waarnaar hij werd geschapen en die vóór 1950 op de tekentafel ontstonden. Maar ook al valt met een electronisch orgel bedriegelijk echt de klank van een pijporgel na te bootsen, zo'n nep-orgel klinkt toch nooit zoals het zou moeten klinken. Het lijkt allemaal wel sterk op wat wordt nagestreefd (nostalgische authenticiteit), maar de resultaten vallen telkens te volmaakt uit en de ‘menselijke’ kleine oneffenheden ontbreken. Dezelfde bezwaren kleven
aan computeranimatie. Dat neemt niet weg dat in kringen van tekenfilmfans Roger Rabbit een speciale plaats innemt: hij is fonkelnieuw en tegelijkertijd heeft hij iets van het ouderwetse van zijn beroemde voorgangers.
Thomas Leeflang is journalist en publicist. Hij publiceerde verschillende boeken over de film en de geschiedenis van de cinema, waaronder een monografie over Leni Riefenstahl en De Laurel & Hardy Encyclopedie
|
|