| |
| |
| |
Hans Pols
Een intellectuele legpuzzel
De duistere steden van Schuiten en Peeters
De Franse stripcriticus Thierry Groensteen schreef ooit dat er net als voor klassieke toneelstukken ook voor stripverhalen drie regels van eenheid bestaan. Eenheid van personage: het principe van een (strip)serie (erfgenaam van het feuilleton) veroordeelt tot de eeuwige en onveranderde terugkeer van de held. Eenheid van genre: het is belangrijk, om het publiek te verleiden, dat een serie kan worden gepresenteerd als western, science fiction, detective of dierenfabel. Eenheid van lengte: voor het gemak en met technische beperkingen als excuus besloten (strip)uitgevers dat een album niet meer of minder dan 44 à 46 pagina's telde, omdat zij een standaardprodukt wilden maken.
De drie wetten van Groensteen gaan, ook al is het aanzien van de strip sterk veranderd, voor de meeste uitgaven nog altijd op, ongeacht of de uitgever hiermee een jong of een volwassen publiek wenst te bereiken. Stripauteurs die voor een volwassen publiek werken, proberen zich aan de wetten van eenheid te onttrekken. Met name de Belgische uitgeverij Casterman geeft sinds circa twintig jaar getalenteerde stripmakers een kans om met meer vrijheid (met name waar het de lengte van de verhalen betreft) te werk te gaan. Casterman stelt zich hiermee op als een literaire uitgever, voor wie de eigen auteurs de plaats in hebben genomen van de traditionele stripheld.
Des te opmerkelijker is het dat François Schuiten en Benoît Peeters bij deze uitgever een reeks albums hebben gepubliceerd, die zich onttrekt aan alle wetten van eenheid en toch duidelijk een eenheid vormt. De albums zijn heel verschillend van sfeer, er is geen sprake van één terugkerende hoofdpersoon en de verhalen verschillen sterk van lengte en vormgeving. Wat deze verhalen met elkaar verbindt, is dat ze zich afspelen op een door de auteurs gecreëerde wereld: de wereld van De duistere steden.
Benoît Peeters zei er ooit (in Stripschrift 177/178) het volgende over: ‘We zien De duistere steden niet als een klassieke stripserie. [...] De wereld die wij bedacht hebben kan met ieder nieuw projekt veranderen. Niets staat vast. Met ieder nieuw album krijgt onze wereld meer vorm en worden er verbanden gelegd. [...] Onze verhalen hebben een begin en een einde, maar tussen de verhalen in is er een ruimte die de lezers zelf in kunnen vullen. We doen een beroep op de fantasie van de lezer. [...] Elk album moet zodanig zijn dat de lezer plezier kan beleven aan dat ene verhaal op zich, maar andere lezers moeten plezier kunnen beleven aan het ontdekken van samenhangen tussen de verschillende delen. Overal in onze boeken zijn daarvoor openingen te vinden.’
| |
Multimediaproject
Zoals Marco Polo in De onzichtbare steden van Italo Calvino de Kublai Kan verrast met zijn beschrijvingen van fascinerende steden, zo weten Schuiten en Peeters met ieder nieuw verhaal hun publiek te boeien. Dat hun strips vooral populair zijn bij studenten en hoger opgeleiden is niet verwonderlijk. Schuiten en Peeters spelen een intellectueel spel met hun lezers. In hun boeken zijn volop verwijzingen te vinden naar andere delen in de reeks, maar de auteurs verwijzen ook graag naar de literatuur, architectuur en beeldende kunst.
Schuiten en Peeters maken literaire strips. Zij vertellen complexe verhalen, die hun rijkdom niet na één keer lezen prijsgeven. In hun manier van vertellen zijn zij niet zozeer beïnvloed door andere striptekenaars, maar vooral door de literatuur. Zij zijn niet de enigen die vanuit deze instelling stripverhalen maken. Ook stripauteurs als Lorenzo Mattotti, Miguelangel Prado, Edmond Baudoin en Jacques Tardi experimenteren op deze manier met de strip als kunstvorm. Als belangrijkste literaire invloeden op de verhalen van Schuiten en Peeters kunnen Franz Kafka, Jorge Luis Borges en Bioy Casares, Italo Calvino, Jules
| |
| |
Verne, Perec, Roussel en de schrijvers van de Nouveau Roman genoemd worden. Meestal is de invloed van deze schrijvers niet met duidelijke citaten in hun verhalen aan te wijzen, maar in veel verhalen zijn sporen te vinden die wijzen naar de literaire invloeden van de auteurs.
Net als veel van de hierboven genoemde stripauteurs houden ook Schuiten en Peeters zich niet uitsluitend bezig met het maken van strips. De wereld van De duistere steden is door hen steeds verder in kaart gebracht. Die wereld heeft niet alleen vorm gekregen in een aantal stripalbums, maar ook in geïllustreerde uitgaven, kranten, posters en zeefdrukken, een compact disc, een uitzending van de Franstalig Belgische televisie en tentoonstellingen zoals Le musée des ombres (te zien in Angoulême in 1990 en daarna nogmaals in Brussel in maart 1991) en een kleinere, speciaal voor de stripdagen gemaakte expositie in Haarlem in 1992. Al deze uitingen zijn onderdelen van wat is uitgegroeid tot het multimediaproject De duistere steden.
Ik beperk me in dit artikel tot de bespreking van de acht boeken waaruit de serie De duistere steden bestaat. Drie hiervan zijn geen stripalbums, maar boeken waarin tekst en beeld op een andere wijze met elkaar zijn gecombineerd. De weg naar Armilia heeft iets weg van een prentenboek, De archivaris imiteert een onderzoeksrapport en De echo der steden lijkt een bundeling van kranten.
In de loop der jaren verschenen bij uitgeverij Casterman achtereenvolgens: De muren van Samaris (1983, 1987, 1991), De koorts van Urbicande (1985, 1988), De archivaris (1987), De toren (1987), De weg naar Armilia (1988), Brüsel (1992), De echo der steden (1993), Het scheve kind (1995). Daarnaast is er een kort verhaal dat deel uitmaakt van de reeks, Het vreemde geval van dr. Abraham en dat verscheen in Wordt vervolgd (nummer 73, 1987).
Architectuur speelt in De duistere steden een belangrijke rol. Benoît Peeters beschrijft zijn uitgangspunt in 1983 (in Stripschrift 177/178) als volgt: ‘Het decor komt bij ons op niet op de tweede plaats, maar het verhaal ontstaat vanuit het decor. In de meeste strips is de held de motor van het verhaal, de held die in elk album terugkeert. In De duistere steden is het steeds een stad die het verhaal zijn eenheid geeft. Voor elk verhaal een andere stad, een stad die niet lijkt op een werkelijk bestaande, maar een stad die we helemaal verzonnen hebben, een stad die ook deel uitmaakt van een paralleluniversum, dat we bij stukjes en beetjes in de loop van de reeks zullen uittekenen. [...] Wij maken geen science fiction. De werelden die wij creëren, zitten vol elementen uit onze wereld. Eigenlijk proberen we een wereld te laten zien zoals die zich uit ons verleden had kunnen ontwikkelen, als de techniek en de architectuur op een gegeven moment een andere kant op zouden zijn gegaan. [...] We zoeken dus een bepaald tijdperk op, we gebruiken de stijl van dat tijdperk opnieuw en we kijken naar de futuristische projecten die in die tijd gemaakt zijn.’
| |
De schim van Bioy Casares
Uit: De muren van Samaris (Casterman)
Oorspronkelijk verscheen De muren van Samaris in de serie Een strip, een auteur, de inmiddels opgeheven reeks waarin uitgeverij Casterman haar auteurs lanceerde in conventioneel uitgevoerde stripalbums (zachte kaft, kleur, 46 pagina's). Het verhaal werd in een gewijzigde herdruk opgenomen in de in 1987
| |
| |
opgerichte reeks Wordt vervolgd select. In 1991 verscheen nogmaals een herdruk.
De muren van Samaris speelt zich af in twee steden: Samaris en Xhystos. Voor de architectuur van deze steden baseerden Schuiten en Peeters zich op de Art Nouveau, waarbij ze Samaris een wat vriendelijker aanzien gaven door de nadruk te leggen op ronde vormen. Over Samaris doen allerlei geruchten de ronde. Franz, een inwoner van het nabijgelegen Xhystos, wordt er door het bestuur van die stad op uitgestuurd om te onderzoeken wat er van deze geruchten waar is en wat er gebeurd is met de mensen die voor hem naar Samaris gestuurd zijn en nooit meer terug zijn gekomen.
Eenmaal aangekomen in Samaris doet Franz een schokkkende ontdekking: De stad en haar bewoners zijn niets meer dan een enorme, ruimtelijke trompe l'oeil. Samaris is een stad zoals die in Hollywood gebouwd zou worden; achter haar fraaie gevels gaapt de leegte. Het is in dit verband belangrijk om op te merken dat Schuiten en Peeters in Brussel wonen, een stad waar tot grote ergernis van de auteurs historische gebouwen worden afgebroken en letterlijk alleen de gevels overeind blijven staan.
Uit: De muren van Samaris (Casterman)
In de herdruk van De muren van Samaris uit 1987 brachten Schuiten en Peeters een aantal wijzigingen aan ten opzichte van de eerste druk. Van belang als we naar de wijzigingen kijken, zijn de pagina's 41 t/m 46. De eerste versie van De muren van Samaris telde 44 pagina's. De versie die momenteel verkrijgbaar is telt 46 platen. Deze druk is bovendien aangevuld met een nawoord van Benoît Peeters.
Aan het slot van De muren van Samaris arriveert Franz weer in Xhystos. De tijd blijkt in Xhystos een ander verloop te hebben gehad dan in Samaris en niemand herinnert zich meer wie hij is. In de eerste versie loopt Franz rechtstreeks door naar het gebouw van de stadsraad en wordt hem de doorgang geweigerd door wachters. Hij blijft bij het gebouw zitten. In versie twee wordt Franz eveneens tegengehouden door de wachters, maar de laatste strook van de pagina is veranderd. Franz gaat op weg naar de club waar hij vroeger kwam met zijn vrienden. De club blijkt niet meer te bestaan. Een ingelaste plaat toont de ontmoeting tussen Franz en een jonge architect, Eugen Robick, bij het huis waar voordien zijn vriendin Anna Morel woonde. Ook de volgende platen zijn vervangen of (gedeeltelijk) hertekend. Hierdoor kreeg Schuiten de gelegenheid om Franz het gruwelijke mysterie waarmee dit verhaal afsluit op een andere manier te laten ontdekken. Het slotbeeld is in beide versies gelijk, maar let eens op de afsluitende tekst!
Met de naam van Franz' vriendin verwijzen Schuiten en Peeters naar Morels uitvinding, een fantastische novelle van Adolfo Bioy Casares, waarin de hoofdpersoon verliefd wordt op een vrouw, die niet meer is dan een soort holografische projectie. Net als de mensen die hij op het eiland, waarop hij is aangespoeld, dagelijks ziet en het huis waarin hij zich bevindt, zijn ook de mensen die Franz in Samaris ontmoet en de architectuur van die stad slechts schijngestalten.
In het scenario van De muren van Samaris is verder de invloed te ontdekken van Franz Kafka. Dat de auteurs zich hiervan terdege bewust zijn, blijkt uit de keuze van de naam die ze de hoofdpersoon van dit verhaal gaven. François Schuiten: ‘Franz is, zoals Jozef K. en andere personages van Kafka, iemand die de meest vreemde situaties meemaakt zonder er enige grip op te krijgen, een anti-held.’ Franz is zelf feitelijk niet meer dan een element van het decor, en dat decor -
| |
| |
de stad - is de werkelijke hoofdrolspeler van De muren van Samaris.
Behalve naar Morels uitvinding en het werk van Kafka verwijst Benoît Peeters in verband met het scenario van De muren van Samaris ook naar Le rivage des Syrtes van Julien Gracq en de reisboeken van Marco Polo.
| |
Het slot en de toren, of de invloed van Franz Kafka
In De toren is Giovanni Battista verantwoordelijk voor het onderhoud van een deel van een reusachtige toren. Hij leidt een zeer eenzaam leven. Zijn brieven aan de hogere instanties worden nooit beantwoord en zijn bouwmateriaal raakt op. Op zekere dag is hij het afwachten zat en verlaat zijn positie, tegen de voorschriften in. Dat wordt het begin van een speurtocht door de toren. Giovanni weet eigenlijk niet waar hij naar toe wil. Zijn speurtocht doet denken aan een queeste, maar waar in de meeste queestes gezocht wordt naar een magisch voorwerp (waarbij dit voorwerp de eigen identiteit symboliseert) weet Battista niet goed waar hij naar zoekt. De lezer weet dat Giovanni in de eerste plaats op zoek is naar zichzelf, en Giovanni weet dat hij zichzelf nooit zal vinden op zijn eenzame post in de toren. Naarmate zijn afdaling vordert, wordt Giovanni in technisch opzicht steeds inventiever. Peeters zegt hierover in een interview uit 1986: ‘In de loop van het verhaal doorloopt hij eigenlijk de grote fases die zich in de geschiedenis van de techniek tot het begin van de 18e eeuw hebben voorgedaan. Iemand die gaat begrijpen hoe de dingen werken en op welke manier hij er kontrole over verwerven kan, krijgt ook steeds meer inzicht in de wereld waarin hij leeft.’
De toren is grotendeels een zwart-witstrip met een tamelijk barokke sfeer. De zwaar gearceerde pagina's doen soms wat aan houtsneden denken. Op een aantal plaatsen is kleur gebruikt - aanvankelijk alleen in een aantal schilderijen die de geschiedenis van de toren vertellen. Die schilderijen bieden Giovanni een blik op de wereld buiten de toren. Wanneer hij de toren verlaat en een van de schilderijen binnenstapt, verdwijnt het zwart-wit uit de strippagina's en gaat alles over in kleur. Deze overgang van zwart-wit naar kleur symboliseert de overgang in Giovanni's leven naar een nieuwe fase. Peeters: ‘Je zou De toren kunnen lezen als een inwijdingsverhaal. Giovanni wordt ingewijd in de geheimen van zijn wereld, hij verwerft nieuwe kennis, nieuw inzicht.’
Uit: De Toren (Casterman)
De architectuur die in het werk van Schuiten en Peeters zo'n prominente rol speelt is voor De toren gebaseerd op de middeleeuwse architectuur: de toren van Schuiten en Peeters verwijst naar de toren van Babel zoals die in de tijd van Breughel werd afgebeeld. Toch lijken de auteurs ook beïnvloed door de Carceri, de serie gravures met afbeeldingen van eindeloze kerkers van Giovanni Batista Piranesi - kerkers waar menselijke figuren volledig in verloren gaan. In De archivaris wordt Giovanni Battista afgebeeld temid- | |
| |
den van de kunstenaars die inspiratie leveren voor de schilderijen: Corot, Courbet, Manet, Delacroix en Doré. Het is vreemd dat Piranesi in dit rijtje niet voorkomt, zeker gezien de naam van de hoofdpersoon. Ook Battista heeft geen enkel zicht op de wereld waarin hij ronddwaalt.
Piranesi: Carcere d'invenzione 1745-61
Uit: De koorts van Urbicande (Casterman)
De toren kan worden beschouwd als een hommage aan Franz Kafka. François Schuiten: ‘Zijn Josef K. heeft dezelfde bekrompenheid, hij heeft dezelfde onvolledige kijk op de maatschappij als Battista.’ Maar De toren verwijst niet alleen naar Het proces, het verwijst ook naar Het slot en enkele korte verhalen van Kafka, zoals de psychotherapeute Mony Elkaïm opmerkte in ‘Les cahiers de la BD’.
| |
De visie van een urbatect: Eugen Robick
In De koorts van Urbicande wordt Eugen Robick, de urbatect (stadsarchitect) van Urbicande geïntrodu- ceerd. De kleine open kubus die Robick van vrienden heeft gekregen zal het leven in Urbicande in vergaande mate gaan beinvloeden. De ribben van de kubus groeien en langzaam, maar onstuitbaar ontstaat een buizenstelsel dat zich door heel de stad vertakt. De kubus verenigt ook de twee delen van de stad, die van elkaar gescheiden waren door een rivier. Niet alleen geografisch, maar ook politiek en sociaal was Urbicande een stad met twee gezichten en doordat het buizenstelsel steeds verder uitgroeit, ontstaan verbindingen tussen de beide oevers en komen de totaal
| |
| |
verschillende bewoners van beide stadsdelen met elkaar in contact. Ongewild raakt Robick - die zich veel meer zorgen maakt over de esthetische dan over de politieke effecten van het buizenstelsel - betrokken bij de politiek van het stadsbestuur van Urbicande.
Uit: De koorts van Urbicande (Casterman)
Zou je De muren van Samaris kunnen beschouwen als een cirkelvertelling, met dat boek vergeleken is De koorts van Urbicande eerder een lineaire vertelling. Deze keuze voor een vertelvorm spiegelt zich in de vormgeving. Waar in De muren van Samaris nog werd gekozen voor ronde vormen, gebaseerd op de Art Nouveau, is er in De koorts van Urbicande sprake van rechte lijnen en geometrische vormen. De architectuur van Urbicande verwijst naar monumentalistische architectuur, maar ook naar het werk van de Italiaanse futuristische architect Sant'Elia.
Benoît Peeters over de architectuur in De koorts van Urbicande: ‘De stad bestaat uit reusachtige bouwwerken, vergeleken waarbij het individu niets meer is. Alle lijnen zijn recht, zelfs de kledij van de personages, zelfs hun handschrift. Zelfs de schaduwen vallen in rechte lijnen. De wereld van Urbicande is zwart-wit; het verhaal kan niet in kleur verteld worden, daarvoor zijn de contrasten te sterk.’
Alle albums in de cyclus van De duistere steden staan met elkaar in verbinding. Door het noemen van de namen van personages en steden en door te verwijzen naar gebeurtenissen geven de auteurs verbanden aan. Een van de belangrijkste personages in hun oeuvre is Eugen Robick. Robick is de hoofdpersoon in De koorts van Urbicande, maar er wordt veelvuldig naar hem en zijn belangrijke rol als urbatect verwezen. Visueel keert hij terug in Brüsel en in de tweede versie van De muren van Samaris.
Robick vertegenwoordigt een visie: hij is niet slechts de ontwerper van huizen, hij ontwerpt steden.
Sant'Elia, ontwerp voor de Citta Nuova (1914)
| |
| |
Hij is een estheet die, zoals te lezen is in De echo der steden, bewoners van door hem ontworpen woningen de straat op zet als ze ook maar één verandering aanbrengen in zijn constructie. Niet voor niets komt Robick even voor in Brüsel. Tenslotte staat ook in dit album de utopische droom van de urbatect centraal: de stad als een esthetisch geheel.
De eerste druk van De koorts van Urbicande verscheen in 1985 in de serie Wordt vervolgd romans. Vier jaar later werd een gewijzigde herdruk uitgebracht in de collectie Wordt vervolgd select. Voor deze editie werd het verhaal uitgebreid met een nawoord waarin de verschillende invalshoeken worden opgesomd van waaruit het verhaal van Urbicande te verklaren is. Er worden in dit nawoord een aantal namen genoemd, waaronder R. de Brok en Robert Louis Maria de la Barque. Spelen de auteurs hier een woordspelletje? Barque is tenslotte het franse woord voor boot oftewel schuit (Schuiten?). De la Barque zien we nog een keer terug in De echo der steden als een van de slachtoffers van Robicks esthetische idealen en inderdaad zijn hier François Schuiten en zijn gezin afgebeeld. R. de Brok is de auteur van het boekje Le mystère d'Urbicande, waarvan het mij niet bekend is of het werkelijk verschenen is. De naam van R. de Brok heeft veel weg van een anagram van Robick. De auteurs van de Duistere steden-reeks benadrukken hiermee nogmaals het belang van Robick als een van de voornaamste karakters in hun verhalen.
Een ander boekje dat aansluit bij De koorts van Urbicande is Reisaantekeningen van Eugen Robick (Casterman 1986). Enkele illustraties uit De archivaris zijn hierin in zwart-wit terug te vinden.
Het nawoord van De koorts van Urbicande tenslotte wordt gepresenteerd als een rapport van Isidore Louis, de archivaris!
| |
De archivaris en Jorge Luis Borges
Archivaris Isidore Louis krijgt opdracht om een rapport te schrijven over De duistere steden, een verzinsel - zo wordt hem door zijn opdrachtgevers verteld - dat leidt tot sektevorming onder de bevolking. Naarmate zijn onderzoek vordert, gaat Louis er steeds meer aan twijfelen of De duistere steden inderdaad een verzinsel zijn.
De archivaris heeft niet de vorm van een doorsneestripverhaal. Het wordt gepresenteerd als een rapport en is overvloedig geïllustreerd met paginagrote afbeeldingen in kleur. Er worden over verschillende steden heel wat dingen verteld die stof kunnen leveren voor een verhaal. De geschiedenis van Brüsel, zoals we die aantreffen in het gelijknamige boek, wordt door Isidore Louis al in het kort beschreven. Verder vertelt hij het verhaal van Dr. Abraham. Dr. Abraham komt niet voor in een van de boeken van Schuiten en Peeters, maar wel in het korte verhaal dat in Wordt vervolgd (nummer 73) werd gepubliceerd. Het verhaal waarin een struktuur uit Dr. Abrahams hoofd begint te groeien speelt zich af in Pahry en sluit aan bij De koorts van Urbicande.
In De archivaris wordt verwezen naar de steden Parijs (Pahry) en Brussel (Brüsel) en naar Paul Cauchie, onder meer architect van het Cauchiehuis, een Jugendstilwoning die zich in werkelijkheid bevindt in Brussel. Opmerkelijk is dat dit huis zich volgens de tekst niet bevindt in Brüsel, maar in Mylos. Andere gebouwen die in werkelijkheid in Brussel staan - zoals het Paleis der drie machten - worden wel weergegeven in de illustraties bij het stuk over Brüsel.
Met De archivaris brengen Schuiten en Peeters een hommage aan de grote Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges. Het verhaal doet denken aan diens verhaal ‘Tlön, Ugbar, Orbis Tertius’ (in Nederlandse vertaling terug te vinden in de bundel De Aleph). De archivaris heeft, zoals te zien is op de laatste pagina van het boek, het uiterlijk gekregen van Borges. Peeters geeft toe dat Borges zijn manier van schrijven onmiskenbaar heeft beïnvloed. In zijn vorm - de beschrijving van enkele steden aan een machthebber - doet De archivaris ook denken aan De onzichtbare steden van Calvino.
| |
Marco Polo, Calvino en Jules Verne
Aan boord van en zeppelinachtig luchtschip reist Ferdinand vanuit Mylos over verschillende plaatsen naar Armilia, een koude plaats in het uiterste noorden van de planeet. Het leven in Armilia is lamgelegd door de extreme kou en Ferdinand beschikt over een formule om de zaak weer op gang te brengen.
| |
| |
De weg naar Armilia heeft iets van de sfeer van een kinderboek en er staan slechts enkele strippagina's in. Verder hebben we (net als in De archivaris) te maken met een combinatie van tekst en paginagrote illustraties. Net als in De archivaris leggen de auteurs in De weg naar Armilia verbanden tussen hun fantasiewereld en de wereld zoals wij die kennen. We ontdekken in De weg naar Armila onder meer het interieur van het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal en de plaatsen Kobenhavn (Kopenhagen) en Bayreuth (de Wagnerstad van de Festspiele).
Met de titel van het boek verwijzen de auteurs rechtstreeks naar het werk van Calvino: een van de steden die Marco Polo in De onzichtbare steden beschrijft, heet Armilla, een letter verschil met Armilia. Ook met de naam van de stad Calvani bewijzen Schuiten en Peeters eer aan de door hen bewonderde schrijver. Tenslotte springt de overeenkomst tussen de reekstitel De duistere steden en de romantitel De onzichtbare steden in het oog.
Een schrijver die Benoît Peeters in zijn jeugd bewonderde, is Jules Verne. Naar Verne wordt verwezen in De weg naar Armilia, De echo der steden en Het scheve kind. In de twee laatstgenoemde boeken is Verne zelfs als personage aanwezig. De weg naar Armilia bevat een verwijzing naar Vernes Reis naar het middelpunt van de aarde terwijl de naam Ferdinand, de hoofdpersoon in De weg naar Armilia, afgeleid lijkt van Verne. Eind jaren tachtig/begin jaren negentig maakten Schuiten en Peeters een aantal pagina's in opdracht van een tijdschrift over architectuur. Benoît Peeters: ‘Aan L'echo des cités zijn wij begonnen om binnen een andere context dan het stripverhaal te kunnen werken. We hebben het ontwikkeld voor een tijdschrift over architectuur: Urbanismes et architecture. In ieder nummer verschijnen twee pagina's met illustraties en een korte tekst. Het is een soort feuilleton geworden dat we zonder vooropgezet plan maken op het laatste moment. Voor ons is dit een heel plezierige ervaring. De manier van werken, de structuur is volledig tegengesteld aan die van Brüsel, wat we jaren hebben voorbereid. Het was ook voor ons een manier om de samenhang te ontdekken tussen tekst en illustraties.’
De pagina's waar hier op gedoeld wordt, werden in 1993 gebundeld in De echo der steden - een bundeling exemplaren van een (fictieve) krant die geruime tijd in de wereld van de duistere steden verscheen. Er wordt ons in deze kranten een wereld getoond die is gebaseerd op de negentiende-eeuwse techniek, de tijd van de uitvindingen, ontdekkingsreizen en gezaghebbende geleerden en professoren.
Vernes invloed in de serie is manifest. Zoals Schuiten en Peeters ontwikkelingen in de bouwkunst extrapoleren, zo spelen zij ook met de opvattingen over techniek uit Vernes tijd. In de strips komen bijvoorbeeld geen vliegtuigen voor, maar wel veelvuldig zeppelins. François Schuiten tekent met andere woorden een toekomstwereld als gezien door de blik van Jules Verne en zijn tijdgenoten.
| |
Een parallelle wereld
De duistere steden is een serie voor puzzelaars. Schuiten en Peeters doen een overduidelijk beroep op de literaire en culturele kennis van hun lezers. In ieder van de boeken verwijzen ze, zoals we hebben gezien, op de een of andere wijze naar een door hen bewonderde schrijver: door hen als personage op te voeren, door te citeren of door een thema te lenen. Een sleutelrol in de serie is duidelijk weggelegd voor Eugen Robick, wiens naam we in vrijwel alle boeken tegenkomen. Aan de hand van Robicks fysieke verschijning is het bovendien mogelijk om enige chronologie aan te brengen in de serie. De gebeurtenissen in Urbicande vonden plaats voor de gebeurtenissen in Brüsel (waarin een bejaarde Robick te zien is) en na Samaris (met een jonge Robick in de tweede versie). In De toren komt Robick niet voor en de architectuur van de toren is veel ouder dan die in de andere drie boeken. Dit zijn aanwijzingen dat we De toren moeten situeren in een tijd ver vóór de andere drie verhalen. De belangrijke rol die De archivaris, De weg naar Armilia en De echo der steden spelen bij het in kaart brengen van De duistere steden is overduidelijk. Deze uitgaven vormen ook een soort breekpunt in de beschrijving van de duistere steden. Als we de wereld van De duistere steden verdelen in een noordelijk en zuidelijk continent dan bevinden Urbicande, Samaris, Xhystos en Trahmer zich op het zuidelijke continent, terwijl Brüsel noordelijk ligt, evenals Pahry, Kobenhavn en uiteraard Armilia.
| |
| |
In De archivaris beschrijft Isidore Louis zowel een aantal noordelijke als zuidelijk gelegen steden. De reis die met de zeppelin wordt gemaakt in De weg naar Armilia heeft als vertrekpunt de stad Mylos, die we nog niet exact kunnen duiden, maar die heel goed de grens zou kunnen vormen tussen zuid en noord. In De weg naar Armilia wordt een reis beschreven over het noordelijk continent.
Giovanni en zijn vrienden: Corot, Courbet, Delacroix, Doré.
Uit: De archivaris (Casterman)
Vanaf De archivaris, waarin bijvoorbeeld Brüsel voor het eerst genoemd wordt, is er een duidelijke relatie tussen de wereld van De duistere steden en onze dagelijkse wereld. De namen van steden die we tegenkomen zijn duidelijke verwijzingen naar onze wereld: Pahry, Brusel, Bayreuth, Kobenhavn. Die relatie wordt ook gelegd door de uitgave van een aantal ‘authentieke’ boeken zoals Le mystere d'Urbicande van R. de Brok, de reisaantekeningen van Robick, een uitvindingenboekje van Axel Wappendorf en de krant L'echo des cités.
Konden we bij de eerste drie boeken nog spreken van een fantasiewereld, gebaseerd op de ons bekende architectuur (het oorspronkelijke uitgangspunt van de auteurs), in de loop der jaren is zich steeds duidelijker een parallelle wereld af gaan tekenen, die raakvlakken vertoont met de wereld zoals wij die kennen (in Het scheve kind raken de twee werelden elkaar zelfs heel sterk), maar waarin de techniek en de architectuur zich in een ons onbekende richting hebben ontwikkeld; een wereld waarin de auteurs voortborduren op de visionaire ideeën van schrijvers, architecten, cineasten.
In hun meest recente boek, Het scheve kind, verwijst Peeters naar een schrijver, die hij in zijn jeugd net als Verne bewonderde: Hector Mallot. En met Mary von Rathen, het ‘scheve kind’ ontdekken we nieuwe steden: Alaxis, Mylos, Sodrovni, Porrentruy... Net als Michel Ardan, de legendarische redacteur van De echo der steden, doen ook de lezers van de strips van Schuiten en Peeters telkens nieuwe, fascinerende ontdekkingen.
Hans Pols (1960) is freelance redacteur, tekstschrijver en vertaler. Hij schreef recensies, artikelen, verhalen en gedichten voor Stripschrift, Kuifje, Penthouse, For Him Magazine en Mens en Gevoelens. Van 1986 tot 1992 was hij redacteur van Stripschrift.
|
|