Bzzlletin. Jaargang 24
(1994-1995)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Robert-Henk Zuidinga
| |
[pagina 103]
| |
stonden Albert Egberts en de kleine pooier uit de Ferdinand Bol. ‘Ernst, we komen je auto schoonmaken,’ riep Albert naar boven. ‘Kunnen we hem aan de hijsbalk optakelen?’ | |
Lekkende gasmeterOok op andere plaatsen in zijn portret van de Pijp maakt Van der Heijden zo'n overstap naar de fictieve werkelijheid: Van de deurpost leidt via haken en ogen in de voorgevel een geplastificeerde waslijn naar het kleinste kamertje van mijn verdieping: het zogenaamde gaskamertje. De waslijn eindigt om de ring van een koe-bel, die aan een gordijnkoord van het plafond hangt, pal boven het hoofdeinde van het bed waarin meestal mijn broer ligt te slapen. Op het kamertje bevindt zich de gasmeter, waaruit door onnaspeurbare oorzaken aardgas ontsnapt. Kleine hoeveelheden weliswaar, maar toch voldoende om mijn broer gemiddeld zestien uur per dag op de bodem van een diepe, droomloze slaap gekluisterd te houden. Hij verbruikt meer kubieke meters dan mijn geyser. Opdat hij zich niet al te ongestoord aan die levensgevaarlijke slaap kan overgeven, hebben we die koe-bel boven zijn hoofdkussen bevestigd. Woningnood maakt vindingrijk. Ook hier overschrijdt de schrijver terloops de grens tussen realiteit en fantasie, en weer terug. Dat hij zijn broer gemiddeld zestien uur per dag door gas bedwelmd laat slapen, zal weinig lezers erg realistisch voorkomen. Door dat beeld in te bedden in tal van gegevens die wel een acceptabel werkelijkheidsgehalte hebben - de waslijn, de koe-bel met gordijnkoord, het slaapkamertje, desgewenst een lekkende gasmeter kunnen allemaal bestaan hebben en hebben wellicht ook bestaan (een vraag aan de auteur volstaat, maar niet alle illusies hoeven verstoord te worden) -, maakt hij de overgangen diffuus. In een bespreking van De advocaat van de hanen wijst Jaap Goedegebuure erop ‘hoeveel verder dan de journalist de romancier wel kan gaan: tot in een gebied dat zich onttrekt aan de simplistische tweedeling van realiteit en verbeelding. Van der Heijden weet op een bijzondere manier feiten en fictie met elkaar te vermengen’.Ga naar eind2. Voor de goede orde zij vermeld dat natuurlijk elk literair werk, ook dat van A.F.Th. van der Heijden, een mengeling van fictie en feiten is. Dat maakt het nog niet tot een voorbeeld van fantastische literatuur. Van fantastiek is immers niet het kenmerk dat iets niet zo is, maar wel zo zou kunnen zijn (zoals bij fictie), maar dat het niet zou kunnen gebeuren (behalve op papier). Goedegebuure raakt mijns inziens de kern van Van der Heijdens bewegingen in de marge van de werkelijkheid: ‘Van der Heijden mythologiseert de werkelijkheid, omdat hij er alleen zo iets over kan zeggen dat verder reikt dan een puur sociologische of historiserende constatering.’ | |
Sprookjes van het gewoneIn een vraaggesprek dat ik met Van der Heijden had bij het verschijnen van zijn jongste boek, Asbestemming (1994)Ga naar eind3., kwam ook dit aspect van zijn werkwijze ter sprake. Van der Heijden zei hierover onder meer: Je maakt gebruik van de eenvoudigste voorwerpen, maar je geeft ze net even die draai of vorm of constellatie, waardoor het ook iets anders wordt, waardoor de oorspronkelijke voorwerpen nog wel te herkennen zijn maar ze ook iets totaal anders worden. Dat is ook waar ik naar op zoek ben. Om te voorkomen dat je fantasie zo'n kant opgaat dat je een soort sprookjes gaat schrijven, dat je zelfs begint te aarzelen iemand gewoon een stuk keukengerei in handen te geven - nee, het moet altijd een gouden pluimbal zijn of een scepter. De koningin doet niet haar shawl af, maar zet haar kroon af. Daar heb ik ook altijd voor teruggedeinsd. Wat valt daar nog uit te maken? Die sprookjes zijn al geschreven. Ik probeer juist het sprookje te creëren van een gewone keuken met de gewoonste voorwerpen, maar daar moet je dan wel iets mee doen. Gerard Reve had van degene die toen onze gemeenschappelijke vertaler was enkele van | |
[pagina 104]
| |
mijn boeken gekregen en toen hij er in gelezen had, had hij gezegd: ‘Ja, dat kubistisch realisme, dat ligt mij ergens eigenlijk niet.’ Ik moest er erg om lachen toen ik dat hoorde, en later dacht ik: misschien is het zo gek nog niet om dat kubistisch realisme te noemen, want kubisme is natuurlijk helemaal niet realistisch (alleen, het woord realisme past overal bij), maar als hij daarmee bedoelt dat ik steeds om een zaak heen loop om het van alle kanten te bekijken, net zo lang tot het een ander voorwerp is geworden, dan kan ik me daar heel goed in vinden. Iets wordt van alle kanten bekeken en geanalyseerd, maar uit die analyse komt iets anders dan wat we oorspronkelijk ter hand hebben genomen. Ik wil niet zeggen dat dat altijd gebeurt, maar soms als ik een voorwerp in het centrum van de lezers belangstelling wil plaatsen, dan wil het wel eens gebeuren.
Van der Heijden in de Pijp (foto: Bas Brüggen)
Het verbaast me dat het mensen verbaast dat ik jou als fantastisch schrijver noem. Dat irriteert me ook wel eens, dat mensen over het meer fantastische heen lezen en dan wat sneller lezen om weer bij het herkenbare, het al te herkenbare uit te komen. Juist die mensen zeggen altijd met grote stelligheid: ‘het zijn realistische boeken.’ Dat vind ik niet. Mensen lezen een boek eenzijdig. Je moet natuurlijk de eerste laag kwijt of de ondergrond, de ondertoon, dat ene realistische en herkenbare verhaal. Maar daarbinnen - anders vind ik ook niet meer spannend om te schrijven - moet van alles gebeuren. Natuurlijk, er zijn visioenen waarvan gewoon duidelijk is: tamelijk realistische man, tamelijk realistische verschijning in het verhaal en wat hij nu bedenkt, ja, dat is een visioen. Maar er moeten ook dingen in gebeuren die maken dat de scheiding wegvalt, zoals wat jij bedoelt met die auto's, opgehesen in de Pijp. Dat bestaat daar niet, is daar ook onbestaanbaar, maar uitgaande van de trekkracht van zo'n touw en zo'n wiel, zou het weer wel kunnen. Er moet een sfeer gecreëerd worden, een nachtelijke sfeer, stil, de lampen hangen een beetje te schommelen aan die kabels boven in de straat, waardoor zoiets zou kunnen of waardoor iemand zoiets gezien zou kunnen hebben. Hij heeft het misschien niet gezien, | |
[pagina 105]
| |
maar hij heeft het geprojecteerd en het was voorstelbaar dat het zo zou gebeuren. Die situaties ga ik nog steeds niet uit de weg. Maar het is jammer dat het zo weinig wordt meeberekend. Het zit ook in dat hoofdstuk - ik noem het omdat het toevallig ook in de Pijp speelt - op de woning van Quispel boven zijn kantoor, ik meen aan de Kuipersstraat, waar dat hele zogenaamde overdoen van de verkrachting van Zwanet plaatsvindt. Er zijn mensen die keihard zeggen: zo'n hoofdstuk kan ik niet lezen, hoor, zo'n klootzak die nog even een verkrachting moet overdoen. Maar als je dat nou goed leest, dan is dat een grote droomtoestand, één groot uitspelen van misverstand van twee kanten. Niemand weet uiteindelijk meer waar hij aan toe is en de lezer nog wel het minst. Als iemand daar dan plompverloren uit concludeert: moet ik nog sympathie hebben met die hoofdpersoon, want die doet een verkrachting over, protesteer ik. Nee, voor iedereen is absoluut onduidelijk wat daar gebeurt. Hooguit kan Quispel later, als zijn geest weer wat meer op orde is, tot de conclusie komen dat hij iets onvergeeflijks heeft gedaan, dat er wel degelijk sprake was van een verkrachting en niet alleen een spelletje van dat meisje om zijn zinnen te prikkelen.
Het valt me op dat jij het visioenen noemt Ja, maar ik onderscheid dat niet echt van fantasieën. Misschien dat het woord visioen een passievere toeschouwer suggereert dan fantasie. Fantasie, daar zit iets actiefs in, visioen is meer iets watje overvalt. Je moet er wel open voor staan, maar toch wat je overvalt. Fantasie kun je als werktuig hanteren, bijvoorbeeld om tot seksuele bevrediging te komen, maar dat heeft iets actiefs. Het heeft een grotere oproepbaarheid, zou je kunnen zeggen. Een visioen is een explosie. Maar goed, visioenen zijn ook wel weer af te dwingen. Ik besef dat ik daar een nuanceverschil tussen aanbreng. Een visioen is bij de seksuele fantasie de absolute staat van genade, zou je kunnen zeggen. En met fantasieën in allerlei gradaties moeten de minder bedeelden zich behelpen. Ik ben me ervan bewust dat ik eerder het woord visioen dan fantasie zou gebruiken. Maar ik heb ook een beetje een hekel gekregen aan het woord fantasie, althans het woord fantasie bij uitbreiding. Omdat de vraag van veel lezers altijd is: ja, het is allemaal autobiografisch wat u schrijft, maar gaat u ook wel eens over op de fantasie? | |
NamenspelEen tweede manier waarop Van der Heijden de grens tussen reële en fictieve werkelijkheid aan ons zicht onttrekt - een manier die ik overigens niet tot de fantastiek zou willen rekenen -, is zijn spel met namen: van personen, straten, cafés, winkels wordt vaak de naam veranderd, maar zodanig dat de oorsprong herkenbaar blijft. Naar voorbeelden hoeft in zijn werk niet met een loep gezocht te worden. In De Gevarendriehoek komt kantoorboekhandel Heers voor, die in Geldrop gewoon Daams heet, de dienstklopper Propers heette in het echt Rijnders en in de Lynxstraat herkent men de Poemastraat. Maar bij dat eenvoudig namenspel blijft het niet; de grens tussen waar en waan moet niet getrokken, maar vervaagd worden en dus worden in één adem een echte en een fictieve naam genoemd. Weerborstels, het Boekenweekgeschenk van 1992, begint met een voor velen ongetwijfeld zeer herkenbaar beeld: ‘een hele rits verloren kinderschoentjes [...], allemaal zo tussen maatje 27 en 38’. Het zijn de schoenen van kinderen die, in het begin van de televisietijd op woensdag- en zatermiddag t.v. kwamen kijken bij de enige familie in de straat die al een toestel had. Alleen keken wij toen naar Jeugdjournaal De Verrekijker en niet, zoals in Weerborstels, naar De Telescoop. Maar behalve naar De Telescoop keek de kleine Albert Egberts ook ‘naar Indra Kamadjojo met zijn hertje Kantjil’, en die heetten wel degelijk zo. Dit spel kan Van der Heijden niet subtiel genoeg gespeeld worden. Een fraai voorbeeld is te vinden in Advocaat van de hanen. De hoofdpersoon. Ernst Quispel, woont aan de Kloveniersburgwal (waar ook Van der Heijden gewoond heeft). Hij verhuist naar een woning ‘in de Concertgebouwbuurt’ en wel ‘op de vierde en hoogste verdieping van een | |
[pagina 106]
| |
groot gebouw aan de Van Wassenaarstraat’. Amsterdam kent geen Van Wassenaars traat, wel de Jacob Obrechtstraat, de straat waar Van der Heijden van ‘De Kloov’ naartoe verhuisde. Net als naar Obrecht (1450-1505) had ook naar graaf Unico van Wassenaer (1692-1766) een straat in de componistenbuurt genoemd kunnen worden. De Kloveniersburgwal wordt dus wel, de Jacob Obrechtstraat niet met name genoemd.Ga naar eind4. Een nog verfijnder verwarring van feit en fictie is te vinden in het begin van Asbestemming. Daarin neemt de hoofdpersoon plaats op een caféterras dat nauwkeurig (in Amsterdam) gesitueerd wordt: ‘Ongetwijfeld zijn het de blauwe blazers die er voor zorgen dat de Heisteeg die komend van het Singel op het Spui uitmondt, een strenge waterscheiding vormt tussen de caféterrassen van Hoppe en De Z.’ Men hoeft niet bijzonder goed thuis te zijn in het werk van Van der Heijden noch in het Amsterdamse uitgaansleven om uit De Z. Café De Zwart te distilleren. Maar zoals gezegd valt dit procédé niet onder fantastiek. Het draagt echter wel, en misschien nog wel in sterkere mate dan de ogenschijnlijk terloopse uitstapjes naar het onbestaanbare, bij aan het creëren van een sfeer van lichte vervreemding: wat gebeurt er, gebeurt het wel echt, is het wel wat het lijkt, kan dit en zo niet, waarom staat het er dan? Het houd je als lezer wel bij de les. |
|