Hester Verkruissen
Op het spoor van de dode haas
Over het ontstaan van een Hazeboek
Hester Verkruissen is bibliofiel drukker in Groningen. Hazepeper van Charlotte Mutsaers vormde de aanleiding tot een drukproject, dat zo'n twee-en-een-half jaar in beslag zou nemen. Hieronder doet zij verslag van de ontstaansgeschiedenis van Epitaph on a hare.
Het begon allemaal met Hazepeper. Wat moest ik daar nu van denken? Zoiets was ik helemaal niet gewend. Dat was niet zomaar een boek, dat was een ontdekkingstocht. Het puilt uit van de ideeën en vondsten, titels van boeken en gedichten. Sommige gedichten staan in hun geheel afgedrukt, naar andere moet je zelf op zoek.
Als marginaal drukkertje ben ik altijd min of meer aan het speuren naar materiaal om iets mee te doen. Of liever gezegd, naar dingen die in mij het verlangen losmaken onmiddellijk aan de slag te gaan. Er wordt wel over nagedacht - en goed ook -, maar van sommige dingen weet je zeker dat het niet bij dromen blijft. Een prettige bijkomstigheid is dat ik werk bij een grote wetenschappelijke bibliotheek, zodat ik de genoemde boeken vaak in handen krijg of er wat omheen kan lezen. Bij Hazepeper kon ik als speurneus mijn hart ophalen. En wat beweerd werd klopte altijd: Hunting a hare van Andrej Voznesenskij in de vertaling van Auden, gruwelijk mooi. Jan Hanlo en de Hazensoep, Two songs of a fool van Yeats, het maakte allemaal diepe indruk. Maar het allermeeste intrigeerde me de passage over de achttiende-eeuwse Engelse dichter William Cowper:
[...] Hij ging gebukt onder een manisch-depressief karakter. Kort nadat hij zichzelf voor een tweede maal had trachten te verhangen, kreeg hij bij toeval drie haasjes cadeau die zijn buren in het bos hadden gevonden. Naar zijn eigen zeggen heeft dit vrolijke trio zijn leven gered. In ‘The Gentleman's Magazine’ van 1784 heeft hij hiervan op ontroerende wijze verslag gedaan. Hij noemde zijn hazen Puss, Tiney en Bess (ondanks de namen allemaal mannetjes). Omdat hij de apartheidsdrang van hazen haarscherp aanvoelde, bouwde hij midden in zijn kamer een huisje met drie appartementen erin en drie afzonderlijke bedjes: ‘At night each retired to his own bed, never intruding into that of another.’ [...] Bess stierf jong, Tiney werd negen en Puss elf. Naar aanleiding van Tiney's dood schreef Cowper het gedicht ‘Epitaph on a hare’ (1783).
Ik was iets op het spoor, dat was wel zeker. Vervolgens maakte ik nog wat omtrekkende bewegingen. Het verhaal in ‘The Gentleman's Magazine ging ik lezen. Dat was het uitgeven volop waard, maar door de lengte voor mij niet haalbaar. Daar zou ik jaren over doen. De meer grimmige kant van Cowpers geschiedenis gaf A. Alvarez in The sage god: a study of suicide. Maar natuurlijk las ik bovenal dat prachtige epitaaf en ik was verkocht. Dat was iets om te drukken, op mooi papier, uit een goede letter, alles met de hand.
Eind augustus 1986 schreef ik Charlotte Mutsaers om te vragen of ze een houtsnede wilde maken als frontispice. Op die brief deed ik heel erg mijn best. Na een week kwam haar antwoord in een mooie bestempelde enveloppe. Ze deed graag mee, maar had voorlopig geen tijd. En of ik eens wou bellen.
Mijn drukkersmaatje Pim Witteveen (van de Breukenpers) en ik zouden samen het boekje maken. We gingen vast aan de slag om proeven te maken van de compositie van het titelblad. Dat was tenslotte, met de houtsnede van Charlotte ernaast, het belangrijkste. Het hout-