| |
| |
| |
Marc Reugebrink
Zonder diagnose
Bril af
Hoe komt het toch, dacht ik, Rachels rokje herlezend, Kersebloed herlezend, De markiezin, Hazepeper en nog eens delen uit Kersebloed en toen weer opnieuw Rachels rokje - hoe komt het toch dat ik steeds maar het gevoel heb dat ik per se iets moet verklaren, dat ik een betekenis zou moeten geven aan Mutsaers werk, meer in het bijzonder: aan Rachels rokje? Alsof al haar boeken niet volkomen voor zichzelf spreken, letterlijk! Alsof ze speciaal geschreven zouden zijn voor het soort bebrilde types waartoe ik vanwege gezichtsverlies sinds enige tijd behoor, van die types die met een afgekloven potloodje in de aanslag passages zitten aan te strepen met geen andere bedoeling dan ze straks uit het geheel te isoleren en na wat optel- en aftreksommen, een staartdelinkje of een pracht van een differentiaalrekening weer samen te voegen tot die ene, alomvattende Betekenis, een Betekenis die ik, knagend op mijn potloodje, of op het al zo afgesabbelde pootje van mijn bril (altijd het linker; u moet mij maar eens achter het oor kijken) - een Betekenis, zei ik, die ik een beetje laf natuurlijk dan toch met een kleine b zou schrijven, ‘subjectief’ zou noemen, een ‘interpretatie’. Alsof ik ondertussen niet toch stiekem voor mijzelf zit te hopen dat ik Rachels rokje daarmee in een kader heb gezet, een plaats heb gegeven, vastgepind, ingekapseld in de één of andere orde, zodat ik het boek met een gerustgesteld hart terug kan zetten in mijn boekenkast, die - ook al zoiets! - keurig op alfabet gerangschikt is. Waarom zou ik dat willen?
Misschien hierom: omdat ik tijdens het lezen van Mutsaers' werk niet zelden van een bladzijde opkeek, mijn bril afzette, en wat wazig ging zitten staren door het raam, terwijl ik steeds maar dacht: ‘dit is het, hier gaat het om’. Wat ik daarmee bedoel? God zal me kraken, maar ik weet het niet. Dat is het juist, dat is waarom ik mijn bril afzet en wazig staar naar wat bewegend geboomte voor mijn raam, naar de gemeentelijke groenvoorziening: dat ik het níet weet. Daar kan natuurlijk niemand wat mee, dat weet ik wel, dat dan weer wel. Ik zal dan ook proberen het uit te leggen. Bril maar weer op.
| |
Waarlijk werkelijk
De bezigheden van de schrijver zijn wonderlijk en paradoxaal. Als je begint, wil je vat krijgen op de chaos. Als je eenmaal bezig bent, blijkt het althans in je eigen hoofd met die chaos nogal mee te vallen. Alles ligt netjes geordend te borrelen in een goed doorbloede en kloppende hersenpan en wel volgens zulk een compleet en persoonlijk maar volstrekt logisch systeem dat men schrijvenderwijs van de ene verbazing in de andere valt [...]’, lees ik in Kersebloed. Het is een passage die je aanvankelijk leest als een verklaring voor de vreemde, grillige, zonderlinge en ongewone wereld die Mutsaers in haar boeken gestalte heeft gegeven. Je ‘begrijpt’ die wereld als de uitkomst van een volstrekt eigen werkelijkheidsbeleving, als de werkelijkheid van Charlotte Mutsaers. Misschien ben je zelfs geneigd er nog een schepje bovenop te doen en te zeggen dat Mutsaers in haar boeken een ‘literaire werkelijkheid’ schept, die staat naast of zelfs tegenover... - en dan stokt de pen. Tegenover ‘de normale werkelijkheid’ had je willen schrijven, de ‘echte werkelijkheid’ misschien zelfs wel (want hoe het precies komt, weet ik niet, maar ‘literair’ is vandaag de dag zo ongeveer synoniem met ‘fictief’, ‘niet-echt’, ‘verzinsel’). Het zijn woorden die je niet echt uit de pen willen. Dus probeer je nog wat anders: ‘tegenover wat men zo in het gemeen de werkelijkheid noemt’, of: ‘tegenover de officiële werkelijkheid’. Maar ook bij die formuleringen begin je wat laatdunkend te snuiven. De bril gaat af.
Lezend in Mutsaers' werk word ik me vrijwel onmiddellijk bewust van het feit dat het vreemde, grillige, zonderlinge en ongewone
| |
| |
dat ik er in ontdek, een vertrouwde, systematische, algemene en gewone werkelijkheid veronderstelt, en dat die laatste door mij automatisch als maatstaf is genomen om er die van Mutsaers handig tegen af te kunnen zetten. Zo creëer ik een afstand die het me mogelijk maakt Mutsaers' werk in te kaderen als ‘het tegengestelde van’ of ‘het negatief van’, als iets afwijkends kortom. Maar op hetzelfde moment dat ik dat doe, realiseer ik me dat dit nu juist is wat Mutsaers in haar werk ondergraaft.
‘Begin in de geest’, lees ik in Rachels rokje, ‘Dan zal voetje voor voetje de werkelijkheid volgen’. Dat is inderdaad wat er in het werk van Mutsaers gebeurt. Er bestaan ‘tussen de woorden geen rangen en standen’, lees ik elders in hetzelfde boek, ‘zodat in principe alle woorden vlees kunnen worden’. En opnieuw: dat is precies wat je in Mutsaers' werk steeds maar weer aan den lijve ondervindt: hoe woorden er vlees worden, hoe deze literatuur werkelijkheid ís en er hier tussen literatuur en werkelijkheid, of werkelijkheid en verbeelding of fictie en realiteit geen enkele, comfortabele afstand meer bestaat.
Dit werk valt niet te beschrijven als het negatief van, als variant op of als alternatief voor de één of andere absolute, waarlijke of dan toch ten minste buiten-literaire werkelijkheid. Dit werk wijst je er juist op dat de ‘normale’ werkelijkheid waartegen je het zou willen afzetten om er greep op te krijgen, net als de eigen werkelijkheid van Mutsaers, een hoogstpersoonlijk, maar in zichzelf ‘volstrekt logisch systeem’ van je eigen brein is. Dit werk wijst je terug naar je eigen vooronderstellingen, stelt je voortdurend de vraag hoe je tot die vooronderstellingen bent gekomen, wat is de grote verzwegen waarheid daarachter, en waarom.
Dit werk, kortom, is een voortdurende aansporing om over je eigen schaduw heen te stappen, omdat het dat zelf bij voortduring doet. Hoe gaat dat in zijn werk?
| |
Alles in een naam
Neem bijvoorbeeld Mutsaers' overtuiging dat de eigen werkelijkheid begint bij de naam die je draagt. ‘Wat schuilt er dan in 's hemelsnaam in een naam? Alles. En dat is precies zoveel als de drager ervan bij elkaar fantaseert in zijn eigen brein’. Zo betekent de naam Mutsaers: ‘takkenbossen’, wordt ons uitgelegd in Hazepeper. Dat blijkt voorwaar geen geringe last te zijn, want niet alleen leidt de betekenis van die naam tot jarenlange pesterijen op school - met een rijmpje over ‘de dominee van Takkenbos’ die niet wist wat hij moest preken en daarom (of is het: daardoor?) in zijn onderbroek maar ‘een dikke vette oliekoek’ preekte -, maar bovendien is het samengebonden bosje takken dat in het familiewapen van Mutsaers voorkomt een fascistisch symbool, zoals ze, zij het heel terloops, meedeelt. En inderdaad, het woord ‘fascisme’ komt van het Latijnse ‘fasces’, wat ‘bundel roeden’ betekent.
Geen wonder, dacht ik toen ik dit opgezocht had, dat Mutsaers Hazepeper begint met de wens Mutshaas te mogen heten. Want om nu even door te gaan op de volstrekt eigen logica die hier in het geding is: hier hebben we te maken met iemand die alleen al op grond van de betekenis van haar naam het haasje is; hier heeft de etymologie zich in de eigen geest al tot werkelijkheid verdicht, en slaat de schrijfster (als een haas) ijlings haken om aan de consequenties daarvan te ontkomen. En die zijn na de Tweede Wereldoorlog niet gering, zoals men weet: wie ‘fascist’ genoemd wordt (of het blijkens zijn naam zelfs op een bepaalde manier wel móet zijn), bevindt zich aan de verkeerde kant van één van de laatste scheidslijnen tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ die er in onze huidige, postmodern genoemde cultuur nog met een zeker aplomb getrokken worden. Voor een dergelijke consequentie zou iedereen als een haas op de vlucht slaan, het hazepad kiezen...enfin, enzovoorts.
Wie wil (en ik wil dat wel) zou in de naam Rachel Stottermaus uit Rachels rokje nog een voortzetting van die vlucht kunnen lezen. Alsof Charlotte Mutsaers in dit anagram van haar eigen naam nogmaals trachtte te ontkomen aan alles wat haar brein naar aanleiding van die naam bij elkaar had gefantaseerd en zo voor haar werkelijkheid werd. Als dat al zo is, dan heeft het niet veel geholpen, want ook in de naam Rachel Stottermaus houdt zich het
| |
| |
kwaad verborgen, te weten: ‘de fout die zich schijnt schuil te houden in de Duitse staart en het bloed dat daaraan kleeft’. Ook in die naam is de dreiging dus aanwezig.
Rachel mag dan weliswaar veiligheidshalve haar eigen naam voortaan afkorten tot Rachel S., ze weet maar al te goed dat ze zich daarmee hult ‘in een onbestemd waas dat niet bij haar past - een vulkaan zet je immers ook geen hoedje met een voile op - en de angst niet verdrijft’. Want voor Rachel geldt dat je weliswaar je handen voor je ogen kunt slaan of je ogen dicht kunt doen als die iets onaangenaams zien, maar: ‘sla jij je handen maar eens voor je gedachten, doe jij je gedachten maar eens dicht’. Geen sprake van dat zoiets lukt. Geen sprake van dus ook, dat een enkele S een punt zou kunnen zetten achter de gedachten die de volledige naam al hebben opgeroepen. Na die S blijft er toch dat ‘tottermaus’ over, en tot die ‘maus’ blijft zij dan ook veroordeeld.
Nu kun je je natuurlijk afvragen of Mutsaers, als ze werkelijk in een anagram aan de consequenties van haar eigen naam wilde ontsnappen, niet een andere samenstelling van de letters had kunnen verzinnen. Ik zal daar een heel pertinent antwoord op geven: nee, dat kon ze niet. Ik bedoel, het is misschien heel wel mogelijk om met de letters van Charlotte Mutsaers' naam een nieuwe naam te verzinnen waarin geen takkenbos of bloederig staartje te ontdekken valt (men moet er Battus maar eens een middagje mee laten puzzelen), maar het kan niet als je zelf Charlotte Mutsaers bént (of Rachel Stottermaus). In elke naam die Mutsaers uit die van haarzelf had kunnen samenstellen, zou zich ergens een met het absolute kwaad verbonden notie hebben verscholen. Daar ben ik vast van overtuigd.
Niet zozeer het feit dat Mutsaers tot de ontdekking is gekomen dat haar eigen naam ‘takkenbossen’ betekent, is hiervan belang (ik zou ook wel eens willen weten wat die rare naam van mij nu eigenlijk betekent), maar dat die takkenbossen, zij het - ik herhaal het nog maar eens - in Hazepeper héél terloops, het fascisme en het daarmee verbonden kwaad binnen de poorten halen. Dat is, zoals Mutsaers het zelf in Kersebloed noemt, - dat is symptomatisch, een symptoom van iets. Dat hetzelfde kwaad vervolgens in het anagram van haar naam opnieuw opduikt in een met bloed bevlekt Duits staartje bevestigt dat alleen maar.
| |
De logica van het gevoel
Ik citeerde hiervoor de zin waarin stond dat er tussen de woorden geen rangen en standen bestaan. Dat betekent in principe dat alle woorden vlees kunnen worden, zo vervolgde die zin. In principe, daar gaat het om. Dat bij Mutsaers niet alle woorden ook daadwerkelijk vlees worden, is al heel snel duidelijk. Of ze het worden en welke woorden zich ter transsubstantiatie aanbieden, is volledig afhankelijk van dat brein waarin ze opkomen, van, zoals het in Kersebloed heet, ‘de logica van het gevoel’ die in dat brein werkzaam is.
Hoe komt iemand achter de logica van zijn eigen gevoel? Net zo moeizaam als achter welke waarheid dan ook. Dag en nacht moet hij zijn geheugen en zijn reactievermogen in de peiling houden om te kijken of ze misschien een hint geven. Dat gebeurt altijd op onvoorziene momenten. Daarom verkeren sommige schrijvers in een constante vorm van paraatheid. Als een gebeurtenis plotseling de trekken krijgt van een symptoom, dan weet je zeker: dit is een hint.
Onder ‘gebeurtenis’ moet je hier niet alleen een voorval in de buitenwereld verstaan; conform de gedachte dat de werkelijkheid de geest altijd op de voet volgt, kunnen ook woorden een gebeurtenis zijn, en in het geval van Mutsaers ben ik zelfs geneigd te zeggen dat vooral woorden gebeurtenissen zijn (ik heb nu eenmaal met een te boek gestelde te maken). Of iets scherper gezegd: alle woorden die de trekken van een symptoom krijgen, die wijzen in de richting van de logica van het gevoel, van die blinde vlek, het niet te verwoorden geheim dat het brein stuurt, worden bij Mutsaers gebeurtenissen.
Over de eigen naam hebben we het al gehad. Maar ook een verkeerd gespeld woord als
| |
| |
‘luoter’ in de manshoge, bijwijze van liefdesverklaring ergens op een blinde muur gekalkte, nee keurig geschilderde tekst: ‘Hoe met jou de liefde te bedrijven / Luoter dan door te schrijven’ - ook zoiets wordt voor Mutsaers een gebeurtenis en is als gebeurtenis tegelijkertijd een symptoom, een hint, iets wat haar de weg wijst naar de logica van haar eigen gevoel. Eerst schiet je in de lach, schrijft ze, maar als je de schrijffout hebt ontdekt ‘denk je ineens aan de maker: al die moeite en dat helemaal voor niets! Je lacht niet meer, je houdt je adem in. De simpele omzetting van twee letters opent je ogen voor de ernst van de boodschap. Je wou dat je zelf de verre geliefde was, je zou geen moment aarzelen en onmiddellijk de liefde bedrijven louter vanwege dat luoter’.
Het is maar één van de vele voorbeelden die je uit Mutsaers' werk kunt citeren, waarin een simpele letter- of klankomzetting in een woord ineens de peilloze diepte van het eigen gevoel openbaart. Hoe men bijvoorbeeld door een verschil van maar twee letters, een L en een S, in de op vrachtwagens aangebrachte bordjes ‘veevervoer’ en ‘vleesvervoer’ als lezer wordt begroet (Lectori Salutem) en aldus wordt uitgenodigd zich het hele bloederige drama van slachten, kappen, doorzagen en uitbenen in al zijn realistische details voor de geest te halen. Ik moet zeggen: míj is het nog nooit opgevallen, ook al zal het me dan nu ook nooit meer ontgaan, maar wat ik onmiddellijk begrijp als ik zoiets lees, dat is dat iemand die het wél opvalt, daarmee iets van zichzelf op het spoor komt, iets heel wezenlijks, en dat zo'n iemand mij als lezer ook op dat spoor zet.
Zoals Mutsaers mij op een spoor zet wanneer ze Kafka, Céline, Cortázar, Krol, Michaux, Renard, Charms, Armando, Hanlo, Stevie Smith en Ponge als enkele van haar meest geliefde auteurs noemt. Het zijn auteurs wier woorden gebeurtenissen worden, en dat betekent niet alleen dat in hun boeken de logica van hún gevoel zichtbaar wordt, maar ook dat het symptomatisch is voor Mutsaers' eigen logica van het gevoel dat zij deze auteurs tot haar meest geliefde rekent.
| |
Klein intermezzo: bril af
De bril moet weer even af, het linkerbrillepootje besabbeld, want ik zie mijzelf hier in bovenstaande alweer onweerstaanbaar in de richting van de verklaringen en betekenissen bewegen. Ik kan het blijkbaar niet laten. Misschien is dat symptomatisch voor mij? Dat ik denk: zo, zo, L.S., ja, ja, vee- en vleesvervoer, maus und fasces, luoter en liefde, Kafka en Céline, Michaux en Charms, kijk, kijk? Moet ik dan altijd die witte doktersjas aan, of de groene operatiekledij om die arme tegenspartelende Mutsaers op de operatietafel te leggen om eens even links, rechts, hier, daar wat flinke japen te geven? Of zo'n corduroy-jasje met leren elleboogstukken en dan, behalve links een brillepootje, rechts nog een pijpesteel en dan maar dampend met een notitieblokje op schoot aan het hoofd van de divan zitten luisteren hoe iemand zichzelf ligt uit te wringen in de hoop dat ik de verklaring geef, of eerder nog: in de hoop dat die iemand in mij de verlosser van zijn of haar psychische nood ziet? Zou dat misschien komen omdat zich in míjn naam een snuffelende reu verborgen houdt die overal zijn poot oplicht om er een geurvlag te planten en zo zijn territorium af te bakenen? Hier waak ik?
Ik krijg het er warm van. Het lezen van Mutsaers is in ieder geval geen kattepis, zoveel is duidelijk!
| |
Een rokje als symptoom
Het punt is namelijk dat de symptomen van Mutsaers niet zozeer wachten op een diagnose, zodat we met de behandeling kunnen beginnen, dat die symptomen met andere woorden verklaard zouden moeten worden (hoe pijnlijk duidelijk lijkt het mijn door Mutsaers getoucheerde geest ineens, dit ‘met andere woorden’!); het punt is dat die symptomen in zekere zin de verklaring zíjn. Met andere woorden: er zijn geen andere woorden dan juist deze om het principieel onzegbare dat de logica van het gevoel aanstuurt, uitmaakt zelfs, zichtbaar, voelbaar, ervaarbaar te maken. Of, zoals het in Kersebloed
| |
| |
heet: ‘De vorm moet het afwezige lichaam vervangen’. In Rachels rokje staat het er zo:
De mens is onbeschrijflijk onbeschrijfbaar. Evenals het dier. Evenals het romanpersonage. Evenals het naakte bestaan. Maar gelukkig draagt hij een rokje. Hoe de textuur van dat rokje waarvan hij zelf het middelpunt is, in levende plooien om hem heen hangt [...], hoe al die plooien zich voortdurend vertakken, verspringen of in elkaar opgaan en hoe je af en toe een glimp opvangt van wat zich eenzaam en verstolen afspeelt daar tussen of zelfs daar onder, dat is het enige wat telt. En bijvoorbeeld niet of die plooien GOED zijn of FOUT, laat dat maar aan de stomerij over. Of het waarheidsgehalte: luister slechts naar het frou-frou.
Je kunt het ook zo zeggen: dat rokje is als geheel een symptoom voor de logica van het gevoel die het enerzijds precies op deze wijze geplooid deed ontstaan, en die zich anderzijds pas in die plooien openbaart - aan de lezer, maar ik denk: ook aan de schrijfster. Ik kan proberen dat met een simpel voorbeeld te laten zien: het woord ‘liefdesverklaring’. Je zou Rachels rokje kunnen opvatten als één grote liefdesverklaring aan de taalleraar Douglas Distelvink, ook wel Ingenieur Rokriem geheten. Het woord ‘liefdesverklaring’ wordt als het ware opgeroepen door de logica van het gevoel, maar spreekt op datzelfde moment dat gevoel tegen. Want het wezen van dat gevoel is dat het zich onmogelijk laat verklaren: het is een blikseminslag, het is ‘doodgevaar [...], miljoen volt minstens. En dat niet alleen in de rode holtes van haar hart maar in haar hele lichaam’. Die bliksem, die coup de foudre, waar Rachel met heel haar wezen uitdrukking aan zou willen geven, die ze op alle denkbare en zelfs ondenkbare manieren aan Distelvink zou willen overbrengen, laat zich niet tot zoiets als een verklaring reduceren, zoals die bliksem ook niets te maken heeft met het vlindergefladder van mensen die bij verliefdheid onmiddellijk beginnen over ‘vlinders in je buik’. En met de kalverliefde die haar wrede moeder ervan maakt (die boze, zo symptomatische moeder die in heel Mutsaers' werk de boel komt verstieren, wat letterlijk wil zeggen: onvruchtbaar komt maken) - met kalverliefde heeft het al helemaal niets van doen. ‘Alsof raving madness ook maar iets te maken heeft met het rondgedartel tussen madeliefjes. Alsof het kalf na de eerste paar voltreffers niet allang was vernield’.
Juist de onmogelijkheid om aan Distelvink de liefde te verklaren, en het feit dat die liefde dan ook nergens in dit boek aan Distelvink zelf wordt verklaard, maken van Rachels rokje de liefdesverklaring bij uitstek. Omdat de verklaring uitblijft, openbaart zich het wezen van de liefde, die immers niet verklaard kán worden, maar die je vervolgens als lezer wel aan den lijve ervaart.
Maar nogmaals: je kunt die niet benoemen, vastpinnen, inkapselen. Het blijft diezelfde werveling. Zo brengt Rachels rokje je met en in woorden (het enige wat er is) steeds voorbíj de woorden, voorbij alle onderscheidingen ook die woorden in de ons omringende werkelijkheid schijnen aan te brengen, voorbij alle tegenstellingen en dichotomieën die steeds maar weer worden opgebouwd en een werkelijkheidswaarde krijgen. En dat is natuurlijk ook de bedoeling: Rokriem en Stottermaus moeten samengebracht, de afstanden moeten koste wat het kost overbrugd, en dit alles in naam van de bliksem die insloeg, een bliksem die het al te menselijke gepieker en gepeuter in één klap teniet doet. De logica van het gevoel trekt zich bitter weinig aan van hetgeen verstandige en minder verstandige mensen, bebrilde, besnorde, bebroekpakte, of gecoiffeerde mensen toen, nu of straks, hier of ginder, ‘waar’ of ‘onwaar’ zullen noemen, ‘goed’ of ‘kwaad’, ‘chaos’ of ‘orde’. Zij creëert haar eigen orde, en die is altijd waar.
| |
Dit is het, hier gaat het om
Dat laatste maakt waarschijnlijk dat er in welk anagram van Mutsaers' naam dan ook altijd wel ergens een staartje, een nageltje of een haartje van het absolute kwaad te vinden zal zijn. Mutsaers wordt door die takkenbossen in haar naam geen fasciste, maar dat
| |
| |
fascisme, of nog specifieker: dat van bloed klevende Duitse nazistische muizestaartje, is wel iets wat ieder mens sedert die tijd in zich ronddraagt, een zekere rücksichtslosigkeit die op de bodem van ieder zichzelf gehoorzamend gevoel sluimert en die iedere keer waar een simpele letter- of klankverschuiving, een naam of een zin in een boek je een glimp van dat gevoel doen opvangen, de kop opsteekt. Want is die bliksemse Rachel soms niet volstrekt rücksichtslos in haar liefde voor Distelvink/Rokriem, is dat soms niet één en al ‘jenseits von Gut und Böse’ wat daar tentoongespreid wordt, niet zozeer ‘levensgevaarlijk’, zoals ik van haar heb geleerd, maar ‘doodsgevaarlijk’?
Geen wonder dat ze tegen het eind van het boek zelf de rechters binnenroept om op haar morele gehalte getest te worden. Geen wonder dat mevrouw Hagendoorn, de vleesgeworden fatsoenlijkheid uit de tijd dat fatsoen nog common knowledge was, op een zeker moment een briefje met ‘MAUS RAUS’ neerlegt.
Geen wonder ook dat ik, lezend in Mutsaers, af en toe de bril af moet doen, want haar woordspelingen zetten de werkelijkheid voortdurend op de kop. De schellen vallen je van de ogen, en voor je het weet zit je wazig voor je uitstarend ‘dit is het, hier gaat het om’ te mompelen, wetend dat je je in een gebied van je eigen geest hebt gewaagd, nee wetend dat Mutsaers je dat gebied heeft binnengetrokken, waar je helemaal niets meer weet, waar geen enkele vertrouwde onderscheiding, geen van de comfortabele dichotomieën nog enige geldigheid heeft. Is het dan een wonder, vraag ik u, dat je dringend het gevoel hebt dat het heel goed zou zijn als het je lukken zou om aan Mutsaers' werk een Betekenis te geven, zodat al wat daar ‘hangt, cirkelt, zwiert, golft, laait, wappert, opkruipt, straalt, rimpelt, ruist, danst, krult, ademt, ritselt, stroomt, scharniert, siddert, zwaait, knipoogt, steigert of valt’ eindelijk weer even tot rust komt? Zou het niet heerlijk zijn als je kon zeggen dat Mutsaers een zonderlinge literaire, volstrekt fictieve werkelijkheid gestalte heeft gegeven, omdat je dan zelf in het rustige bezit zou zijn van een normale, volstrekt werkelijke waarheid?
Ik ben zozeer geraakt door het werk van Mutsaers dat ik op die laatste vraag een heel pertinent antwoord op zal geven: nee. En dat eerste, dat verlangen naar Betekenis? Het lijkt me een symptoom.
|
|