| |
| |
| |
Els Broeksma
Moeders zijn loeders
Navrante familieverhoudingen in het werk van Helga Ruebsamen
De verhalen van Helga Ruebsamen worden bevolkt door wonderlijke wezens. De vrouwen - veelal op leeftijd - zijn uiterst vitale en wraakzuchtige types uit een vaag artistiek milieu. Of het zijn hoerenmadams, die na een bandeloos bestaan, gedrenkt in alcohol en klatergoud, in een stadium van verval en verloedering verkeren. De mannen zijn onbeduidende, een beetje gefrustreerde zielepieten. Allemaal dragen ze bij aan de sfeer van lichte verrotting, die de verhalen ademen.
Het is allemaal vergane glorie hoor, schoonheid onder spinrag en stof, [...] dromen die nooit zijn uitgekomen, verwachtingen die zijn vervlogen. (De dansende kater)
Deze zinnen vatten in een notedop het werk van Ruebsamen samen. Hoewel de verhalen zelden goed aflopen, zijn ze nooit echt somber; ze bezitten die mooie sfeer van opgewekt mineur, soms zijn ze zelfs hilarisch. Want ondanks alle aftakeling houden de personages dapper stand. Blijmoedig en bijna baldadig blijven zij vechten tegen de ‘stinkende verveling van conventies’ en tegen hun eigen onttakeling. Ze blijven het leven naar hun hand zetten om vervolgens gloedvol in verloedering ten onder te gaan.
Wat ik hier beweer, is voor degene, die het werk van Ruebsamen kent niet nieuw. Het is voor iedere lezer duidelijk dat Ruebsamen het liefst schrijft over ‘zonderlingen op leeftijd’, over kneuzen en verschoppelingen, over dwarsen en durfals, die echter één ding gemeen hebben: ze mijden alles wat ordentelijk en alledaags is en ze zoeken hun heil aan de nachtzijde van het leven. Het contrast tussen comme il faut en non-conformisme loopt als een rode draad door al haar werk. Dit zijn aspecten waar de literaire kritiek steeds weer naar verwijst.
Toch wordt Ruebsamen tekort gedaan, als je uitsluitend meldt, dat ze zo smeuïg over de zelfkant van het leven kan vertellen. Er valt meer te beleven aan haar werk. Al was het maar haar manier van schrijven, die door het gebruik van groteske en grillige beelden on-Nederlands bijzonder is. Woordkeus, stijl en onderwerpkeuze zijn geraffineerd op elkaar afgestemd en vormen een drieëenheid. Daardoor roept zij een stemming op, die zeer sfeervol is. En naarmate ze meer schrijft, weet ze steeds subtieler en preciezer de juiste sfeer te treffen.
| |
Heerszuchtige dames
Het onderwerp van dit artikel is noch de zelfkant noch de stijl van schrijven. Al bij eerste lezing van haar verhalen viel het mij op, dat de moederfiguren een - zacht gezegd - leidende en bepalende rol spelen. Het zijn originele en onconventionele vrouwen, maar het zijn ook, zonder uitzondering, zeer heerszuchtige dames, die coûte que coûte de touwtjes in handen willen hebben. En ze zijn nooit lief. Nu zijn in het dagelijkse leven heel veel moeders minder lief dan ze denken, omdat ze zelf niet in de gaten hebben, dat ze hun kinderen manipuleren en gebruiken om hun eigen gemis aan aandacht en liefde te compenseren, maar de moeders (en ook de grootmoeders) bij Ruebsamen zijn échte loeders. Het lijken wel wraakgodinnen.
| |
Sprookje en spookje
In ‘Danger’ uit De kameleon zien we drie generaties voortvarende vrouwen aan de
| |
| |
gang, grootmoeder, moeder en dochter. Dochter Polly blijft voor het eerst alleen thuis, om haar vriendje Egbert Egberts te ontvangen. Moeder - een extravagante ex-actrice, die overal opzien baart in haar buitenissige, fladderende gewaden - is met Walter, haar zoveelste vriend, naar de grote stad. Ze heeft de ontmoeting tussen Polly en Egbert min of meer bekokstoofd en hoopt dat de ontmoeting tot een verbintenis zal leiden om zodoende van de zorg voor Polly af te zijn. Eén ding heeft ze echter over het hoofd gezien. De inwonende stokoude grootmoeder. Danger, blijft ook thuis. Zij is een beetje kierewiet en heeft bij vlagen last van vreemde uitbarstingen, waarin zij in grootheidswanen haar succesvolle dagen als chansonnière opnieuw beleeft. Polly hoopt vurig, dat oma zich deze middag rustig zal houden, maar de kans daarop is klein, want oma voelt haarscherp aan, wanneer zij zich moet laten gelden om de boel te versjteren. In een uitermate broeierige sfeer wordt de lezer naar de catastrofe geleid. Wanneer Polly iets te drinken heeft gehaald en in haar kamer terugkeert, ziet zij hoe oma een doodsbenauwde Egbert heeft besprongen. Het oude verwrongen skeletje met haar dunne beaderde beentjes vol put- ten en spataderen heeft zich als een klimplant om de jongen heengeslingerd en ze koert, kwijlend en wippend, dat ze hem in de liefde zal inwijden. De afloop laat zich makkelijk raden. Het oude spookje heeft het sprookje waarin Egbert en Polly geloofden teniet gedaan.
| |
Zo moeder zo dochter
Op het eerste gezicht lijkt dit inderdaad een aantrekkelijk verhaal over vergane glorie. De fysieke en geestelijke aftakeling van de grootmoeder wordt smakelijk verteld, het exuberante gedrag van de moeder wordt raak getypeerd en de vage hang van Egbert naar de wondere wereld van vaudeville en revue komt aandoenlijk over. Maar achter die meeslepende beschrijvingen verschuilen zich de duistere karakters, of beter, de duistere krachten van moeder en grootmoeder. De ware aard van de moeder wordt door de kleurrijke en sympathiek aandoende typeringen een beetje verdoezeld, want eigenlijk is het een vrouw die alleen maar uit is op eigenbelang. Handig manipulerend instrueert zij haar dochter hoe zich te gedragen om Egbert aan de haak te slaan. Berekenend en zonder scrupules levert ze haar dochter uit aan een burgerlijke kwibus, en dat terwijl ze zelf zo de pest aan burgerlijkheid heeft. De grootmoeder laat zich nog steeds dwingend gelden en zorgt ervoor, dat niemand haar over het hoofd ziet. In haar terugblikken ziet zij zichzelf als een ‘grande dame’, die de hele wereld aan haar voeten dwingt: ‘Een gebaar van mij en sterven doen ze. Hier, m'n haar! Mijn ogen! Ze riepen “Danger” toen ik opkwam en vatten vuur.’ Ook nu nog, als versleten, verschrompeld besje, beeldt zij zich in een verleidelijke nimf te zijn, die jonge jongens kan verleiden.
Polly is in dit verhaal de dupe van de egocentri- citeit van haar moeder en grootmoeder. Niettemin voelt ze zich met hen verwant, want hoe gek die twee ook doen, ze blijft waardering voor hen voelen. Wanneer vriend Walter verzucht dat Polly's moeder een pathologisch ge- val is met al haar wisselende verschijningen, karak ters en stemmingen, dan is Polly het niet met hem eens. Haar moeder was niet potsierlijk.
Potsierlijk waren de vele andere vrouwen die een ellendig uniform droegen, fantasieloze hoeden, nette blouses en saaie grauwe rokken. De vrouwen met platte hakken, de afkeurende blikken en de genepen monden gaven de toon aan, haar moeder stak er vonkend bij af, ze leek vaak een vuurvogel, zoals ze wiekend en gebarend [...] ieder die in de nabijheid kwam fascineerde, tot razernij bracht en machteloos maakte.
Zij realiseert zich dat ze op hen lijkt. ‘De vrouwen in deze familie waren herhalingen van elkaar’. In dit verhaal komt al een beetje naar voren welke rol de mannen doorgaans in Ruebsamens verhaal spelen. Zo is deze Walter een goeie lobbes, die - als moeder dat wil - niet te beroerd is om de auto drie kilometer te duwen om benzine te kunnen tanken. Goedmoedig danst hij naar de pijpen van Polly's moeder.
| |
| |
| |
Haat-liefde
In het verhaal ‘Hoedje van plezier’ uit Op Scheveningen beheerst een bejaarde moeder het leven van haar dochter. Deze verrimpelde, door face-lifts vervormde hoedjesontwerpster, Ludmila, slijt haar laatste dagen bij dochter Lies. Ludmila klampt zich nog steeds vast aan haar verloren hoedenparadijs en memoreert steevast de goeie ouwe tijd, toen alles nog was zoals het behoorde te zijn. Zij kan het maar niet verkroppen, dat haar hoedjes niet meer worden gedragen. Wel honderd inmiddels stoffige, halfvergane hoedjes staan als ‘kakelbonte kadavers’ in vitrines door het huis verspreid en zo nu en dan moet mama er nodig nog één ‘vermaken’. Mama tiranniseert haar dochter en foetert haar voortdurend uit. De thee deugt niet, koffie mag alleen van met de hand gemalen goudmerk koffiebonen gezet, Lies is te dik, mist elke glamour en wat ze Lies vooral kwalijk neemt is haar tweederangs smaak ‘met een hang naar petat en een Opel Kadett’. Lies blijft - tegen heug en meug - zorgzaam.
Het moederschap maakt vrouwen niet vanzelf goed en eerbiedwaardig, daar was Lies na veertig jaar wel achter gekomen, maar ze kon het niet over haar hart verkrijgen dat mama dan maar op moest rotten, als het haar hier zo slecht beviel.
Ze stelt alles in het werk het haar moeder naar de zin te maken. Zij slaagt er in om haar vriendin Anabel - ooit ‘de beste hoerenmadam van Den Haag’ - zo gek te krijgen met een hoed van ma langs hun huis te paraderen, zodat mama Ludmila haar droom nog één keer verwezenlijkt ziet. Als Anabel op een zondag langs wandelt, valt ma aan hevige emoties ten prooi. Ze opent het raam en schreeuwt ‘met gemak de herrie van mensen en verkeer overstemmend: ‘Hoe komt het dat een Koningshoed het hoofd tooit van een straathoer.’ Op het moment dat Lies haar moeder bij het raam vandaan wil sleuren, tuimelt mama (de oorzaak is onduidelijk) ‘als een vogeltje dat uit het nest valt’ van drie hoog naar beneden.
Andermaal is aftakeling het onderwerp, maar achter de vermakelijke beelden van een gekke oude vrouw ontpopt zich weer een loeder van een moeder, die heerst en beveelt en die met haar ‘kindsheid’ Lies chanteert en manipuleert. Kennelijk deed ze dat vroeger ook, want Lies herinnert zich,
dat het allesbehalve een pretje was om jong te zijn, er was een grote samenzwering tegen je aan de gang, het terugdenken hieraan verwarde haar nog steeds en ze wist ook nooit zeker: was ze dat mijnenveld nu eindelijk uit of restte haar nog een stukje.
Zolang haar moeder leeft, rest haar nog een stukje mijnenveld, want het omgaan met moeder ervaart ze ‘als een roetkap die je even op moest, of een tunnel waar je doorheen ging’. Het is opvallend dat, ondanks het lelijke gedrag van de moeder, de dochter niet in staat is met haar moeder te breken. Het is en blijft een haat-liefdeverhouding.
| |
Moederskindje
In ‘Op Scheveningen’ uit de gelijknamige bundel is het een moeder-zoon relatie die wankelt, maar toch niet stuk kan. Het verhaal begint als volgt:
Koos had de kleine in de kofferbak van zijn Mercedes gefrommeld, het lag niet in zijn natuur om slachtoffers op straat achter te laten.
's Nachts om vier uur thuisgekomen pelt moeder Cootje, al heel wat gewend en dus niet voor één gat te vangen, het frommeltje uit en er blijkt een kleine wonderschone buitenlandse in te zitten.
‘Jesses,’ riep Koos, ‘die had ik moeten laten leggen,’ maar dat meende hij toch eigenlijk niet, hij liet nog geen zieke vogel op het strand liggen.
Ze besluiten dat de kleine Turkse mag blijven en er groeit iets moois tussen Koos en het ‘meidje’, dat inmiddels als Sneeuwwitje ook
| |
| |
het hele huishouden doet. Cootje is daar overigens niet zo gelukkig mee, want in de eerste plaats heeft zij de hegemonie in huis verloren en in de tweede plaats is zij alle aanspraak met de buurt kwijt, omdat alles stiekem moet. Cootje moet door de aanwezigheid van zo'n grietje dus veel verduren zonder weerwoord te kunnen geven. De spanning tussen buurvrouw en Cootje broeit en groeit, totdat er een fikse vechtpartij tussen hen losbarst, waar - tot groot verdriet van Cootje - het halve dorp op afkomt, behalve Koos. Als hij zich uiteindelijk vertoont, vloekend omdat hij z'n gulp niet dichtkrijgt, ziet hij nog net hoe z'n moeder in elkaar wordt getremd. Het slot is, dat Koos de kleine toch maar weer opbergt in z'n duivetil op het dak en z'n moeder voor het raam schuift met de woorden: ‘en ga pal voor het raam in je clubje zitten, dan kunnen ze zien dat er aan jou niets schort.’ Moeder Cootje is apetrots op haar zoon, die toch maar overal een oplossing voor heeft, maar bovenal is ze blij dat ze haar Koos weer terug heeft. In dit verhaal is de moeder wat liever en bezorgder, maar ze is minstens zo overheersend. Ze adoreert haar Koos en doet alles voor hem, maar ze eist dat hij ook alles voor haar doet, anders gebeuren er ongelukken. Hij is de enige die het leven voor haar de moeite waard maakt. Ze heeft alles gedaan om hem onvoorwaardelijk aan zich te binden en dat heeft hem klein gehouden. Koos is een tikje infantiel, een goedzak en een moederskindje, die steeds weer terug zal keren naar de moederschoot.
| |
Moeders zijn loeders
Moeders zijn loeders. En grootmoeders ook. Ze zijn egocentrisch en spelen de baas. De manlijke vruchten van hun schoot zijn sullige, goedmoedige lobbesen. In hun jeugd door de mangel gehaald, zijn ze nu gefrustreerd en bang voor vrouwen.
‘Pasdame’ en ‘De laatste klant’ uit De dansende kater vormen een tweeluik, waarin dezelfde geschiedenis door twee verschillende personen wordt verteld. In ‘Pasdame’ is de schuwe, wat wereldvreemde Otto aan het woord. Hij is ambtenaar, leeft teruggetrokken, is bang om door een vrouw te worden aangeraakt en bedrinkt zich elke avond. Hij overdenkt zijn jeugd. Met zijn vader Otto senior bezocht hij als kind regelmatig het huis van de prostituée Isabel. Terwijl zijn vader binnen zat (en maf door een gaatje in de krant naar Isabel zat te koekeloeren), moest hij buiten op de brug blijven wachten en was het hem verboden om zich heen kijken. Als z'n vader terugkwam, kreeg hij meestal een draai om zijn oren. Wanneer Otto volwassen is komt hij in contact met dezelfde, nu afstotelijke, tandeloze lichtekooi. Ook hij kan haar - net als zijn vermeende vader - niet meer loslaten en vervolgens vervult zij jarenlang voor een klein bedrag zijn perverse SM-verlangens. Uit haar mond verneemt de lezer in ‘De laatste klant’ allerhande nieuwe details die een andere kijk op de in Pasdame vertelde gebeurtenissen geven. Zo komen we te weten, dat Hedwig (Otto's moeder) en Isabel ooit vriendinnen waren (maar dat Hedwig haar vriendin heeft verraden), dat zijn vermeende vader altijd verliefd is gebleven op Isabel en dat Otto verwekt is door de Indische goeroe Pradyumna en niet door Otto senior...
Wat is ware moederliefde?
Het kind Otto was al ongewenst voor zijn geboorte. Niets hadden Hedwig en Isabel nagelaten om hem om zeep te helpen en toen dat niet lukte, riep zijn moeder, dat ze geen vinger meer naar die dwarsligger zou uitsteken, nooit meer. Toch rijdt hij later als een zoet beertje zijn veel te dik geworden moedertje tot aan haar dood in een rolstoel door de stad. Maar als hij daarna de afgetakelde Isabel opzoekt, verzucht hij, dat ‘zijn geest is platgewalst door de absolute onverschilligheid van het leven.’ Er is voor hem nog maar één manier om zijn geest tot leven te brengen en dat zijn folteringen die de dood ten gevolge kunnen hebben. De inmiddels afzichtelijk kromgegroeide Isabel verschaft hem dat genot met behulp van haar rottinkje.
Deze verhalen zitten niet alleen ingenieuzer in elkaar, ze zijn ook iets treuriger dan de eerdere verhalen. Liefdeloosheid en wraak voeren hier de boventoon en de gevolgen daarvan zijn: een vermorzelde man, met een onderontwikkeld gevoelsleven, die rijp is voor de psychiater. Otto realiseert zich dat hij nooit
| |
| |
kind heeft kunnen zijn en dat hij het leven nauwelijks het hoofd kan bieden. Vrouwen maken iets van het leven, mannen zijn armzalige doetjes.
| |
Perverse wraakzucht
Met ‘Pension Rida’ uit De dansende kater zijn we min of meer terug bij ‘Danger’. Er zit bijna dertig jaar tussen de verhalen, maar het is alsof we met dezelfde drie vrouwen uit ‘Danger’ te maken hebben: een grootmoeder, een moeder en een dochter die de touwtjes in handen hebben. Alleen zijn de rollen nu omgedraaid. In dit geval is oma al dood en ze regeert over haar dood heen, want het is haar portret aan de muur, dat iedereen nog naar haar pijpen doet dansen. Ondanks het feit, dat tante Rita vaak roept: ‘Ik ben langzamerhand toch oud en wijs genoeg om zèlf te bepalen hoe ik wil leven’, laten zoon Daan en dochter Rita zich nog steeds door haar ideeën ringeloren. Ook de jonge behaagzieke en perverse kleindochter Nancy, die elk jaar naar het treurige pension komt, wordt geïnspireerd door de geest van oma. Ze weet dat ze op oma lijkt. Zij komt om haar oom Daan te verleiden. Nancy weet dat dit misschien volgens normale begrippen onfatsoenlijk is, ‘maar voor normale begrippen moet je niet bij mij of bij mijn familie zijn, heb ik intussen geleerd.’ Ze voelt zich in haar gedrag door oma gesteund. ‘Iemand moet zich toch ontfermen over mijn hulpeloze zoon, die de liefde anders nooit zal leren kennen. Neem hem in je armen, kleintje. Zo spreekt oma tot mij.’ Maar dan wordt oom Daan op z'n ouwe dag toch nog verliefd op de pianiste Maeve van Wees, in Nancy's ogen ‘een echte graftak, een kwijnende netel die overal steun zoekt.’ en ‘een geflipte oude vrouw die coke snuift en een heel pak inlegkruisjes per dag verbruikt’. Nancy, die van hun getortel getuige is, gaat zich gedragen als een jaloerse kat en neemt op gruwelijke wijze wraak op haar rivale. Ze bespiedt hen - verkleed in de vergane kleren van oma, alsof ze oma is - en op het moment, dat de gelukkige Maeve zich in de badkamer klaarmaakt
voor het eerste intieme samenzijn met oom Daan, grist Nancy uit een glas bruisend water het kunstgebit van Maeve weg. Zij maakt de lach van Maeve buit. Ook hier laat de afloop zich niet moeilijk raden.
In dit verhaal is het niet de werkelijke grootmoeder, die als een wraakgodin een ontluikende idylle verstoort, maar de valse, vroegrijpe kleindochter, die in het verhaal als een reïncarnatie van oma wordt opgevoerd. De gedachte in ‘Danger’, dat de vrouwen in deze familie herhalingen van elkaar zijn, geldt ook hier. De geest van oma heeft de wraakzuchtige en harteloze Nancy ingefluisterd, dat zij het goede moment moet grijpen om wraak te nemen. Zij ontneemt twee bejaarde mensen hun allerlaatste kans op een beetje geluk en vertoont geen spoor van spijt. Integendeel, zij heeft al een nieuwe prooi op het oog: de vriend van haar moeder.
De moeder blijft meer op de achtergrond in dit verhaal, maar ze speelt ongeveer dezelfde rol als in ‘Danger’. Ze is eigengereid, heeft haar zoveelste vriend en houdt ervan op deftige partijtjes de mensen te choqueren. Ze vindt haar broer Daan een slome, omdat hij te lang aan moeders rokken is blijven hangen. Of zoals zus Rita het uitdrukt: ‘We hebben hem natuurlijk allemaal veel te lang vertroeteld, op het laatst waren we wel vierentwintig uur per etmaal bezig om meneertje koekepeertje een beetje zoet te houden.’
Ook oom Daan is een zwakke, goedige lobbes, lusteloos, mentaal een tikje gestoord en de zoveelste in de rij moederskindjes.
| |
Wraak- en schikgodinnen
Afhankelijkheid en onderdanigheid van vrouwen, eigenschappen die al sinds mensenheugenis aan het zwakke geslacht worden toegeschreven, zijn in het werk van Ruebsamen ver te zoeken. De moeders in haar verhalen zijn dominant en boosaardig, ze hebben lak aan alles en ze zijn wars van burgermansfatsoen. Het zijn krachtige figuren, die alles wat om hen heen plaatsvindt, bepalen. Daar waar iets moois dreigt te ontstaan, grijpen ze - veelal gedreven door wraakzucht - als ware schikgodinnen in, met alle desastreuze gevolgen vandien. Tot op zeer hoge leeftijd (‘Dan- | |
| |
ger’), zelfs na hun dood (‘Pension Rida’) is hun destructieve kracht nog merkbaar.
Deze loeders van moeders drukken een onuitwisbare stempel op hun nazaten. De dochters aarden - ondanks enige rivaliteit - meestal naar hun moeder of grootmoeder en worden doorgaans net zulke despoten. Dat de moeders echt van hun dochter zouden kunnen houden, heb ik in de verhalen van Ruebsamen niet waargenomen. Bij de zonen ligt het iets anders, omdat zich daar twee mogelijkheden voordoen. Als ze al van hun zoon houden, dan wordt de zoon min of meer verpletterd door die liefde (Koos in ‘Op Scheveningen’, oom Daan in ‘Pension Rida’). In het andere geval wordt de zoon onherstelbaar verminkt door verwaarlozing. (Otto in ‘Pasdame’/‘De laatste klant’) Het resultaat is in beide gevallen, dat de mannen in de verhalen van Ruebsamen zelden normale geestelijk volgroeide mensen zijn. Ze stellen zich afhankelijk van vrouwen op en zijn altijd slappelingen, die goedig en een beetje wereldvreemd in de wereld staan (niet voor niets worden ze vaak met beertjes vergeleken). Meestal lijkt er bovendien een steekje aan hen los.
Het is verbazingwekkend, dat de kinderen zich niet losmaken van hun moeders. Kennelijk blijft er - omdat ze niets anders hebben en ook niet in staat zijn om andere contacten op te bouwen - een band bestaan tussen moeder en kind.
Uiteindelijk zijn de verhalen tragikomisch. Komisch door de aanstekelijke, hilarische verteltrant en tragisch - soms zelfs grimmig - door de liefdeloosheid en de menselijke onmacht die Ruebsamen ons, bijna ongemerkt, want vrolijk en aangenaam verpakt telkens weer voortovert.
|
|