Vernieuwers waren al jaren bezig de oude badplaats een kunstgebit in de kaken te schuiven, van hagelwitte woontorens en glinsterende gebouwen. Keek je nu vanaf zee naar haar verondersteld verjongde glimlach dan zag je de vertrouwde mummelmond opengesperd in een ontdane grijns. In de hoek rechtsboven prijkte tussen de paarlen nog altijd de rotte kies.
En die meeuw, die daar vliegt, dat is natuurlijk niemand anders dan Henkie de Meeuw!
Jammer dat die dingen nou nooit in de krant kwamen; dat een jongen hier van het duin, haar eigen Koos, een gewonde meeuw van het strand meesleept en zijn poot laat spalken door een dokter, tegen betaling uit eigen zak. Alle buren hadden zich bescheurd, ze hadden openlijk voor de deur staan lachen en op hun voorhoofd staan wijzen. Maar de meeuw was een pracht geworden en nog jarenlang bij hun op het dak teruggekomen.
niemand anders dan Henkie de Meeuw!
De buurt weer in een deuk en Koos nu helemaal voor achterlijk gekreten, want geloofde hij soms dat het Henkie was, 't was natuurlijk steeds een andere die op het dak om haringstaarten kwam, als hij het al niet op Koos z'n eigen duifies had begrepen.
Koos zei dat de buren geen benul hadden en Cootje liet ze ook maar lullen.
Er is meer dan een Scheveningen, er zijn er vele, Scheveningen-Dorp, Scheveningen-Bad, het Scheveningen van de inwoners, het Scheveningen van de toeristen. In Op Scheveningen waaruit bovenstaande citaten afkomstig zijn, beschreef ik een heel ander Scheveningen dan het Scheveningen dat voortkomt in ‘Pension Rida’.
In ‘Pension Rida’ zijn de hoofdpersonen geen buitenstaanders, in feite horen zij bij Scheveningen, dat is te zeggen: bij Scheveningen-Bad, dat voor het grootste deel bestaat uit twee categorieën: verhuurders en huurders. Pension Rida is het melancholieke decor van een jeugdliefde.