Bzzlletin. Jaargang 24
(1994-1995)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Peter Hofstede
| |
Zelfgenoegzame burgerij
Peter Hofstede ten huize van de schrijfster in het Haagse Mallemolenhofje, eind jaren '50
(foto: privé-archief Helga Ruebsamen) De definitieve lokatie waarin haar verhalen zich afspelen zou ‘de Weduwe van Indië’ worden: Den Haag. Zij maakte er geen deel uit van de milieus die rechtstreeks met Indië te maken hadden, zoals de Tong Tong-coterie van Tjalie Robinson, waarmee bijvoorbeeld de ook te 's Gravenhage woonachtige Marga- | |
[pagina 30]
| |
retha Ferguson - eveneens Indische jeugd - wel sentimentele relaties onderhield. Daarentegen ontdekte zij de subtiele bohème die zich had uitgekristalliseerd aan de onderkant van de Haagse deftigheid, gevormd door een mengsel van ambtenarij en diplomatie, royalty en koloniaal ondernemerschap, verlofgang en Indisch pensioen. Variërend op Weber zou men kunnen zeggen dat de quintessence van Den Haag bestond uit een mengsel van protestants-christelijke ethiek met de geest van Indisch kapitaal. Na het faillissement van beide bleek de leidinggevende burgerij haar macht te hebben verloren. Alleen, in de jaren die op de oorlog volgden, wist men dat nog niet. Nederlands positie in de wereld als koloniale mogendheid had de stad Den Haag en haar gezeten burgerij een onaantastbaar soort zelfgenoegzaamheid verschaft. Weliswaar leefde het koloniaal besef uitsluitend in de bovenlagen - het volk had er niet of nauwelijks deel aan - maar het simpele feit dat tusen de departementen van algemeen bestuur een gebouw stond dat ‘Ministerie van Koloniën’ heette, legitimeerde de vanzelfsprekende superioriteit. Den Haag vormde het administratieve, politieke en rituele centrum van de blanke Nederlandse samenleving. Niet alleen de koningin woonde er, ook de meeste grote ondernemingen die in de koloniën hun geld verdienden hadden er hun zetel. Zoals de oliemaatschappijen waar het vorstenhuis zijn fortuin in had belegd en waarvan de directeuren regeringsleiders konden worden. Hendrikus Colijn, de brave boerenzoon die voor de Nederlanders een ‘Goddelijke roeping in Azië’ zag, gaf aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog als minister-president via hetzelfde medium dat in die tijd Hitler groot maakte het Nederlandse volk de raad: ‘Gaat u maar rustig slapen.’ | |
Erger dan HitlerPas een halve eeuw na het einde van die oorlog begint het ons te dagen dat het advies van Colijn bij het akkoord van München in 1938 een bindend karakter droeg. Zelden werkte een verdoving zo lang na. De wereldhistorische afmetingen van wat zich in de jaren 1939-45 voltrok, hebben onze nationale slaap geenszins verstoord. Fris en vrolijk brandden wij er onmiddellijk na de verdrijving van de Japannners op los om in Indië even orde op zaken te stellen. De enormiteit van de blunders die de monstercombinatie van christenen en socialisten in Den Haag daarbij beging, is zo overweldigend, dat men het politieke debat hierover zelfs nu nog niet aandurft. In 1949 logeerde ik een poosje bij vrienden van mijn ouders in Kopenhagen. Op Java ondernamen Nederlandse troepen de tweede ‘politionele actie’. De Deense pers droeg vette koppen als ‘Holland vaere and (= erger dan) Hitler’. Tegenover boze studenten moest ik mij persoonlijk verdedigen en verantwoorden. Terug in Nederland merkte je niets van een dergelijke stemming. Integendeel. Het jaar daarop kwamen stromen ‘Indische Nederlanders’ ons land binnen. Ze trokken vooral naar Den Haag, waar velen een baantje kregen in de ambtenarij. Voor bebrilde, bleke en pukkelige kantoorbedienden brak een gouden tijd aan. Trots liepen zij over straat met een possessieve arm om de mooiste Oosterse prinsesjes. Zo nam het klootjesvolk toch nog bezit van de koloniën. Had het aan de bestuurlijke bovenlagen gelegen, dan zou de restauratie zowel in het moederland als overzee totaal zijn geweest. Officieel deed Nederland of zijn neus bloedde. De oorlog had niet plaatsgevonden, de joden waren niet vermoord, het geloof der vaad'ren was ongeschokt en de patriarchale maatschappij stond recht overeind. In 1953 vaardigden de Nederlandse bisschoppen een mandement uit dat katholieken niet naar andersdenkende radiozenders mochten luisteren. Achter zulke hypocriete façades, Den Haag door zijn autoritaire bepaaldheid voorop, ontkiemden bewegingen met een zesde zintuig voor de realiteit van het verval. | |
Haagse bohèmeEr heeft met name in Den Haag en Scheveningen tussen 1945 en 1960 een demi-monde bestaan, die door dit verval getekend werd en er tegelijkertijd haar obscure glorie aan ont- | |
[pagina 31]
| |
leende. Niet qua omvang en glamour, maar vermoedelijk wel als reactie op macro-historische cultuurschokken en machtsverschuivingen, kan het verschijnsel een bescheiden mate van vergelijking doorstaan met het Berlijn van de jaren twintig. Omdat Nederland nog altijd niet in staat lijkt de grote lijnen van het eigen verleden te herkennen, mag het geen verwondering wekken dat het reilen en zeilen van deze subcultuur aan de aandacht van de contemporaine geschiedschrijverij is ontsnapt. Des te waardevoller en unieker is het filigrijnen monument voor deze Haagse bohème uit de epoche 1945-60 in de verhalen van Helga Ruebsamen. Ofschoon ook haar appartement in de Papestraat (uitmondend naast het Paleis Noordeinde), vier hoog boven een kruidenierswinkel en slechts bereikbaar via een smalle wenteltrap diep achter in het pand, jarenlang het epicentrum is geweest van een niet aflatende reeks sociaal-pathologische aardbevingen, moet het hofje in de Mallemolen, aan het begin van de Javastraat, als het ware hoofdkwartier van absurdistische en vaak baanbrekende creativiteit worden aangemerkt. Daar heeft de schrijfster een jaar of zeven gewoond; in die tijd werd haar dochter Jasmijn geboren. Helga Ruebsamen is niet de enige wier geschriften van het leven in deze broedplaats van verval en wedergeboorte getuigen. Dat gebeurt ook in de beproefde verhalen van een overbuurman met wie zij nog altijd hartelijk bevriend is: F.B. Hotz. | |
Gietijzeren hoofdNaast Notz woonde, samen met een advertentie-acquisiteur (in die tijd nog een van de meest pittoreske beroepen), een jonge vrouw die ‘Het Gietijzeren Hoofd’ werd genoemd. Een geliefkoosd spelletje was de aan het platteland - boerin met kop in hooiberg, knechts één voor één in willekeurige volgorde - ontleende raainaai. Buren en passanten staken hem er omstebeurt muisstil in, waarna de geblinddoekte gastvrouw het juiste lid diende te raden. Nieuwkomers plukte zij er feilloos uit. Het spel voltrok zich bij voorkeur in de morgenuren, de vriend op pad en iedereen last van een kater. Het Gietijzeren Hoofd zelf niet in de laatste plaats. Twee jaar na dit hoogtij werd de drank haar dood. Dit enigszins triviale voorbeeld - maar veel zaken zijn, om met Hendrik de Vries te spreken, ‘te vreselijk om zich in te verdiepen’ en hier is immers geen chroniqueur aan het woord - dateert uit de jaren '50, tien jaar voordat de seksuele revolutie Nederland radicaal op zijn eikel zou zetten. In de Mallemolen woonde ook de prille Jan Cremer die hiertoe in geschrifte de klaroenstoot gaf. Het feit dat Cremer sinds jaar en dag als een rasechte Amsterdammer geldt, illustreert een van de kernobservaties van dit beknopte essay. Aan het creatieve gistingsproces in de Haagse demi-monde kwam namelijk een abrupt einde door de komst van de televisie, van stonde af aan een Amsterdams medium. | |
Stille uittochtDe geografische toevalsfactor (zandgrond was goedkoop, derhalve vestigde zich direct na de Eerste Wereldoorlog, die de ontwikkeling van het medium radio had bevorderd, de Nederlandse Seintoestellen Fabriek in Het Gooi) maakte Hilversum tot een potentieel machtscentrum en niet, bijvoorbeeld, Wateringen of Zoetermeer. In Het Gooi woonden rijke burgers die hun werkplek hadden in Amsterdam. De televisie recruteerde programmamakers wier woon-werksituatie precies andersom lag. Als gevolg van deze ontwikkeling is Amsterdam, niet Den Haag, de ‘culturele hoofdstad’ van Nederland geworden. Een stille uittocht uit de Residentie heeft daar significant toe bijgedragen. Niet uitputtend, slechts als indicatie van de betekenis, volgen hier enkele namen, behalve de al genoemde Jan Cremer: Simon Carmiggelt, Conny Stuart, Mensje van Keulen, Roel van Duyn, Ramses Shaffy, Van Kooten en De Bie, Rinus Ferdinandusse, Carla Boogaards, Thomas Rap. Allen zijn zij ‘wasechte’ Amsterdammers geworden.Ga naar eind1. Ook de reclamewereld, met kort na de oorlog nog belangrijke vestigingen in Den Haag (de latere Amsterdamse auteur Heere Heeresma werkte er als copywriter) trok naar 's lands | |
[pagina 32]
| |
hoofdstad. Voor de commercialisering van de media zoals wij die in onze dagen zien culmineren werd toen het zaad gezaaid. De cultuur van Couperus, van Boutens, van J.C. Bloem bleef achter en stierf af. Ook de bohème van Helga Ruebsamen legde het weerloos af tegen het culturele geweld van de vertrossing, monsterprodukt van het techno-commercieel complex Mokum/Bussum, waaraan later nog zou worden toegevoegd het bloemendorp Aalsmeer. | |
Norm- en vormloze permissiviteitDe waterscheiding tussen vroeger en nu ligt in Nederland niet zozeer in de Tweede Wereldoorlog, als wel in de opkomst van de televisie. Als alomvattende (sociaal-culturele, religieuze, economische, politieke en morele) supermacht verhief zij, vanuit het vanouds tolerante Amsterdam, een norm- en vormloze permissiviteit tot grondtoon van de nationale communicatie. De televisie heeft het emancipatieproces voltooid door het te verwateren. Zij heeft de boeren, de arbeiders en de ambachtslieden, maar ook de dichters collectief verburgerlijkt. Met de overlegdemocratie in Nederland heeft zij korte metten gemaakt door volkse emoties te promoveren tot ultima ratio. Overigens stond in deze beschouwing niet het specifieke verval ter discussie, dat de conjunctie Amsterdam/nationale televisie over ons land heeft gebracht. Het was slechts noodzakelijk daarover uit te weiden voorzover het de periode 1945-60 in een scherper daglicht stelt, met name gezien vanuit de lokatie Den Haag. Wie iets wil meekrijgen van de subtiliteit van deze onvervalste ‘Welt von gestern’ verdiepe zich in het oeuvre van Helga Ruebsamen. Het verval dat zij beschrijft had andere componenten en een andere schaal dan wat door de tv geactiveerd is. Een andere betekenis ook voor het gevoel van mens-zijn, wellicht des te waardevoller in een tijd dat velen daar - ondanks de grijns van de rode Colijn in het Haagse torentje - een tikkeltje moeite mee hebben. |
|