| |
| |
| |
Liesbeth van Kuijk
Idealistische monsters in Buenos Aires
Roberto Arlt en zijn personages
Het moet ergens in het jaar 1934 geweest zijn dat de Argentijnse roman- en coiumnschrijver Roberto Arlt (1900-1942) bezoek krijgt van een jeugdvriend, Italo Kostia, die een schuchtere jongeiing bij zich heeft. Deze laatste, de Uruguyaan Juan Carlos Onetti (momenteel een van de belangrijkste Zuidamerikaanse schrijvers) zal later verslag doen van deze ontmoeting. Onetti omschrijft Arlt in één adem als een literair genie én als (onbewuste) dief van plot en personages uit De Demonen van Dostojevski. Deze zouden ten grondslag liggen aan Arlts belangrijkste werk, het tweeluik De Zeven Gekken (1929) en De Vlammenwerpers (1931).
De ontmoeting tussen Arlt en Onetti vindt plaats ten burele van het dagblad El Mundo, waarin Arits columns verschijnen. Het is de bedoeling van de bezoekers, dat Arlt het eerste manuscript van de hand van Onetti beoordeelt. In een gedragen stilte pakt Arlt ‘met lui gebaar’ de tekst en leest enkele fragmenten, steeds vijf, tien bladzijden overslaand. Tot slot richt hij zich tot Kostia: ‘Zeg 's, Kostia, heb ik dit jaar een roman gepubliceerd?’ ‘Geeneen. Je hebt er één aangekondigd, dat is alles’. ‘Dan heb ik net de beste roman gelezen, die dit jaar in Buenos Aires geschreven is. We moeten 'm publiceren’. Onetti voelt zich zeer ongemakkelijk en denkt dat er een toneelstukje voor zijn neus wordt opgevoerd. Hij wordt getroost door de verzekering van Kostia en Arlt, dat de laatste in staat is in zeer korte tijd vast te stellen of een roman authenticiteit bezit.
| |
Grotesk
Een toneelstukje opvoeren, authenticiteit; het lijkt met elkaar in tegenspraak, maar het is een tegenstelling, die aan de basis ligt van Arlts schrijversschap. In één van zijn columns schrijft hij: ‘De mensen ontvangen de waar (de literatuur) en denken dat het om een grondstof gaat, terwijl het hooguit een grove falsificatie betreft van andere falsificaties, die op hun beurt geïnspireerd zijn door falsicicaties.’ Arlt wantrouwt kennelijk de gebruikelijke voorstelling van de ‘realiteit’ en lijkt erdoorheen te willen breken door deze realiteit juist nog grotesker voor te stellen. Hij schrijft zeer bizarre romans over de innerlijke roerselen van een wrede pooier die tot inkeer komt, over de getroubleerde gedachten van een moordenaar, de waanzinnige luciditeit van een gokverslaafde, en registreert de gesprekken tussen deze personages zonder een moment zijn geloofwaardigheid te verliezen. Arlt kent de wereld waarover hij schrijft, en hij schrijft met de kracht van een ‘linkse indirecte op de kaak’ - zijn enige literaire program. Hij houdt de maatschappij (en zichzelf) een spiegel voor, die hij vervolgens aan gruzelementen slaat. Hij beschrijft de chaos in het hoofd van de eenzame grote stadsbewoner, die via kranten en literatuur contact heeft met gefragmenteerde en abstracte werkelijkheden elders op de wereld.
De personages van Arlt proberen met al hun menselijke intuïtie uit die chaos tekenen voor een zinvolle toekomst te destilleren:
Die intuïtieve mensen, en ik hoor bij dat gilde van zieners, denken dat ze de plicht hebben het geweten van de maatschappij wakker te schudden... dat ze ‘iets’ moeten doen, ook al is dat ‘iets' waanzin.’ (de Astroloog in De Zeven Gekken)
Deze toekomstgerichtheid krijgt gestalte in
| |
| |
anti-utopische en apocalyptische uitspraken, of gewoon in de melding van sombere voorgevoelens van een naderend drama. Dit heeft Arlt het aureool van een onheilsprofeet bezorgd.
Roberto Arlt
Tegelijkertijd schrijft Arlt over zichzelf en hem bekende personen, in het décor van het Buenos Aires van de jaren twintig, een stad die in enkele decennia van een kleine havenplaats tot een miljoenenstad uitgroeide:
Lange rijen auto's belemmerden de doorstroom van het verkeer en hij begon belangstellend naar de voorgevels van de wolkenkrabbers in aanbouw te kijken. Loodrecht op de geasfalteerde straat doorsneden zij de lucht als majestueuze oceaanstomers van cement en rood ijzer. (De Vlammenwerpers)
Migrantenzoon Arlt schetst de multi-culturele samenleving die Argentinië was, met Italiaanse anarchisten, Arabische cocaïnesmokkelaars, Tsjechische bouwvakkers, met Franse hoeren en Poolse pooiers. Hij duikt met zijn soms geëxalteerde, soms ironische stijl in deze Argentijnse realiteit en beschrijft zoals zijn dochter Mirta het zegt, ‘de intimiteit van een tijdperk’. Zodat zijn verhaal over ‘de zeven gekken’ in Argentinië gekoesterd wordt zoals wij Nederlanders dat doen met Titaantjes van Nescio of De Avonden van Reve.
| |
Zeven gekken
In De Zeven Gekken leren we een van de hoofdfiguren, de geldloper Erdosain kennen op het moment dat zijn superieuren hem op het matje roepen: in plaats van geld van A naar B te brengen, heeft hij het in eigen zak gestoken. Erdosain moet alles terugbetalen, anders gaat hij naar de gevangenis. Na een ongelukkige jeugd en een mislukt huwelijk is dit de zoveelste manifestatie van het ongeluk dat hij schijnt aan te trekken. Zijn al wankele gemoed raakt verder van streek en hij zoekt hulp bij ‘de Astroloog’. Deze Socrates-figuur, met zijn afzichtelijke uiterlijk en zijn innerlijk stemmetje dat hem stuurt, verzamelt het schuim van de grote stad om zich heen, en beweert richting aan hun leven te geven. ‘Ken jezelf’ is zijn motto en tijdens ‘vergaderingen’ en onderonsjes onderwerpt hij een ieder aan zijn demagogische behandeling. Het enige wat de nihilistische, passieve mens uit de stad nog in beweging kan
| |
| |
zetten, is volgens hem de leugen: ‘...onze metafysische leugens staan nog in de kinderschoenen’. Hij denkt de onwetende mens troost te bieden door middel van een ‘ontzagwekkende, sombere religie’, gevoed door nog te maken films over ‘een kind met een eigenaardig gezicht dat het lijden van de mens symboliseert’, kartonnen decors en ‘de God in gesprek met de geest van de Aarde’.
De Astroloog probeert zijn gesprekspartners met dit soort fantasieën warm te maken voor de oprichting van een Geheim Genootschap, dat bordelen zal gaan exploiteren ter bekostiging van de Revolutie. Revolutionaire cellen zullen onrust kweken met communistische propaganda en incidentele gewelddadige acties. Dat zal ongetwijfeld een militaire reactie uitlokken en daarop zullen de revolutionaire krachten van het volk ontwaken. De uiteindelijke revolutie zal bloedig zijn. Over het doel van de revolutie is de Astroloog vaag. In zijn uiteenzettingen stapelt hij leninistische, fascistische, Platoonse, Nietzscheaanse en kapitalistische leuzen en idealen op elkaar. Uitgaande van de psychische staat van de grotestadsbewoner kunnen deze idealen slechts leiden tot een gruwelijke toekomst. Een nieuwe slavernij zal lichaam en geest van de mens gevangen houden. Met recht kun je zeggen dat de Astroloog de contouren schetst van een kakatopie, een woord dat Anthony Burgess naar analogie van ‘kakafonie’ bedacht voor een chaotische anti-utopie; hierin zwellen alle negatieve geluiden uit het heden tot volle sterkte aan in een geprojecteerde toekomst.
Als summum van cynisch gebruik van de demagogie noemt hij de leer van sjiïetische secte uit de negende eeuw:
Zij logen ongegeneerd tegen iedereen. Ze beloofden de joden de komst van de Messias, de christenen de komst van de Parakleet, de muzelmannen die van de Mahdi ... met het gevolg dat er een hele bende mensen met de meest uiteenlopende meningen, sociale status en geloof voor een zaak werkten waarvan het ware doel aan heel weinigen bekend was. Op die manier hoopte Maymun de islamitische wereld op een dag geheel te beheersen. [....] We zullen hun voorbeeld volgen. We zullen bolsjewieken, katholieken, fascisten, atheïsten en militaristen in verschillende mate van inwijding worden.
(De Zeven Gekken)
Binnen het Geheim Genootschap krijgt ieder zijn eigen taak. Erdosain, naast geldloper ook uitvinder zonder succes, zal een fabriek ontwerpen waar oorlogsgassen geproduceerd kunnen worden. Haffner, de ‘Melancholieke Pooier’, oorspronkelijk wiskundige, wordt adviseur voor de exploitatie van bordelen. Verder zijn er nog: een uit de gevangenis ontsnapte moordenaar, genaamd Bromberg, die fungeert als bodyguard van de Astroloog; de Goudzoeker: een avonturier, die zegt te weten, waar je in het zuiden van Argentinië goud kan vinden; een Majoor uit het leger, die de revolutionaire cellen zal organiseren en ‘de Advocaat’, die meteen uit het Genootschap gegooid wordt, omdat hij de Astroloog zijn leiderschap betwist.
De motieven om zich bij het Genootschap aan te sluiten lopen uiteen van verveling en nieuwsgierigheid tot schreeuwende wanhoop, maar nergens is er sprake van een coherent revolutionair bewustzijn. Erdosain, de wanhopige, krijgt door tussenkomst van de Astroloog van de pooier Haffner het geld dat hij nodig om buiten de gevangenis te blijven. Maar verpletterd als hij zich voelt door vernedering en levensangst, is hij niet in staat een positieve richting aan zijn leven te geven. Gedreven door wrok bedenkt hij een plan om zijn gehate en rijke neef Barsut door de Astroloog te laten ontvoeren en vermoorden, wat geld voor de revolutie zou opleveren. Het plan ontaardt in een onduidelijke komedie waarin iedereen elkaar voor de gek houdt en waarbij ook de lezer af en toe op het verkeerde been wordt gezet. De gewelddadige grootspraak van het groepje (‘Wat is een revolutie zonder executies?’) wordt tenietgedaan door hun geklungel en scrupules bij het beramen van een werkelijke moord (die niet plaatsvindt). De ‘Revolutionairen’ worden hier geconfronteerd met de lastige details van het leven.
Het Genootschap biedt geen oplossing voor de persoonlijke drama's. Erdosain, in zijn
| |
| |
chaotische pogingen een uitweg te vinden uit zijn wanhoop, wordt meer en meer geplaagd door waanbeelden en hallucinerende dromen. Hij ‘ziet’ zijn eigen zelfmoord en krijgt ‘bezoek’ van een slachtoffer van oorlogsgassen. Uiteindelijk begaat hij een zinloze moord en daarna zelfmoord; hij wordt beroemd op het moment dat men hem levenloos op een treinbankje aantreft: ‘Hij werd in een tijdspanne van zes uur honderddrieënvijftig maal gefotografeerd’. De pooier Haffner raakt verstrikt in een mafiazaak, juist als hij besloten heeft zich terug te trekken en zijn leven te beteren. De Astroloog gaat ervandoor met het geld en de roodharige prostituée Hipólita en het Genootschap houdt op te bestaan.
| |
Realisme
Arlts stijl vertoont vele registers. Een komische episode over bedelende zwervers waarvan één een bordje op zijn borst draagt met ‘Blind als gevolg van de damp van salpeterzuur. Help een slachtoffer van de wetenschap’ wordt gevolgd door een serieuze verhandeling over de inrichting van een fabriek voor oorlogsgassen (inclusief schema). Tussen de vrij secce registraties van de vele dialogen door trekt de verteller de lezer mee in de chaotische gedachten van de personages - gedachten die vooral bij Erdosain steeds meer overgaan in hallucinaties.
Het is dan ook verwonderlijk om te constateren dat Arlt het verwijt kreeg te realistisch te schrijven:
De Aarde is vol met mensen. Met steden met mensen. Met huizen voor mensen. Met dingen voor mensen. Waar je maar heen gaat kom je mannen en vrouwen tegen. Mannen die lopen, gevolgd door vrouwen die ook lopen. Het doet er niet toe of het landschap uit rode rots of groene bananebomen bestaat, of blauw ijs en witte horizonten. Of dat het water bloebbloeb tussen zilveren oevers en micagruis door stroomt. De mens en zijn stad zijn overal doorgedrongen. Hij denkt dat er verdedigingsmuren zijn waar geen eind aan komt. Gebouwen met snelle liften en gecombineerde liften: zo hoog moet er worden gegaan. Hij denkt dat er drievoudig-ondergrondse treinen zijn, een ondergrondse en daaronder nog een en nog een, en turbines die als een wervelwind de lucht vol ozon en elektrolytisch stof opzuigen. De mens...O...O...!
Misschien is Arlts ‘realisme’ te vinden in de naargeestige schilderingen van smerige pensions of van het leven der winkeliers:
Hij [Erdosain] stelde zich voor dat zij eeuwige samenzweringen uitbroedden, terwijl je zag hoe hun dikbuikige vrouwen in achterkamers bezig waren kleden over gammele tafels te leggen en onappetijtelijke stoofpotten aan te slepen waaruit stankwolken van Spaanse peper en vet en de scherpe geur van opgewarmde schnitzels naar de straat woeien als de deksels van de schalen werden opgelicht. (De Zeven Gekken)
Waarschijnlijk wist men met de romans van Arlt niet goed raad. Er viel geen enkel gebruikelijk label op te drukken. Achteraf echter vinden velen dat Arlt als geen ander de woelige jaren twintig van Buenos Aires literair vormgaf. Hij verwoordde de Argentijnse collectieve herinnering doordat hij in staat was een beeld te geven van de vervreemdende factoren in de hoofden van de grote stadsbewoners; de miljoenen die buitengesloten werden van het geluk op aarde, ‘alsof ze gisteren uit het paradijs werden gegooid’.
| |
Hartstochtelijk lezer
Roberto Godofredo Arlt leek niet erg ingenomen met het feit dat hij in 1900 als zoon van een despotische Duitse vader en romantisch-religieuze Oostenrijkse moeder zijn bestaan moest beginnen in een verarmde middenklasse-buurt van Buenos Aires. Arlts moeder zegt over die eerste jaren: ‘Niemand weet hoeveel Roberto heeft geleden; drie jaar lang heeft zijn vader niets tegen hem gezegd. Zijn vroege jeugd was heel triest, zijn leven en het mijne waren een tragedie, daarom zitten zijn
| |
| |
boeken vol beklemming’. Het is moeilijk te achterhalen met wat voor verwachtingen Arlts vader, die uit het Pruisische leger was gedeserteerd, naar Argentinië emigreerde. In ieder geval heeft de kleine Roberto niets aan gefrustreerde migrantendromen, als hij zich het vege lijf moet redden in het gewelddadige Buenos Aires.
Misschien was Arlt veroordeeld gebleven tot het vluchtige bestaan van de straat als hij niet de literatuur had ontdekt. Naar eigen zeggen is dit zijn redding geweest. Van Buenos Aires wordt gezegd dat de boekwinkels er 24 uur per dag open waren (en zijn). Of dat in de tijd van Arlt ook al zo was, weet ik niet, maar hij vertelt in ieder geval dat hij vaak in de boekwinkel van zijn buurt (Flores) rondhing. Zijn vroege literaire roeping was de bezoekers van deze winkel kennelijk al opgevallen, want toen hij acht jaar was vroeg één van de klanten hem een verhaalde te schrijven:
De zondag daarop ging ik naar Don Joachim, met een verhaal. Ik herinner me dat in een bepaald gedeelte van deze draak de hoofdpersoon, de burgermeester van Berlijn, tegen een dief, die zich had verstopt onder een klerenkast en zich niet kon bewegen, zei: ‘Onverlaat, handen omhoog of ik schiet!’
Het verhaal had groot succes en leverde Arlt vijf pesos op.
Een jaar later werd hij voorgoed van school gestuurd, vermoedelijk omdat hij een geliefde onderwijzeres per brief had voorgesteld met hem te vluchten in zijn piratenschip. Maar hij bleef een hartstochtelijk lezer; alleen lezen stelde hem in staat de verstikkende sfeer van zijn ouderlijk huis te ontvluchten. De eenvoudige avonturenromans (bijvoorbeeld over de Franse bandiet Rocambole) werden gevolgd door Don Quichot, de gedichten van Baudelaire, de werken van Dostojevski en Nietzsche en allerlei natuurkundige literatuur; dat laatste ter ondersteuning van zijn andere roeping: het uitvinden.
Ook verdiepte hij zich in de geschriften van het Theosofisch Genootschap, waarvan hij vanaf zijn zestiende enkele jaren lid was. Op negentienjarige leeftijd schreef hij een uitgebreide, wat chaotische kritiek op de leer van Helena Blavatsky, oprichtster van genoemd Genootschap. Een duizelingwekkende hoeveelheid verwijzingen naar zowel esoterische als wereldlijke literatuur geeft enig idee van het grote aantal boeken dat door Arlts handen is gegaan. Hij is hevig geïnteresseerd in de spirituele eigenschappen van de mens en beschrijft zijn eigen pogingen met het hogere in contact te komen. Het zien van verschijningen probeert hij natuurkundig te verklaren. In zijn latere werk klinkt nog een echo van deze bevindingen door, zoals blijkt uit de volgende, door hem geciteerde zin: ‘Er zijn redenen te geloven, dat onuitgesproken geestelijke inspanningen zoals de aandacht, het lijden, de afschuw, stralen doen uitgaan, die fosforescentie opwekken.’
Arlt is zeer teleurgesteld als hij ontdekt dat zijn loge ‘Vi-Dharma’ geen wijze mannen herbergt die openstaan voor modern onderzoek. Het is niet de eerste keer dat hij op de geslotenheid van een groep ingewijden stuit die anderen de kennis van de waarheid ontzeggen, slechts luisteren naar verre leiders en zich verder overgeven aan onderlinge ruzies en achterklap; dat had hij eerder ook in buurtparochies en communistische buurtcomités gezien.
| |
Misdaadverslagen
Ondertussen heeft hij uiteenlopende, slechtbetaalde baantjes: in een boekwinkel, als leerling-blikslager, leerling-schilder, mecanicien en havenarbeider. Hij heeft, naast enkele verhalen, zijn eerste novelle (El Juguete Rabioso) al gepubliceerd, als hij in 1927 misdaadverslaggever wordt van het dagblad ‘La Crítica’. Het is een tijd waarin de Argentijnse misdaad (smokkel, gokhuizen, handel in slavinnen) zich weinig van de wet hoeft aan te trekken. De onderwereld kende vele netwerken, keurig naar nationaliteit geordend: het Pools-Joodse pooiergezelschap Zwi Migdal, bijvoorbeeld, beheerde alleen al 2000 bordelen met 30.000 vrouwen. De contacten met de onderwereld moeten grote indruk op Arlt gemaakt hebben en het is niet verbazend dat onder de ‘zeven gekken’ ook een pooier te
| |
| |
vinden is, die ons zijn praktijken en opmerkelijke kijk op vrouwen uit de doeken doet.
De anecdotes over Arlt beschrijven zijn zeer wisselende stemmingen: ‘Hoe merkwaardig toch’, schrijft hij zelf, ‘hoe je je gemoedsgesteldheid weerspiegeld ziet in de berichten van de krant’. Nu eens barst hij in tranen uit bij het zien van een verwelkte roos, dan weer loopt hij dagenlang bleek en zwijgend rond na de moord op een jong meisje. 's Nachts kan hij urenlang een zwerver volgen of met dieven zitten praten in het café, om vervolgens zijn vrienden uit bed trommelen om zijn verslag daarvan aan te horen.
| |
Literair platform
Arlt kent dan al belangrijke schrijvers uit die tijd, zoals Leopoldo Güiraldes en Conrado Nalé Roxlo, en heeft ongetwijfeld geprofiteerd van het vernieuwingsgezinde literaire klimaat van de jaren twintig. Er verschijnen vele literaire tijdschriften en in café's komen literaire clubs bij elkaar. In de tweede helft van de jaren twintig tekenen zich twee belangrijke groeperingen af: de in literair opzicht belangrijkste groep is Florida, genoemd naar een straat in het welgestelde deel van Buenos Aires, met het tijdschrift Martín Fierro op, waaraan o.a. Borges, Güiraldes, Macedonio Fernández en Leopoldo Marechal bijdragen leverden. Het blad introduceerde Europese stromingen, zoals dadaïsme en futurisme. De Florida-groep bestond vooral uit overmoedige jongelingen (meestal van goede huize), die spotten met de traditie, met zichzelf en met de schrijvers van de andere groep, Boedo geheten, naar een arme buurt in Buenos Aires. De leden van Boedo publiceerden vooral in tijdschriften als Los Pensadores (‘de denkers’) en later Claridad, beide bladen met grote oplagen. Voor het eerst in de literaire geschiedenis van Argentinië bestond er een platform voor schrijvers van bescheiden komaf, die hun stem vooral lieten horen in sociaal-realistische verhalen. Hoewel de scheidslijn tussen de twee groepen niet absoluut was, zeker niet in de persoonlijke contacten, lagen de leden ervan in het openbaar geregeld met elkaar in de clinch.
Arlt kent schrijvers van beide groepen, maar neemt van het begin af aan een aparte plaats in. Zijn afkomst, thema's en populariteit komen overeen met die van Boedo-groep, zijn stijl en opvattingen over literatuur sluiten meer aan bij Florida-ideeën.
| |
Idealen
Aan het eind van deze drukke jaren twintig, tussen 1928 en 1931, schrijft Arlt zijn beide romans het verhaal over Erdosain, de Astroloog en het Geheim Genootschap. De personages uit De Zeven Gekken en De Vlammenwerpers hebben in feite, net als Arlt zelf, maar één streven: gelukkig worden. Via hen probeert de schrijver het geheim te achterhalen, dat de sleutel is tot het geluk. Er zijn echter enkele problemen te overwinnen. Hoewel ze vol zitten met politieke en religieuze idealen, zijn ze tegelijkertijd geneigd tot alle kwaad (‘Nu heeft Satan hem (Erdosain) in zijn macht en roostert hem langzaam’). Ze willen puur en kuis leven, maar gaan naar de bordelen. Ze willen mediteren in de bergen, maar maken zich zorgen over het gebrek aan luxe daar. Ze praten over revolutie, maar laten reële handelingen die daartoe kunnen leiden, na. Ze doen hun uiterste best helder en coherent te denken, maar worden steeds verrast door hun instincten en produceren slechts chaotische gedachtenreeksen. Deze twee uitersten, de idealen en de lagere instincten van de mens, krijgen bij Arlt groteske proporties. Hun confrontatie zorgt voor een soms duidelijke, soms latent aanwezige ironie.
Arlt lijkt te suggereren dat politieke en religieuze dogma's, veelal uit Europa afkomstig, in Buenos Aires misplaatst zijn en slechts een soort tweederangs bestaan kunnen leiden. Woorden als ‘bolsjevisme’ en ‘revolutionair’ zijn voor iedereen beschikbaar, ook voor ‘achterbuurtuitvinders, tapkast-literatoren, parochie-profeten, café-politici en recreatiecentrafilosofen’. Of voor Erdosain, die ‘in zichzelf de uitspraak van Lenin (herhaalde) alsof het een schuin liedje was’.
| |
| |
| |
Compadrito
Arlts tragikomische helden, in wier hoofden de confrontatie tussen het hoge en het lage plaatsvindt, zijn afkomstig uit de verarmde burgerij en vertonen sterke overeenkomsten met een Argentijns volkstype, de compadrito (letterlijk: peetvadertje), die ook in tango-teksten wordt bezongen. De compadrito loopt rond in het Buenos Aires van de eeuwwisseling. Hij is een afstammeling van immigranten, een avontuurlijke individualist, die gevangen raakt in de arme (buiten-)wijken van de stad. Zijn leven in een armzalige huurkazerne staat in schrijnende tegenstelling tot de zelfs in Europa opvallende rijkdom van de gesloten Argentijnse elite. De compadrito maskeert zijn teleurstelling met elegante kleding en een trotse gedragscode. Hij houdt zich in leven door een graantje mee te pikken van de opbrengsten van de welig tierende misdaad van die jaren.
Compadrito
De wederwaardigheden van dit grote-stadstype: zijn misdaden tegen wil en dank, zijn Jaloerse gedrag en zijn problemen met de politie werden onderwerp van tangoteksten en literatuur. Met slechts enkele woorden schetsen tangoteksten dit voor ingewijden bekende verhaal:
en gingen naar buiten, hij en ik
en terwijl ze me meenamen
(Uit de tango ‘Mijn arm hart’)
Langzaamaan ontstaat een gestileerd tangotype, dat men als volgt zou kunnen omschrijven: een dandy-achtige verschijning, die, gevangen in zijn machismo, een afkeer heeft van werken, en lachen (een vrouwelijke gewoonte). Hij is daarentegen wel in staat te huilen en maakt zich zorgen over de trouw van zijn vrouw(-en). In gelukkige tijden treurt de compadrito, omdat hij denkt aan het ongeluk dat hem ongetwijfeld zal treffen. Hij is lichtgeraakt en altijd op zijn hoede om maar niet voor gek te worden versleten. Als in een voortdurende oorlog verwikkeld keert hij nimmer zijn rug naar de deur van het café, waar hij veel van zijn tijd doorbrengt.
Arlt beschrijft hoe een vroege vorm van de tango, de zogenaamde gevangenistango, inwerkt op de bezoekers van een louche café:
De gevangenistango steeg klaaglijk op uit de klankkasten en dan stemden die ongelukkigen hun woede en hun ongeluk on- | |
| |
bewust daar op af. De stilte leek een monster met vele handen dat een koepel van geluid oprichtte boven de op het marmer neergezakte hoofden. Misschien boven hun gedachten! En die verschrikkelijke, hoge koepel, die in hun borst doordrong, verveelvoudigde het smachtende geluid van de gitaar en de afschuwelijke verveling in de gevangenis, die je een steek in je hart bezorgt wanneer je denkt aan je vrienden buiten die zelfs hun leven zitten te vergokken.
Dan ontstond er in de meest verdorven harten, onder de meest zwijnachtige tronies een ongekende trilling; daarna was alles weer voorbij en er werd geen hand uitgestoken om een muntje in de muts van de muzikanten te gooien.’ (De Zeven Gekken)
Later, in de jaren '20 en '30, ontfermen literaire tangoschrijvers zich over het lijden van de compadrito, zijn gefrustreerde dromen, zijn neiging tot het Kwaad: ‘als God niet helpt, dan maar Satan’. Men bedient zich van een speciaal soort accordeon, de bandoneón, waarvan de toon ‘het lijden van iedereen’ belichaamt. De tango is op zijn hoogtepunt en de compadrito belichaamt de gevoelens van steeds grotere groepen immigranten. Hij heeft onbetrouwbare handlangers gevonden onder de leden van de verarmde burgerij, die krampachtig proberen met schone schijn de armoede te verbergen. Allen voelen ze zich buitengesloten van het geluk van de happy few.
En de tango klaagt aan:
De twintigste eeuw is een zwijnenstal
Dat je eerlijk bent of een verrader
onnozel of een geleerde, een dief of vrijgevig
alles is om het even, niets is beter
een ezel zijn of professor
er zijn geen waarden meer
(Uit de tango ‘Cambalache’, dwz: ‘Uitdragerij’)
| |
Lijdensweg
Met deze woorden zijn we midden in de sfeer van Arlts werk beland. Zijn personages bezitten in grote lijnen de karaktertrekken van de compadrito. Gebukt onder sombere voorgevoelens richten ze zich klagend op hun eigen leed. Vooral Erdosain is zeer gepreoccupeerd met zijn eigen lijdensweg en de uitwerking daarvan op zijn innerlijk. Onder zijn invloed wordt de tekst soms tot een litanie van lijdensvormen:
Of de schreeuw van de buik, van de gehele breedte van de buik, wanneer het hart uitdijt van smart en het borstvlies begint te trillen? Of de arme, trage schreeuw van de keel wanneer het hoofd zich buigt? Ai...ai...! Al dat gekraak van vlees, spieren, botten en zenuwen knalt in de stilte van de nacht. [...].. in je botten knijpen heeft geen zin, al breek je je vingers; het heeft geen zin, je bevindt je in het verdriet... [...] Je begrijpt dat het leven de angst vervolmaakt heeft, zoals een fabrikant zijn explosiemotor verbetert. (De Vlammenwerpers)
Waarom lijdt hij? In tegenstelling tot de tangoteksten, die de oorsprong van het lijden in het midden laten, gaat Arlt er uitgebreid op in. Bron van alle kwaad is de vader, die systematisch alle gelukgevoelens van de jonge Erdosain de kop heeft ingedrukt:
Toen ik tien was, zei hij altijd tegen mij als ik iets stouts had gedaan: ‘Morgen krijg je een pak slaag’. Dat ging altijd zo, morgen... Snappen jullie? Morgen... En zo'n nacht sliep ik, maar wel heel slecht, als een hond, en dan werd ik halverwege de nacht wakker en keek angstig naar het raam om te zien of het al licht was.... (De Zeven Gekken)
Vernedering kleurt alle menselijke verhoudingen in de boeken van Arlt. Zijn (waarschijnlijk autobiografische) verhaal van de wrede vader vindt hier aansluiting bij de snel gekrenkte trots van de compadrito. Geniepige schoolmeesters, overspelige vrouwen (als ze het niet zijn, worden ze het vast), begerige winkeliers, schaamteloze pooiers trappen op
| |
| |
de ziel van Erdosain. En als verslaafd zoekt hij vervolgens de vernedering op, alsof het zijn opdracht in het leven is: ‘Je zult steeds dieper voorover buigen, zodat de mensen over je heen kunnen lopen, en je zult onzichtbaar voor hen zijn, bijna als een vloerkleed.’ (De Vlammenwerpers)
| |
Acteren
De vergaande grimmigheid waarmee Arlt het lijden en de vernedering ontleedt, sluit niet alleen aan bij de overdreven zwartgallige tangolyriek, maar ook bij de grote stadspoëzie van de door Arlt hooggeachte dichter Baudelaire, waarover hij schrijft: ‘... de poëzie van die grote treurige dichter had me zo gegrepen, dat ik wel kan zeggen dat hij mijn spirituele vader was; mijn socratische demon, die voortdurend in mijn hoofd de troosteloze strofen van zijn Fleurs du Mal reciteerde’. Men kan zich voorstellen hoe bijvoorbeeld het gedicht ‘Bénédiction’ over het door iedereen verachte jongetje, de Dichter, bij Arlt aansloeg.
Roberto Arlt
Ook de mogelijkheid om door werken verder te komen in het leven wordt als vernederend gezien. Erdosain moet als geldloper ‘de stank van een nepleren tas verdragen’ om zijn schamele loon te verdienen. Hij laat zich liever onderhouden door zijn vrouw en later, als die hem verlaten heeft, door de Astroloog, zoals de pooier Haffner die behoort tot ‘die zwijgzame, niet-werkende en verveelde schurken’ zich laat onderhouden door ‘zijn vrouwen’. En zoals de Astroloog, die met zijn handige praatjes en intriges iedereen geld weet te ontfutselen. Ze behoren met zijn allen tot een praatcultuur, die zich in café's afspeelt, en waarin ieder een bepaalde rol
| |
| |
speelt. Om de haverklap wordt gemeld, dat de zojuist vurig uitgesproken woorden gelogen zijn en alles één grote komedie is. Zelfs de Astroloog denkt bij zichzelf: ‘Het valt niet te ontkennen, dat je een goed acteur bent’. Men gaat omzichtig met elkaar om en pas achteraf blijkt, dat de één de ander bedonderd heeft. In deze omgeving verdwijnt de glans van carrière en rijkdom, want zij zijn slechts bereikbaar door vernedering en verraad. Zoals Haffner zegt: ‘Men likt naar boven en spuugt naar beneden’.
Arlt laat ons concluderen, dat het zeer moeilijk is met deze waarheid te leven, waardoor alle burgerlijke idealen in hun negatieve tegenhanger veranderen. Daadkracht verwordt tot passiviteit, zelfbeheersing moet wijken voor blinde impulsiviteit. Dit besef veroorzaakt bij de personages van Arlt een gevoel van beklemming, van nare spanning, de angustia van Arlt, een Argentijnse variant van Baudelaires ennui. Het lijden stijgt, in de visie van Arlt, uit de ‘onderwereld’ op naar een luchtlaag boven de stad, die zich volledig met angustia vult, vervolgens de stedelingen verstikt en hun instincten en intuïtie voedt. Van hogere betere inspiratie is geen sprake meer in de grote stad.
De godsdienstig opgevoede nihilisten van Arlt hebben het heel zwaar. De rethoriek van hogere doelen en een beter leven galmt nog na in hun hoofd. Als zij lijden, zegt hun instinct, zal dat uiteindelijk iets opleveren: het zicht op de waarheid, een betekenisvolle ommekeer in hun leven. De onmacht tot geloof doet de behoefte eraan niet verminderen. Eigenlijk wachten de personages op een Teken van buitenaf, dat hen helderheid kan verschaffen. Meestal vergeefs. De Astroloog zoekt bevestiging van zijn inspiratie en ‘toch kwam er geen enkele geest uit de ondoordringbaarheid tevoorschijn om zijn gedrag goed te keuren’. Erdosain krijgt geen antwoord op al zijn smeekbedes en verwensingen aan het adres van God. Hij stelt voor dat de mensheid maar in staking moet gaan om de bemoeienis van God af te dwingen.
Eén persoon is zo gelukkig wel een verschijning te aanschouwen en dat is de ex-apotheker en gokverslaafde Ergueta, die zich op de Bijbel gestort heeft. Hij is in het gekkenhuis beland en daar vindt een rechtstreekse ontmoeting plaats tussen Jezus en een compadrito:
De Man uit Nazareth, gehuld in een hemelsblauw kleed, wendde Zijn uitgemergelde gezicht met de kalme, stralende, amandelvormige ogen naar hem toe.
Ergueta voelde diepe teleurstelling, hij kon niet knielen, ‘omdat een rijkaard altijd in stijl blijft’ en niet voor een joodse timmerman knielt, maar hij voelde een snik in zijn ziel opwellen en zwijgend stak hij zijn met gevouwen handen tegen elkaar gedrukte armen uit naar de zwijgende God. (De Zeven Gekken)
De revolutionaire woorden van de Astroloog en de gasoorlog van Erdosain vinden hun weerklank in de door Ergueta geciteerde bijbelteksten, die volgens hem de ondergang voorspellen van Buenos Aires, waarvan hij zegt: ‘En zij (de stad) werd verliefd op haar pooiers, wier vlees gelijk het vlees der ezels is en wier vloed gelijk die der paarden’. Hoe dankbaar is dit Bijbelse beeld van de stad als ‘hoer’ (Babylon), toegepast op Buenos Aires.
| |
Onheilsprofeet?
Is Arlt dan inderdaad een onheilsprofeet en dient de ondergang van Buenos Aires als voorafschaduwing van het einde der tijden? Hij voorspelt zeer precies de Argentijnse staatsgreep van 1930 en minder precies de demagogie van het Perónregime. Verder waarschuwt hij voor brave Duitse huisvaders die met gas experimenteren. Hij heeft met de Bijbelse profeten de overdrijving gemeen wanneer hij de slechtheid van de mens karakteriseert. Als een lastige horzel prikt hij door heersende abstracte waarheden heen en valt het geaccepteerde, door hypocrisie bedekte kwaad aan. Maar hoe gedreven hij ook op zoek is naar het geluk, één belangrijke inspiratiebron moet hij in tegenstelling tot de profeten ontberen: dat is de stem van God. God was niet naar Arlt op zoek!
Buitenstaander Arlt, verstoken van vaderliefde, opleiding en ook nog van Gods bemoeie- | |
| |
nis, is aangewezen op zijn eigen intuïtieve vermogens om al die berichten en kennis die tot hem komen en hem zo aangrijpen, met elkaar in verband te brengen. Hij gebruikt zijn personages om een mogelijke toekomst te ontwerpen, ‘als in een laboratorium’.
Onderworpen aan extreme omstandigheden houdt de neiging tot het goede in deze personages geen stand. Erdosain, de belichaming van het lijden zonder troost, verandert in een monster en doodt gewetenloos een jong meisje. De Astroloog, die zijn kakatopische intuïtie de vrije loop laat, blijkt een intrigant die slechts zijn eigen zak heeft gespekt en verlaat als ‘oproerkraaier en valsemunter’ (volgens een krantenbericht) het land. Zo relativeert Arlt de wijsheden die hij bij monde van deze figuren te berde heeft gebracht. Het is aan de lezer de zin van de onzin te onderscheiden. Een zinnige kern lijkt te worden gevormd door de flitsen van inzicht die aan een haast ongrijpbare waarheid raken: de waarheid van één persoon op één bepaald moment. Het moment van de misdaad van een wanhopige mens: ‘de beestachtigheden die een plotseling gek geworden elektriciën op zijn paneel uitvoert, en die absoluut niet gewild zijn door de fabrieksdirecteur’. Toekomstidealen zullen altijd rekening moeten houden met ‘de misvormde macht van honderd verschillende psychologieën’. In Arlts ogen zijn het vooral dictators en oproerkraaiers die hierin bedreven zijn.
Uiteindelijk toont Arlt ons in De Zeven Gekken en De Vlammenwerpers de psychische effecten van het nihilisme in de hoofden van de ‘schlechtweggekommenen’. Hij verbindt de grote stadsennui van de 19e eeuwse literatuur met de anti-utopische stromingen van de 20e eeuw. En hij onderhoudt ons met een verhaal waarin godsdienstige en politieke theorieën in handen vallen van zeven gekke compadritos in Buenos Aires aan het begin van deze eeuw.
Van Roberto Arlt verscheen in vertaling:
De Zeven Gekken, Coppens & Frenks, 1993, vertaling Mariolein Sabarte Belacortu, met een nawoord van Klaas Wellinga.
De Vlammenwerpers, Coppens & Frenks, 1994, vertaling Mariolein Sabarte Belacortu, met een voorwoord van Roberto Arlt.
|
|