| |
| |
| |
Patrick van den Hanenberg en Frank Verhallen
Roem in Nederland! O, stinkvervelend!
Over Joop Visser
In mei 1983 treedt Joop Visser op in Een Gebaar, een programma voor Amnesty International, gepresenteerd door Freek de Jonge, Wim de Bie en Kees van Kooten. Hij haalt in theater Carré direct het kleffe saamhorigheidsgevoel, dat aan een dergelijke avond kleeft, onderuit:
Houdt u daar ook van: dat warme gevoel
Van allemaal samen voor het goede doel
En hoe botter de kop en hoe stommer het smoel
Hoe verder de kont onderuit op de stoel
Wat is het toch nuttig en aangenaam
Met een bord voor je kop en een kaars voor je raam
Kleren en voedsel naar Polen te sturen
Want die zeehondjes hebben het hard te verduren
Veel dertigers en veertigers herkennen de stem direct. En ook dat hoofd lijkt op de foto van het ep'tje van twintig jaar terug: Jaap Fischer. Die man had toch zelfmoord gepleegd? Hij woonde toch in Thailand? Of Groningen?
| |
Jou-hoer-nalisten
Als Fischer/Visser in 1983 voor de televisie verschijnt, treedt hij alweer een aantal jaren op onder de naam Joop Visser. Alleen een gitaar en een enigszins nors stemgeluid. En een wekker op het podium om de avond niet uit de hand te laten lopen.
Het is echter aan een groot deel van zijn oude fans voorbij gegaan. Zijn platen worden door Hilversum vrijwel genegeerd. Als je zijn gironummer kent, dan kun je de platen, die in eigen beheer zijn opgenomen, bij hem persoonlijk bestellen. Want met de BUMA, die de financiële belangen van de artiesten dient te behartigen, en de middenstand wil hij niets te maken hebben. Kantoor aan huis. Producers komen de studio niet in. Ook heeft hij geen behoefte aan impresario's die hem een lange speellijst door de strot duwen. ‘Ik ben mijn eigen souteneur.’ Veel publiciteit krijgt hij niet. De zanger stelt geen prijs op contact met journalisten.
naar vrienden van de bazen
wiens hondebrood ze vreten
| |
Dr. Fischer
Jaap Fischer, de studentenzanger, was een superindividualist. Dr. J.F.H. Fischer, docent maatschappijleer, is dat nog steeds. Net als Joop Visser. Hij loopt niet mee in grote optochten, die hem aan een godsdienstige bijeenkomst doen denken. Ook al wil men daarmee voorkomen dat in Nederland kernraketten worden geplaatst.
Demonstratie of processie
optocht lopen door de stad
dat gevoel, toch doe ik wat
Speculeren op de behoefte
waarmee ieder wordt geboren
Wakker aan, het oerinstinct
ergens bij te moeten horen
| |
| |
Laat me huilen, laat me loeien
Laat me meedoen met de rest
Met m'n spandoek met de koeie-
letters welgemeend protest
Stadion en Veemarkthallen
Laten we toch met z'n allen
Laat me toch gelukkig zijn
Joop Visser op het Boekenbal 1994 (foto: Chris von Houts)
| |
Mythische vormen
De landelijke carrière van Jaap Fischer (Utrecht, 1938) heeft eigenlijk maar vier jaar geduurd, maar heeft bijna mythische vormen aangenomen. In 1959 stapt de Leidse student Arabische letteren met een aantal liedjes naar de Studenten Grammofoonplaten Industrie. Het toilet levert de gewenste galm op, dus daar worden de liedjes opgenomen. Het eerste Jaap Fischer-plaatje (1960), met nummers als ‘Het ei’, ‘Het kerkhof’, en ‘Cipier’, verlost de SGI van haar geldzorgen.
De teksten gaan over een ongeboren kuiken, dat zijn leven probeert te redden door op het gemoed van de eierbakker te werken, een man die verlangt naar de rust van een kist, en een gevangenbewaarder die zich van blijdschap een delirium drinkt, omdat hij ‘een beest van een mens’ mag bewaken. Fischer heeft een nieuw genre geschapen: de macabare ballade.
De omroepen hebben moeite om de luisteraars, die de jaren vijftig gezapigheid gewend zijn, met deze bizarre oprispingen op te zadelen. Alleen piratenzender Radio Veronica geeft hem alle ruimte. Middelbare scholieren en studenten kennen de teksten al snel uit het hoofd. En rond het kampvuur behoren ‘De monniken’ (‘Er klopte daar een meisje aan, dat hebben ze opgenomen. Want ze misten bij het zingen een goede sopraan, daar ze zelf niet zo hoog konden komen’) en ‘Hutje’ (‘Ik had een hutje in een bos, in een heel diep bos, met een bar en een bad en een bibliotheek, met een haard en een hert en de
| |
| |
Time iedere week’) tot het standaard repertoire.
Er volgen nog een paar plaatjes, waarop niet alleen een cynische, maar ook een opgewekt-romantische Fischer te horen is. Maar nadat de SGI is overgegaan naar de professionele platenmaatschappij Bovema, is de lol er voor de student al weer af. Hij gruwt van de commercie. De platenindustrie en de media krijgen geen vat op hem. Met gepaste tegenzin perst hij er nog wel wat uit, maar in 1964 stopt hij met zingen. Tot verdriet van de platenmaatschappij, die zijn werk nog vele jaren met verschillende verzamelplaten zal uitmelken.
| |
In de overgang
Zijn abrupte verdwijnen zet het geruchtencircuit in werking, maar Fischer gaat gewoon hard studeren. Tot genoegen van zijn vader, hoogleraar culturele antropologie in Utrecht. In 1965 rondt hij de studie niet-Westerse sociologie, hoofdvak economie af. Na een paar jaar voor de Verenigde Naties (FAO) te hebben gewerkt in Rome, Bangkok en Zanzibar, keert hij in 1969 terug naar Nederland. In Oost-Groningen gaat hij als cultureel opbouwwerker aan de slag, wordt voorzitter van de PvdA in Scheemda en schrijft zijn proefschrift over het contact tussen dorpskranten en de lezers: Nijs oet 't Loug (Nieuws uit het Dorp). Een van de stellingen van de dissertatie luidt: ‘De Tweede Kamerverkiezingen dienen gehonoreerd te worden met het leegblijven van een evenredig aantal zetels.’
Hij verhuist naar Haarlem, waar hij voor de klas komt te staan. Ook vindt hij weer de tijd om liedjes te schrijven. Om tijdens de spaarzame optredens niet constant aan zijn kop te worden gezeurd om ‘Het ei’ en ‘Het Veerse gat’, kiest hij als nieuwe artiestennaam Joop Visser. In 1976 is hij in de overgang. Dan verschijnt een plaat met aan de ene kant vijf Visser-nummers en aan de andere kant een registratie van een live-optreden van Jaap Fischer uit 1961. Daarna is het gedaan met Fischer. In 1978 verschijnt de lp Kaas op de plank, met op de hoes een groot kruis door de initialen J.F. Daarna brengt hij nog drie platen uit, Liedjes (1983), De huid van de beer (1984) en Morgen komt de vuilnisman (1986), en een aantal cd's met enkele tientallen korte liedjes. Het gaat om de tekst, aan overbodige arrangementen doet hij niet.
Over een eventuele gelijkenis tussen zijn nieuwe Visser-werk en het Fischer-materiaal, zegt hij: ‘Je kunt net zo goed verdedigen dat een teckel op een bouvier lijkt als het ontkennen.’ Visser heeft geen afstand genomen van zijn vroegere werk, maar heeft geen trek om op een oud imago te teren. De klassieke teksten zijn verzameld in het bundeltje Versjes van Jaap Fischer uit 1962, maar verder weigert hij consequent toestemming om het oude materiaal in bloemlezingen te laten opnemen. ‘Foute’ verzoeknummers bromt hij tijdens optredens weg. Hooguit zingt hij een sarcastisch lied over de paus, wanneer om ‘De monniken’ wordt gevraagd.
Nauwelijks van de vliegtuigtrap
kust hij spontaan de grond
Zegt Sjaan: Als dat een tongzoen is,
lijkt mijn het niet gezond!
Zegt Leo: Iedereen zijn meug,
maar ik heb liever blond,
en die jurk kan ie gelijk wel laten stomen!
Maar hij riep: Moeders, naar de keuken,
Laat de boel maar jeuken,
en toon je maar eens sterk.
't Is allemaal een kwestie van hormonen!
| |
Radicaler
Het cynisme, de wrange humor en de soms verpletterende tederheid zijn gebleven, maar het nieuwe repertoire is veel breder en maatschappelijk radicaler. Toch noemt hij zijn liedjes niet maatschappij-kritisch, want dan lijkt het net alsof je er zelf niet bij hoort. ‘Ze ontstaan meer uit schaamte.’
Visser is grimmiger en teleurgestelder dan Fischer. Als leraar moet hij tegenover zijn leerlingen een zekere mate van neutraliteit in acht houden om niet als een aanmatigende betweter in de hoek te worden geschoven. Als
| |
| |
tekstdichter hoeft hij die maar-aan-de-andere-kant-methode niet toe te passen.
De docent maatschappijleer is al lang blij als leerlingen een krant lezen, welke dan ook. De zanger meldt dat de NRC en Trouw deugen, maar de Volkskrant ‘een kutkrant’ is en een ‘papieren drol’, omdat daar tien meningen worden verkondigd en de redactie op drank en zelfcensuur drijft.
De docent maatschappijleer heeft er geen belang bij als zijn leerlingen de interesse in politiek verliezen. De zanger ziet politiek als een smerig, corrupt bedrijf, maar kan het toch niet over zijn hart verkrijgen om niet van zijn stemrecht gebruik te maken. Maar politici zijn voor hem wel ‘rovers’ (ook PvdA voorman Joop-‘slobberpak’-den Uyl), die allemaal een eigen opvatting hebben over de manier waarop de buit moet worden verdeeld. Maar soms haalt hij bikkelhard en bijna bloeddorstig uit. Zo wordt Onno Ruding, minister van Financin in het CDA/VVD kabinet onder Ruud Lubbers, beschreven als het type bord-voor-de-kop-politicus die met zijn harteloos beleid de beschavingsnorm onderuit haalt.
Onno, ze hangen je moeder op
Het oude mens vreet alleen de boel maar op
En Onno, die denkt nog, Jezus wat een strop
Maar Onno zal niet klagen
Onno, er worden weer mensen vergast
Ze zijn de anderen toch maar tot last
En als het nou in de plannen past
Dan hoor je de Onno's niet klagen
Want we weten allemaal waaraan het schort
Het schort aan het financieringstekort
En als het financieringstekort maar minder wordt
Dan moet je offers durven vragen
| |
Gifpijlen en azijnspetters
Naast de politieke nummers heeft Visser een immer groeiende topografische reeks op het repertoire. Veendam, Rotterdam, Veenendaal, Oegstgeest, Maastricht, Wormerveer, Hilversum, Leiden of Utrecht, het is eigenlijk nergens pluis in Nederland. Overal zijn de mensen dom, gemeen, laf, gewelddadig, goedgelovig, gierig, gulzig en achterbaks. Maar de Amsterdammers spannen wat hem betreft met negatieve eigenschappen wel de kroon. Want daar is men ook nog hypocriet en arrogant, en beschouwt men iedereen van buiten de hoofdstedelijke grenzen als achterlijke boeren. ‘Buiten Amsterdam kan je nooit gelukkig leven.’
Op de cd Denkend aan de Dapperstraat die in 1994 ter gelegenheid van de boekenweek is uitgekomen, is een zeer typerende Visser-bijdrage te horen. Hij heeft het gedicht ‘Herinnering aan Holland’ van Hendrik Marsman op muziek gezet, gecombineerd met Gerrit Komrij's persiflage ‘De binnenring van Holland’: Denkend aan Holland/zie ik waardepapieren/snel door begerige/vingers gaan/rijen op koopwaar/geile Batavieren/als zedeprekers/op de kansel staan.
Visser lijkt een beroepsklager. Als hij het woord ‘slecht’ zingt dan zie je dwars door het cd-apparaat de neerhangende mondhoeken en een tongetje dat even de mond verlaat. Maar tussen al die gifpijlen en azijnspetters zingt Visser over de liefde. In het langste lied (een uur) heeft hij negenennegentig decortjes voor de min bedacht, en daar zitten nogal wat valse uitbarstingen bij.
Ik lees het liefste over liefde,
bijvoorbeeld in het parlement
Zij een handgeknoopte welzijns-
Waar hij voor is, is zij tegen,
als hij niet zegt, zegt zij wel.
Overal kruisen hun wegen,
tot zij in een duur hotel
op een buitenlandse missie slapen,
wil hij boven, wil zij onder,
wordt het toch een happy end.
Maar de cynische brombeer kan ook een van de meest ontroerende dichters van Neder- | |
| |
land zijn. Zoals hij de liefde voor Annie M.G. Schmidt beschrijft, of voor een fris lentemeisje, of een nieuwslezeres, of een echtgenote die niet deugt, maar wel terug moet komen. Ook als schrijver van kinderboekjes toont hij zich een vriendelijke romanticus.
| |
Splendid isolation
Weinig sympathie kan Visser echter opbrengen voor de ‘mafiose knechtjes’ in Hilversum: ‘Ik word ziek van de Hilversumse kliek, met z'n papegaaien-Engelse stompzinnige muziek...met z'n commerciële kut met peren Dolly-kots muziek.’ Dat Visser zelf niet wordt grijsgedraaid voor de radio, is niet geheel verwonderlijk. Aangezien hij niet is aangesloten bij de BUMA kunnen zijn liedjes alleen na persoonlijke toestemming worden gedraaid. De zanger windt zich mateloos op over het feit dat het nederlandstalige lied niet serieus lijkt te worden genomen. En als radiomaker Jacques Klöters zijn eigen verdiensten op dit punt probeert te benadrukken, bitst Visser hem in een interview in het programma Podium van de lichte muziek (21-6-1989) toe dat hij een burgemeester in oorlogstijd is, die zichzelf wijsmaakt dat hij met een nederlandstalig getto-uurtje erger voorkomt. Maar al deze tirades zullen de ‘Huilversumse’ beleidmakers niet op andere gedachten brengen.
Als Youp van 't Hek een product afkraakt, dan siddert de fabrikant in kwestie. Als Visser Heineken een harddrug-dealer noemt, die ‘agressie in een blikkie of een flessie’ verkoopt, dan wordt dat op het kantoor van de brouwer glimlachend voor kennisgeving aangenomen en gaat men door met geld tellen. Vissers invloed zit vooral onder de oppervlakte. Vrijwel elke cabaretier van enig niveau heeft een tik van Jaap Fischer meegekregen. Direct, of uit de tweede hand. En iedere tekstdichter die een ijkpunt nodig heeft, kan bij Joop Visser terecht. Of het nou gaat om een standpunt of om de manier waarop je een standpunt prikkelend kunt verwoorden. Maar Visser zal altijd een artiest met een bescheiden achterban blijven. Beroemdheid beschouwt hij als hinderlijk en gevaarlijk, want ‘zo gauw als de massa achter je aan loopt, is er iets aan de hand dat niet klopt.’
Met zijn onderwijsbaan heeft hij zijn onafhankelijkheid gekocht. Wel vindt hij dat, gezien de werkdruk, je echt gestoord bent als je nu nog voor de klas gaat staan. Die onafhankelijkheid is zijn vorm van splendid isolation. En ook al woont hij in de stad, hij blijft toch die man in een hutje in een bos, in een heel diep bos.
|
|