[Nummer 221/222]
Voorwoord
Honderd jaar geleden, in 1895, startte Eduard Jacobs in een kelderwoning aan de Quellijnstraat in de Amsterdamse Pijp het eerste Nederlandse cabaret.
In de honderd jaar van zijn bestaan heeft het cabaret zich opgehouden in het grensgebied tussen variété en amusementstheater en meer ‘serieuze’ cultuurvormen als het drama en de literatuur. In dit dubbelnummer van BZZLLETIN worden vanuit verschillende invalshoeken de grenzen tussen deze kunstvormen onderzocht: wat karakteriseert een cabaretvoorstelling; wat is het aandeel van gevestigde literatoren in het Nederlands cabaret; welke invloed hebben cabaretiers op het dagelijks taalgebruik van Nederlanders; is een lied dat wordt gelezen nog wel een lied, en een gedicht dat wordt gezongen nog wel een gedicht?
Verder bevat dit nummer enkele monografisch getinte artikelen over onder andere E. Jacobs, Drs. P, Joop Visser en Herman van Veen, een tweetal interviews (met Bram Vermeulen en de Gebroeders Flint) en een overzichtsartikel over literaire liedjesschrijvers in het cabaret van de afgelopen 25 jaar.
De redactie