[Nummer 220]
Voorwoord
François Rabelais werd in 1494 geboren in de Tourraine, het gebied aan de Loire rondom Tours en wijnstreek bij uitstek. De priester-arts verkreeg een grote reputatie als schrijver van de verhalen over de reuzen Gargantua en Pantagruel. Vanwege de verbale vrijheden die Rabelais zich veroorloofde, raakte hij in conflict met wereldlijke en geestelijke overheden. Vijfhonderd jaar later klinkt de vraag naar de juiste interpretatie van zijn woorden nog steeds na.
Een van de centrale vragen in de Rabelais-interpretatie is, of zijn werk gelezen moet worden in het licht van de Middeleeuwse carnavalstraditie, of opgevat moet worden als een beeldenrijke illustratie bij de denktrant van het humanisme. Ook in dit nummer van BZZLLETIN, dat verschijnt in het Rabelais-jaar 1994, komt die vraag aan de orde.
Maar wat in de verschillende bijdragen aan dit nummer vooral naar voren komt, is dat de vitaliteit en het ongeremd plezier in het spel van het woord, waarvan de boeken van Rabelais doordrenkt zijn, ook na 500 jaar nog steeds een bron van inspiratie vormen.
Dit Rabelaisnummer kwam mede tot stand in samenwerking met Martijn Rus (R.U. Utrecht) en Paul J. Smith (R.U. Leiden).
De redactie