Bzzlletin. Jaargang 24
(1994-1995)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
A.F.Th. van der Heijden
| |
[pagina 30]
| |
Asd., 6 febr. '89Beste Joost,
Een laat antwoord, het spijt me. In den beginne zag het jaar er zo ongenaakbaar uit, dat ik geen enkele toezegging durfde doen, aan niemand. Inmiddels heb ik de touwtjes wat beter in handen. Jullie schieten vanuit verschillende stellingen, merk ik, want ook van Jessica kreeg ik een kleine aanmaning. Dat ik haar eerder antwoordde moet je maar niet als positieve of negatieve discriminatie opvatten. Ik heb haar beloofd mijn best te doen, en haar gevraagd mij rond de derde week van febr. nog maar eens te polsen.
De HP-uitdrukking ‘een vorkje prikken’ kwam ik voor het eerst tegen in een interview van Tom Rooduyn met Van Dis (HP, 1983). Ik kan er niets aan doen, maar ik zie steeds een vork voor me die door een andere vork wordt opgeprikt, zoals men dat doet met bestek dat in de hete jus onderin in de pan is gegleden. Maar hoe dan ook, ik ben bereid. Lijkt een donderdagavond je wat? De maandag, de woensdag en de vrijdag zijn strenge werkdagen; ik blijf dan tot 's avonds laat op mijn - tijdelijke - werkkamer aan de Kloveniersburgwal, waar ik ‘op locatie’ Advocaat van de hanen zit te schrijven. De tussenliggende dagen pak ik het wat losser aan, op halve kracht ahw, en ben ik zelfs niet vies van een krachtige namiddagdronk. Als je me wilt bellen voor een afspraak doe het dan wat later op de avond, als ik weer op de Jacob Obrecht ben (aan de Kloov heb ik geen telefoon). Als ik je telefoontje te lang vind uitblijven, bel ik jou wel.
Het deed me genoegen je roman aangekondigd te zien (in de rubriek ISBN; de AP-catalogus heb ik nog niet onder ogen gehad). Laat ze maar over je heen vallen; op den duur krijg je toch gelijk - jij komt met boeken tenslotte. Ja, laten we elkaar maar eens gauw treffen. Ik heb nog wat wetenswaardige gossip over de fam. De....
Tot gauw. Hartelijke groet,
Adri van der Heijden | |
[pagina 31]
| |
Amsterdam, 4 IV '89Beste Joost,
Je verzoek, waarmee ik hoe dan ook zeer vereerd ben, brengt me in grote verlegenheid - maar dat is jouw schuld niet. O, godverdomme. Hoe moet ik het uitleggen? Op het jongste Boekenbal werd mij door, of namens (dat ik dat niet precies meer weet, spreekt al boekdelen; enfin, je hebt zelf gesignaleerd, in je Hollands Dagboek, in wat voor toestand ik verkeerde!) H. en B. gevraagd hun nieuwe bundels ten doop te houden. In plaats van meteen, naar waarheid, te zeggen ‘Nee, zoiets doe ik nooit’ heb ik in mijn snel te mobiliseren dronkemans-enthousiasme waarschijnlijk zoiets gezegd als: ‘Pols me over een paar dagen nog maar eens.’ Dit werd door de overijverige uitgever vervolgens uitgelegd als een definitieve toezegging, en hij belde (tijdens mijn afwezigheid) om ‘een datum’ vast te stellen. In een uitvoerige brief heb ik hem uitgelegd dat ik al in een vroeg stadium van m'n schrijfbesognes had besloten nooit in literaire jury's te gaan zitten, nooit exposities te openen en ook nooit - hoezeer ik de betreffende schrijver ook waardeerde - andermans boeken ten doop te houden. Enz. Alleen al mijn principiële weigering, in het niet meer zo nabije verleden, het werk van enkele gewaardeerde collega's te helpen dopen, maakte het me moeilijk, zo niet onmogelijk, B. en H. terwille te zijn. Nu zou ik nooit te beroerd zijn om in een bijzonder geval (en het geval van Gimmick! vind ik bijzonder, al was het alleen maar door mijn pogingen, destijds, je van uitstel van publicatie af te houden; afgezien dus even van allerhande, ook door jou gesignaleerde, verwantschap) mijn eigen principes te schenden, maar je zult begrijpen dat zo kort na mijn principiële ‘nee’ aan het adres van de beide dichters ik bezwaarlijk nu ineens jouw boek kan gaan dopen. En in dit geval ligt het nog extra gevoelig, althans voor mij, aangezien jullie alledrie - al dan niet als dissident - met dezelfde literaire beweging worden geassocieerd: het zou erop lijken of ik, door nu plotseling wél overstag te gaan, ‘partij koos’. O, verdomme, wat ingewikkeld allemaal. Ik zit er een beetje mee, en niet zo'n beetje ook. Maar laten we het feest niet op voorhand met pijnlijke grimassen bederven. Je begrijpt mijn dilemma. En ofschoon ik begrepen heb dat weinigen binnen de grachtengordel ontkomen aan de spiegelGa naar eind* die ze in Gimmick! voorgehouden wordt, moet er nog een ‘onverdacht’ iemand binnen de grachtengordel of daarbuiten te vinden zijn die jou het eerste exemplaar wil overhandigen. Uiteraard wil ik er wel graag bij zijn; ik kijk uit naar de uitnodiging van de AP. Gisteren, meen ik, heeft Miijam jou aan de telefoon gehad; waarschijnlijk is toen onze afspraak voor a.s. zaterdag bevestigd. Helemaal zeker weten doe ik het niet, en vragen kan ik het haar evenmin, want sinds gisteravond hebben we mot, d.w.z. herrie, d.w.z. ijselijk zwijgen. (Maar dat is tegen zaterdag wel weer over). Ja, hoe gaat zoiets? De Boekenweek (met uitzaaiingen tot in april) zorgt altijd voor alcoholische uitspattingen, waar nog bijkomt dat ik momenteel onder de spanning leef van ‘Morgen of overmorgen begin ik aan het definitieve uittypen van Advocaat van de hanen.’ Gistermiddag keurig naar de inaugurale rede geweest van mijn oude professor in de metafyzica, Peperzak, met nette receptie na. 's Avonds om half elf wilde ik opeens, uit liefde, M. opbellen vanuit De Engelbewaarder, maar de telefoonruimte was tien, twintig, dertig achtereenvolgende minuten bezet door een babbelend meisje. Ik had al een paar keer mijn kop naar binnen gestoken, maar het meisje dacht zeker dat ik haar schoonheid kwam bewonderen, want ze kletste gewoon door. Na een half uur werd ik - uit verontwaardiging dat ik mijn liefde voor M. niet terstond telefonisch vorm kon geven - zo woedend dat ik de langwerpige telefooncel binnenstormde, de haak naar beneden trok zodat het nog ongebruikte kwartje in het bakje viel, en het meisje met een stevige greep om haar bovenarm naar buiten werkte. | |
[pagina 32]
| |
‘Nee, Adri, niet doen!’ riep ze nog, (Je kunt tegenwoordig ook nergens meer zonder herkend te worden ongestraft de beest uithangen.) ‘Je zei toch dat je geen haast had?’ ‘Geen haast, godverdomme? Het gaat om een sterfgeval!’ En ik gooide haar het kwartje achterna, dat zij vervolgens mij weer naar het hoofd gooide. Zo schoten we lekker op. Na het telefoongesprek bleek ze met een triest gezichtje aan de bar te zitten, en wreef haar pijnlijke bovenarm. En wat dacht je? Ze bood mij, de bruut, haar excuses aan! ‘... maar dat geeft me nog niet het recht om...’ verstond ik. Toen stond ze op en liep het café uit. Begrijp jij iets van mensen? Thuis natuurlijk in geuren en kleuren de telefoonceluitzetting verteld - ‘Dat doet de liefde, Minchen’ - maar M. kon het niet waarderen, en beliefde me voor ‘alcoholist’ uit te maken, - wat wel niet als permanente kwalificatie bedoeld zal zijn geweest, eerder als eenmalige strategische steek onder water, maar toch. We raakten in een handgemeen. Enfin, het gewone, dagelijkse schrijversleven. Niets bijzonders eigenlijk. Alleen vervelend dat ik nu nog niet weet of het doorgaat, zaterdag. Ik reken er maar op.
Ongelukkigerwijs juist toen ze naar Parijs vertrokken was, schreef ik Jessica een brief met daarin het voorstel mijn nog altijd bij jullie gestationeerde tekst ‘De dag dat een muis uit mijn tandenborstel at...’ in het (na)volgende nummer van De Held op te nemen, indien nog welkom. Mogelijk heb je er inmiddels over gehoord.
Nu, Joost, excuses voor mijn weigerachtige houding inzake komende feestelijkheden; hopelijk heb je er begrip voor. Ik wens het boek nu alvast alle succes toe. (Wat in Adem stond beviel me al zeer.)
Tot zaterdag, hoop ik. Hartelijke groet,
Adri. | |
[pagina 33]
| |
Leon de Winter overhandigt Joost Zwagerman het eerste exemplaar van Vals licht (oktober 1991).
Frans de Rover interviewt Joost Zwagerman in de Balie in Amsterdam, naar aanleiding van de verschijning van Kroondomein (1987) foto: Gerrit Serné
| |
[pagina 34]
| |
Asd. 4 dec. '91Beste Joost, Ziehier een fotokopie van mijn excuusbrief aan de bedrijfsleider van T. Hopelijk kun je je erin vinden. Volgende week weer eens een rustig diner, goed? Hartelijks,
Adri | |
Aan restaurant T.t.a.v. Jack
Amsterdam, 4.XII.'91
Beste Jack,
Waarschijnlijk heeft André Klukhuhn je inmiddels het hele verhaal gedaan (voor zover je het niet al van je personeel gehoord had). Mijn visie op de zaak is deze: Anders dan we bij T. gewend zijn, kregen we vorige week vrijdag het brood koud i.p.v. aangenaam warm opgediend. Absoluut niets om je druk of kwaad over te maken, maar we hebben wel om vervangend warm brood gevraagd. Ik had sterk de indruk dat de persoon die ons bediende (ik hoef hier zijn naam niet te noemen; dat heeft zoiets aanbrengerigs) dat nogal aanmatigend vond. Hij kwam - uiteraard niet zonder ironie - om de haverklap vragen of ‘het brood zo naar wens was’. Niets aan de hand, als hij daarbij niet een soort ‘stiptheidsactie’ t.a.v. de door ons bestelde gerechten in acht had genomen. Op twee (door anderen bestelde) voorgerechtjes na hebben we van half negen tot kwart over tien op ons eten zitten wachten (1 3/4 uur), en dat terwijl het toch echt niet om iets ingewikkelds ging: in mijn geval een portie mussaka. Niet zozeer het extreem lange wachten, als wel het opkomende vermoeden dat we gejend werden vanwege onze ‘broodpretentie’ (zoals ik het maar zal noemen) deed bij mij de bom barsten. Ik heb in mijn drift met de vuist op tafel geslagen, en daar heb ik spijt van, want het is mijn stijl niet - al dient gezegd dat glazen en flessen, na zich op mijn vuistslag enkele decimeters in de lucht te hebben verheven en hun salto mortale te hebben uitgevoerd, weer keurig op hun voetstukje belandden. André en Joost en Mirjam, ofschoon zelf boos en mij om mijn verbolgenheid gelijk gevend, waren het - terecht - niet eens met de manier waarop ik mijn woede vormgaf. ‘Nu kunnen we ons hier nooit meer laten zien,’ was zo ongeveer hun reactie. Ik had die middag de tekst voor het Boekenweekgeschenk '92 ingeleverd, en had me dus extra op het etentje en avondje uit verheugd - vandaar waarschijnlijk mijn nogal heftige uitval. Desondanks: niet goed te praten. André zou, ook namens ons, zorgdragen voor vereffening van de in de consternatie opengebleven rekening (wijn, voorgerechten, pane e coperto). Mocht dat nog niet gebeurd zijn, laat het bedrag dan staan tot ons volgende bezoek, - waarvan ik van harte hoop dat het wat jou en de zaak betreft kan doorgaan. Met andere woorden: hopelijk zijn wij door mijn rinkelende karateslag niet tot persona non grata verklaard. In ieder geval wat mij betreft: zand erover, - niet over jouw gerechten uiteraard, want dan gaan alsnog de tanden knarsen, en dat is de bedoeling niet. Met vriendelijke groet, ook namens Mirjam,
Adri van der Heijden | |
[pagina 35]
| |
Asd., 19.XI.'92Beste Joost,
Voor mijn gedrag gisteren, op jouw verjaardag, bestaat geen enkel excuus - hooguit een verklaring. Al maanden bevind ik mij onder een enorme druk, waar ik me, tegen beter weten in, wanhopig onderuit probeer te drinken. Werken is, zoals je weet, voor mij geen probleem, wel alles wat dat werk begeleidt en de wereld door moet helpen. Ik ben, letterlijk, bezig onder dat laatste te bezwijken. Voor een monomaan als ik, die permanent in een boek-in-wording moet kunnen wonen, is het onaanvaardbaar dagen per week te moeten spenderen aan correspondentie over vertaling en verfilming etc. (nog afgezien van al die andere zakelijke beslommeringen) van werk dat allang achter hem ligt - dat is de dood. Het zijn tevens zaken die je niet zomaar kunt laten schieten, en een ander behartigt ze niet voor je. Mirjam als mijn secretaris was, zoals jij zelf constateerde, ook geen goed idee. (Ze doet nog steeds wat ze kan.) Het probleem is onoplosbaar, en bovendien groeiende. Het eind van het liedje is dat én het romanwerk én de administratie stilliggen, en dat is de explosieve situatie waar ik me nu in bevind. (Mijn zakelijke achterstalligheid heeft intussen al een paar ‘missers’ opgeleverd.) Een urenlang gesprek daarover met Ary Langbroek bracht ook niet de gewenste verlichting. Zoals een epilepticus zijn aanval voelt aankomen, zo zag ik de bui hangen. Ik heb nog overwogen van je feest weg te blijven, maar juist doordat ik ‘de bui zag hangen’ dacht ik het wel aan te kunnen. Joost, het spijt me verschrikkelijk dat ik de sfeer verpest heb. Met Mirjam (of Jessica) had mijn uitbarsting weinig te maken; het was louter ontlading, begunstigd door de drank. Ik ben vandaag niet gestraft door een kater, wel door de gruwelijkste schaamte, die voorlopig nog wel zal voortduren. Ik heb besloten me pas weer op etentjes en partijtjes te begeven als mijn evenwicht hersteld is, duurzaam hersteld. Dat ik vandaag niet ter plekke doodblijf, heeft minder met mijn goede constitutie te maken dan met de loyaliteit van Mirjam, die weet hoe ze mijn uitlatingen niet al te letterlijk moet nemen. Joost, doe met me wat je wilt - ik schaam me zelfs te erg om excuses te vragen. Ik troost me een beetje met de gedachte dat jullie weten dat ik, in evenwichtiger en werkzamer tijden, ook anders kan zijn. Hopelijk zijn die nabij.
Met nederige groeten,
Adri. | |
[pagina 36]
| |
Asd. 1.II.'93Beste Joost,
Zoals Mirjam je al duidelijk maakte, vond ik het jammer afgelopen zaterdag verstek te moeten laten gaan. Bij het ordenen van allerlei Boekenweek-artikelen van vorig jaar kwam ik een stuk tegen van Th. v. Gogh - over mijn werk. Erg dom en vilein, en dat terwijl hij graag mag rondbazuinen ‘nooit een letter van me te hebben gelezen’. Uiteraard was ik ‘daarentegen’ wél een geschikt iemand om mee te gaan stappen etc. Enfin, hij doet maar, ik lig er niet wakker van, maar daarom ga ik hem nog niet achternalopen met felicitaties bij het uitkomen van zijn nieuwe film. Laat ik er dit van zeggen: ik hoop dat jouw roman van die film profiteert. Optimaal.
Ik hoop je a.s. woensdag te zien bij de presentatie van ons Aids-benefietconcert. Een praatje van mij over het boek, voor de NCRV-camera's, mislukte, omdat zo'n bigotte microfoonmasturbant van die omroep het over ‘doel’ en ‘zin’ ging hebben. Enfin, het zal z'n weg wel vinden.
Valt het jou ook op dat Hofland zich, sinds dat seniele triple-interview met VN, bij verschillende gelegenheden - in zijn functie van B.B. coöperatie-voorzitter - heeft laten ontvallen dat (‘mensen als’) Zwagerman en Van der Heijden vrij zijn om naar de Bezige Bij te stappen? Wat denk je, Joost - zouden wij bij de B.B. een zodanige commando-opleiding ontvangen dat we alsnog in de gelegenheid zijn een stempel op onze respectieve generaties te drukken? Zo ja, dan is een overstap het overwegen waard; zélfs met die extra clausule in het contract dat we nooit iets uit het Cuba-verleden van collega Mulisch mogen oprakelen. Hofland ontvangt ons met een geknoopte theedoek om het hoofd; als hij dan zijn lippen een beetje tuit, is hijGa naar eind* sprekend Yasser Arafat, en kan het drillen beginnen. Ik pols woensdag je enthousiasme.
Hartelijke groeten, ook voor Ariëlle,
Adri. | |