Tove Nilsen
‘Hoe lang heb je eraan gewerkt?’ vragen lezers me altijd als er een nieuw boek van me uitkomt. Het wordt steeds moeilijker een antwoord te geven. Mijn laatste roman Øyets sult (Het hongerige oog) was tien jaar voor het boek in 1993 bij uitgeverij Oktober verscheen in mijn hoofd en op mijn notitieblaadjes begonnen. Tien jaar voor een verhaal van tweehonderd bladzijden lijkt een lange tijd, maar ik weet dat de eerste aanzetten, de thematiek, de toon van het boek van ver vóór die tijd stammen.
‘Iemand moest me belasterd hebben, want zonder enige aarzeling stapten ze de ochtend dat ze kwamen uit hun auto en gingen ze de juiste portiek binnen’, zo begint Øyets sult. En iedereen die thuis is in de Europese literatuur ziet dat die woorden bijna letterlijk uit de inleiding van het Proces van Kafka zijn gehaald. Nu was een Kafka-pastiche het laatste wat ik wilde, evenmin was ik uit op een ‘Kafka-stemming’, iets dergelijks na te streven zou ronduit pijnlijk zijn en literair een doodgeboren kind betekenen. Op die eerste bladzijde echter wilde ik een kafkaïaans verhaal aankondigen, een verhaal waarvan de handeling zich niet in het Praag van 1925 afspeelt, maar is verplaatst naar de as Azië-Europa, nader bepaald de as Calcutta-Oslo, aan het eind van deze eeuw. Mijn hoofdpersoon en ik-figuur, kortheidshalve Mr. A., is een belezen Bengalees, vol citaten van Shakespeare, op de rand van de armoede opgegroeid in een van de voorsteden van Calcutta. Niet in de laatste plaats door de prachtige verhalen over schaatsijs en skisporen in de sneeuw van een Noorse, door India rondtrekkende, aan drank verslaafde zeemansdominee, wordt het verlangen van mijn hoofdpersoon gewekt: hij wil de winterlanden van de wereld zien, hij wil zijn eigen naam in de sneeuw schrijven. Mr. A. is een omgekeerde ontdekkingsreiziger - terwijl de blanke avonturiers in de afgelopen eeuwen over zee naar ‘de wereld van de wilden’ trokken, trekt mijn donkere avonturier naar de ‘wereld van de beschaving’. Onder de dekmantel van verschillende identiteiten en met uiteenlopende beroepen trekt hij door Europa, van stad naar stad, tot hij in Oslo belandt - waar de geschiedenis op de eerste bladzijde begint met politie en een arrestatie, en tenslotte uitmondt in een vluchtpoging met onzekere afloop.
Een verhaal over de ontmoeting van een Indiase immigrant met de westerse wereld en dus over het fenomeen cultuurconflict, schrijven de critici, het is goedbedoeld. Nee, nee en nog eens nee! zou ik willen uitroepen. Natuurlijk is het niet toevallig dat de hoofdpersoon geen blanke is, het is ook geen toeval dat een roman over een donkere man die op reis is in de westerse wereld in het jaar 1993 een thriller is geworden die de vraag opwerpt: wat is criminaliteit? Mr. A., de bijna afgestudeerde geoloog, wordt op de eerste pagina gearresteerd, hij wordt naar het hoofdbureau van politie in Oslo gebracht waar zijn omzwervingen door Europa aan een politie-onderzoek worden onderworpen. De rechercheur, de verdachte, de lezer noch de auteur begrijpen precies wat zijn vergrijp eigenlijk inhoudt, zie daar de Kafka-thematiek. Als ik evengoed de behoefte voel om te protesteren, iedere keer dat het woord ‘cultuurconflict’ in een recensie opduikt, is dat niet omdat ik het politieke aspect van mijn roman onderschat; de roman is in de dubbele zin van het woord een zwarte roman. Voor de Bengalees Mr. A. biedt Europa geen open deuren en geen uitweg, als geoloog is de aardbol zelf zijn werkterrein, zijn domein. Tegelijkertijd laat die wereld hem volledig vastlopen en sluit hem in. Wanneer ik, als auteur, dan toch protesteer tegen de woorden ‘cultuurconflict’ en de ‘immigrantenthematiek’ die de critici gebruiken, heb ik daarvoor verschillende redenen. Eén ervan wordt bepaald door mijn beperkingen én mogelijkheden als auteur. In het begin van de jaren tachtig heb ik me enkele jaren beziggehouden met interviews met gastarbeiders en vluchtelingen over hun ervaringen met het verwisselen van werelddeel. De interviews resulteerden in het boek Vi tier ikke (Wij zwijgen niet, 1983), en mijn doel met het boek was de stemmen van Afrikanen, Aziaten en andere buitenlanders te verwoorden. Maar als ik een roman schrijf,
verwoord ik vooral mijn eigen stem. Dat betekent dat de hoofdpersoon in