maal kon loslaten als ze er eenmaal door was gegrepen. Dat alles zou worden afgebroken en weggevaagd, dat alles in dienst stond van een onophoudelijke ontbinding waar je normaliter niet veel van merkte, druk doende hier op aarde te proberen je leven te leiden. Je voelde evenmin dat je eigen lichaam je voortdurend op precies dezelfde manier wilde verlaten. Hoe de cellen werden samengevoegd, ontstonden, werden afgestoten en daardoor alles tot in het oneindige deden veranderen. Je handen, en niet in de laatste plaats je gezicht, die waarschijnlijk niet meer zo lang zouden meegaan, die waarschijnlijk al gauw zouden afsterven, want zo voelde het onderhand echt (koud, klein, doorschijnend en zwak).
Hoe kon iets wat zo vernietigend was als de dood trouwens zo stil zijn, zo weinig lawaai maken? Hij zou, volgens Aliides stellige overtuiging, op z'n minst een geluid moeten hebben, een eigen klank, want ook het allerkleinste dier had een geluid waaraan je het kon herkennen, en zelfs stenen maakten een geluid als ze vanaf grote hoogte in een donkere put of een stinkend moeras vielen.
Het was onbegrijpelijk, maar er was niets tegen te doen. Je kon bidden en smeken wat je wilde om ervan verschoond te blijven, maar het hielp niets, want zelfs het allerkleinste kind kon begrijpen dat je de dood niet kon tegenhouden. Dat die verdomde dood nooit ook maar eventjes stilstond, dat hij nooit wachtte tot je hem had ingehaald, dat je nooit echt alles af zou krijgen, want er zou altijd nog wat te voelen, te zien, te horen, zich te herinneren of te smaken zijn. Hij kwam wanneer hij kwam, zoals het hem behaagde, in elke willekeurige gedaante, hij wachtte heel geduldig, was er altijd klaar voor!
Want die verdomde dood zat zelfs binnen in je! Langzaam, spookachtig stil, als een grote berg ijskoud zwart zand, opende hij zich in je lichaam. Een berg die met een zuigende, kleine siddering ineenzakte en zich opende zodat er een grote spleet ontstond. Een lege ruimte waarin je vervolgens elke dag dieper wegzonk. Je kon deze steeds groter wordende spleet soms voelen als je je hand voorzichtig op een bepaalde plek op je borst legde, waar het koud was, als een ijskoude plek, omdat er vlak onder het vlees een leeg, gapend gat zat.
Ja, de dood verspreidde zich, de dood verspreidde zich, de dood verspreidde zich, kleine, witte korrels zonken naar de bodem van het limonadeglas dat ze in haar hand hield, in de woonkamer zuchtte iemand diep, een stem op de televisie zei plotseling vertwijfeld WE TURNED OUR EYES AWAY OR, de regen viel, en de dood verspreidde zich -
Weldra zouden ze allemaal, alle vier, verdwenen zijn. En wat hadden ze dan eigenlijk van elkaar gezien? Ja, dat zou ze hen hebben kunnen zeggen! Niets. Bijna niets, nog niet in elk geval.
Ze zouden - waar dat ook maar goed voor was - nog een tijdje zo pijnlijk sterk verenigd blijven in een gemeenschap zo cryptisch intensief dat geen van hen, en zij, Aliide, al helemaal niet, die kon duiden. Niet verbonden door liefde, maar door vreemde, tegenstrijdige banden, een soort magnetisme en sterke spanningsvelden.
Aliide maakte de gedachte aan de dood steeds duidelijker. Ze nam haar keer op keer weer door, sleep haar zoals je de snede van een mes slijpt, en uiteindelijk was ze zo scherp geworden dat ze haar tegen zichzelf kon keren en haar met uiterste precisie aanhoudend en diep in zichzelf kon steken, de gedachte dat precies op dit moment DE DOOD ZIJN VOLTOOIING NADERDE, op een gewone zaterdagavond, als iedereen voor de televisie chips zat te eten en naar Paul Temple keek! Misschien dat het vijftig jaar duurde of misschien, met een beetje geluk, honderd jaar, dagen die kwamen en gingen en jaargetijden die elkaar afwisselden, maar sterven zouden ze allemaal, vroeg of laat. Ze zouden naar beneden zinken in die donkere doodsspleet, die in elk van hen in een ander tempo dieper en dieper werd! Nu ze alles zover had doordacht dat het zich volledig voor haar had geopend, voelde ze zich machteloos en barstensvol moeheid. Zo jong als ze was, had ze al het gevoel dat ze zich niet meer wilde bewegen en dat ze niets meer wilde zien.
Nee, want het huis waar ze nu in woonden, dat nog zo nieuw was dat het er nog naar hard geworden beton, lijm, verse mortel en verf rook, zou te zijner tijd volledig geërodeerd en