Bzzlletin. Jaargang 23
(1993-1994)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Paula Stevens
| |
Dood in de periferieMisdaadverhalen zijn in heel Europa, dus ook in Scandinavië, altijd erg populair geweest. Waar gebeurde misdaden werden via mondelinge overlevering of door kronieken en afschriften van documenten aan het gulzige publiek voorgeschoteld - liefst met veel gruwelijke details. Al in 1608 verscheen in Engeland een bundel verhalen over zulke waar gebeurde misdaden en de daaropvolgende terechtstellingen, en uit de Duitse literatuur kennen we onder andere P.A. Feuerbachs Aktenmäßige Darstellung merkwürdiger Verbrechens uit 1808-1811. In 1841 verschijnt ‘De moorden in de Rue Morgue’ van Edgar Allan Poe in ‘Grahams Magazine’: een verhaal over een speurder die een niet waar gebeurde, een fictieve misdaad oplost. 1841 wordt daarom gezien als het geboortejaar van het misdaadverhaal. Dat Poe deze eer ten beurt valt, ligt behalve aan de kwaliteit van het verhaal ongetwijfeld ook aan het feit dat hij in het Engels schreef en dus een groot lezerspubliek kon bereiken. Toch had men in de periferie van Europa, in Scandinavië, het genre al eerder ‘uitgevonden’. In 1825 schreef de Noor Mauritz Hansen het boek Keadan, dat door de auteur in de inleiding wordt gepresenteerd als misdaadverhaal. In dit boek wordt de schrijver gevraagd een aantal ambtelijke stukken over een (fictieve) moord te lezen en te ordenen. Dat leidt tot een rechtszaak, waarin de schuldige wordt ontmaskerd. Hansen beschrijft de oplossing van de misdaad, maar voorzag zijn hoofdpersonen ook van een uitgebreide achtergrond en plaatste het verhaal in een sociale context - toen al! In Denemarken laat men de geschiedenis van het misdaadverhaal beginnen in 1826 met Praesten i Vejlby (De dominee van Vejlby) van Steen Steensen Blicher (1782-1848). In Zweden deed het moderne misdaadverhaal wat later zijn intrede: daar verscheen in 1898 de eerste detective ten tonele in Stockholmsdetectiven (De Stockholm-detective) van Prins Pierre. Voor Hansen, Steensen Blicher en hun tijdgenoten was het misdaadverhaal niet een apart genre, maar een onderdeel van de ‘literatuur’: enkele decennia later trad er een scheiding van tafel en bed op tussen de bellettrie en het misdaadgenre, dat vanaf dat moment nog slechts tot de ‘volksliteratuur’ werd gerekend. Waar de literatuur zich vooral buigt over morele vraagstukken en de psychologische ontwikkeling van de hoofdpersonen, zijn in het misdaadgenre de morele kaarten al geschud en kan de schrijver zich concentreren op de handeling en de spanning; de personen zijn slechts stereotiepe representanten van sociale rollen in de samenleving. Dit type misdaadverhalen bereikte het publiek via de ‘driestuiverromans’ die rond 1870 immens populair werden in Scandinavië: ongebonden tijdschriftjes, gedrukt op goedkoop papier en met ouderwetse lettertypes - omdat de kleine drukkerijtjes die ze produceerden niet de middelen hadden om nieuwere apparatuur aan te schaffen. Zo ontstond er ook een fysie- | |
[pagina 23]
| |
ke scheiding tussen lectuur en literatuur. Overigens waren deze misdaadverhalen vaak zeer maatschappij-kritisch en aarzelde men niet om prostitutie, alcoholmisbruik, machtswellust en dergelijke aan de kaak te stellen en daar de bourgeoisie (en de politie!) voor verantwoordelijk te stellen. In 1887 verscheen in Engeland A study in Scarlet van Arthur Conan Doyle, met in de hoofdrol Sherlock Holmes: de deductieroman was geboren. Doyle werd al snel in de Scandinavische talen vertaald en zou zijn invloed op tal van schrijvers doen gelden, evenals latere schrijvers van ‘puzzelromans’ zoals Agatha Christie. Zo kent Zweden zijn eigen Agatha Christie in de persoon van Maria Lang, die meer dan 20 detectiveverhalen schreef, in Denemarken schreef Baron Palle Rosenkrantz detectives in de stijl van Conan Doyle. In Noorwegen is Stein Riverton (1884-1934, pseudoniem van Sven Elvestad) de grote naam in deze periode: zijn held Asbjørn Krag was de Noorse tegenhanger van Sherlock Holmes. | |
Psychologie van de koude grondZoals boven vermeld sloegen eind vorige eeuw literatuur en lectuur elk een eigen weg in - ‘met de helft van het oorspronkelijke erfgoed (...) waardoor beiden ernstig verarmd zijn.’Ga naar eind2. Toch zijn er in Scandinavië, in sterkere mate dan in Nederland, altijd gevestigde auteurs geweest die belangrijke elementen uit de misdaadliteratuur gebruikten voor hun romans, en zo beide genres weer trachtten samen te voegen. Een vroege representant hiervan is Hjalmar Söderberg (1869-1941) met zijn beroemde roman Doktor Glas (Dokter Glas, 1905). Maar ook iemand als Karen Blixen (1885-1962) schreef misdaadverhalen. In 1944 verscheen Gengaeldelsen Veje (De weg der wrake) van Pierre Andrezel, ‘uit het Frans vertaald’ (tijdens de oorlog mochten er geen boeken uit het Engels worden vertaald). Maar al snel werd duidelijk dat Karin Blixen de auteur moest zijn. Overigens lijkt dit verhaal, over een slavenhandelaar die wordt ontmaskerd, vooral als ontspanning te zijn geschreven: Blixen was toen langere periodes ziek. In Noorwegen schrijft Andre Bjerke (1918-1985), gevestigd auteur en essayist, onder het pseudoniem Bernhard Borge misdaadromans die een nieuwe dimensie aan het genre toevoegen: het belangrijkste instrument van zijn held, de psychoanalyticus Kai Bugge, is - inderdaad - de psychoanalyse van Freud. Een van Bjerkes romans, Nattmennesket (Nachtmens, 1941) begint met de bewering dat de misdaadroman ‘een van de aanzienlijkste en belangrijkste vormen van literatuur is’ omdat het terrein van de misdaadroman ‘psychologisch gezien het meest interessant is. Namelijk het individu in openlijk conflict met moraal en maatschappij, het ineenstorten van omzichtig opgebouwde barrières en afweersystemen, de teloorgang van de hele cultuur in één persoon’. Deze uitspraak zou men kunnen beschouwen als een literair programma, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor een komende generatie auteurs. Evenals Bjerke werd Axel Sandemose (1890-1965) geïntrigeerd door de ‘nachtzijde’ van de mens. In vrijwel al zijn romans speelt moord een belangrijke rol: naast de oplossing van de misdaad, is vooral ook de manier waarop deze daad het leven van de moordenaar tekent, van belang (er wordt wel beweerd dat de romans sterk autobiografisch zijn en dat Sandemose zo een moord, die hij gepleegd zou hebben in zijn zeemansjaren, van zich af wilde schrijven). In 1944 schreef Sandemose Det svundne er en drøm (Wat verdwenen is, is een droom) - in het Zweeds; de oorlog had hem gedwongen naar Zweden uit te wijken. Dit is een bijzonder ingenieuze roman over Jon Torson die na een verblijf van dertig jaar in Amerika terugkeert naar Noorwegen en geconfronteerd wordt met het feit dat zijn jongere broer van moord wordt verdacht. Torson gaat ‘terug in de tijd’ om de ware moordenaar te ontmaskeren, pelt als het ware tijdlaag na tijdlaag weg, en vindt steeds meer aanwijzingen - die in de richting van hemzelf wijzen, althans naar de schaduwzijde van zijn persoon. Maar is hij wel de moordenaar? Je kunt het boek lezen als een misdaadverhaal met een open einde, maar de roman is zo gecompliceerd en heeft zoveel lagen, dat | |
[pagina 24]
| |
je jezelf dan tekort doet. Het is niet onwaarschijnlijk dat 't Hart Sandemoses boek voor ogen had toen hij in zijn artikel schreef dat het goed zou zijn ‘als de noodlottige splitsing tussen misdaadroman en gewone roman wordt opgeheven’, en dat hij zich door Sandemose liet inspireren bij het schrijven van zijn eigen eerste misdaadroman, De Kroongetuige (1983). | |
Een dodelijk duo: Sjöwall en Wahlöö
Jan Guillou (foto: Petra Broomans)
Mocht de Scandinavische misdaadliteratuur, ondanks de lange traditie, grotendeels aan Europa voorbij zijn gegaan, in de jaren zeventig maakte het schrijversduo Maj Sjöwall en Per Wahlöö de Scandinavische misdaadromans in één klap wereldberoemd. Tussen 1966 en 1975 verscheen hun dekaloog over de Stockholmse inspecteur Martin Beck en zijn collega's. De reeks geeft een beeld van Zweden in de jaren zeventig, met een duidelijke afkeer van (hogere) politiefunctionarissen, politici en de USA (het is de tijd van de Vietnam-oorlog); de onderliggende boodschap was duidelijk communistisch. De boeken hadden als ondertitel ‘roman over een misdaad’: de eigenlijke misdaad in de Beck-boeken is het verzaken van de sociaal-democratie ten opzichte van de burgers, iets waar Beck en zijn collega's in toenemende mate moeite mee krijgen. Ze zijn politiemensen tussen Scylla en Charybdis: enerzijds vinden ze uiteraard dat misdadigers gestraft moeten worden en zullen ze alles doen om de daders te pakken, anderzijds wordt het hen steeds duidelijker dat de misdadigers ook | |
[pagina 25]
| |
slachtoffers zijn, dat het systeem de eigenlijke misdadiger is. De mensen zijn goed, maar het systeem is fout. De Beck-romans onderscheiden zich niet alleen van de hardboiled policier door hun maatschappij-kritische toon, maar ook door hun gebrek aan actie en spektakel. Het politieonderzoek bestaat vooral uit papierwerk, telefoontjes, getuigen verhoren en wachten op een tip - zoals in andere policiers de lijkschouwing, het vingerafdrukkenonderzoek en de gedachtengang van de (briljante) inspecteur gedetailleerd worden beschreven, wordt hier de dagelijkse routine van de ambtenaar verteld. Opvallend is ook hoeveel moorden niet door spectaculair speurwerk, maar door het toeval worden opgelost, na vaak knullige fouten van de politie: soms, zoals in Det slutna rummet (De gesloten kamer) worden de daders wel gepakt, maar voor de verkeerde misdaad. De eigenlijke plot is vrij eenvoudig, en als het al tot acties komt, is de politie vreselijk aan het blunderen - denk maar eens aan het einde van Den vedervärdiga mannen från Säffle (De verschrikkelijke man uit Säffle) of Brandbilen som försvann (De brandweerauto die verdween). Het is dan ook niet verwonderlijk dat de boeken vaak ‘anti-thrillers’ of negatieve thrillers zijn genoemd.Ga naar eind3. Dat de Beck-boeken niet aan populariteit hebben ingeboet, blijkt uit de belangstelling voor de televisiefilms die de Zweedse televisie onlangs op de boeken baseerde - overigens het grootste project uit de Scandinavische filmgeschiedenis, met meer dan 250 acteurs en 175.000 meter film! Maj Sjöwall werkte zelf mee aan het script - en trad in elke aflevering op, als cafégast bijvoorbeeld, of als starter bij de marathon. Grote verdienste van Sjöwall & Wahlöö was dat zij in een tijd waarin de intellectuele elite misdaadliteratuur zag als een typisch produkt van de burgerlijke, kapitalistische maatschappij, erin slaagden die elite te bereiken door het raamwerk van het genre zo in te vullen dat de misdaadroman opeens ‘politically correct’ werd. Ze hebben dan ook zeker bijgedragen aan een positieve herwaardering van het genre in Scandinavië: ze brachten de misdaadroman weer terug op de cultuurpagina's van het grootste Zweedse dagblad, Dagens Nyheter. De populariteit van Sjöwall & Wahlöö leidde in Nederland tot een klein Scandinavisch misdaad-golfje, waarbij onder anderen de Zweed K. Arne Blom en de Denen Torben Nielsen en Anders Bodelsen werden vertaald: maar het verwachte succes bleef uit, en de boeken werden vaak al snel verramsjt. | |
Politiek en puzzelsSjöwall & Wahlöö vestigden een stijl binnen de misdaadliteratuur, die vooral in de Engelstalige landen nog steeds wordt gebruikt om, al dan niet terecht, ‘andere’ misdaadliteratuur aan te prijzen: zo wordt in Amerika Appie Baantjer(!) aangeprezen als voer voor ‘liefhebbers van Sjöwall & Wahlöö’. Maar natuurlijk waren er ook auteurs die zich niets van het duo aantrokken en traditionele puzzelromans en private-eyes schreven. Veel van deze boeken zijn geschreven volgens de internationale codes voor het genre, met bijbehorende stereotiepen. Soms zijn de plots en personages succesvol getransporteerd naar Scandinavië, soms zijn ze zo duidelijk geënt op met name Amerikaanse voorbeelden dat de Scandinavische namen alleen maar vervreemdend werken. Zo verzucht een recensent bij het lezen van een misdaadroman van de (Noorse!) Ella Griffith, dat Dick Francis' boek over de renbaan in Øvrevoll in Oslo Noorser is dan dit boek. Binnen het meer traditionele genre verwierf onder anderen de Deen Orla Johansen bekendheid met de serie over zijn politieduo Becht en Olsen. Maar de maatschappij-kritische misdaadliteratuur trok meer de aandacht. De thriller vervulde hier zelfs een voorbeeldfunctie voor de literatuur: in navolging van de misdaadroman raakte in de jaren zeventig ook de literatuur doordrongen van een politiek bewustzijn - dit tegen de achtergrond van onder andere de Vietnam-oorlog, de studentenrellen in Parijs, de inval in Tschechoslowakije en het Noorse referendum over toetreding tot de EEG (1972). In Noorwegen kan men bijna spreken van een literaire coup, waarbij auteurs met een overwegend marxist-leninisti- | |
[pagina 26]
| |
sche achtergrond, zoals Dag Solstad en Espen Haavardsholm de macht overnamen en het literaire landschap jarenlang zouden bepalen. Omdat misdaadschrijvers en literatoren hetzelfde (politieke) doel dienden, werd ook het onderscheid tussen beide genres kleiner; na 1968 worden misdaadromans door de uitgevers vaak alleen nog aangeprezen als roman. Eerlijkheidshalve dient hierbij te worden vermeld dat dit in Noorwegen niet uitsluitend te danken was aan de opwaardering van het thriller-genre: in 1968 werd een wet van kracht die de staat verplichtte van alle oorspronkelijke Noorse literaire werken 1000 exemplaren aan te schaffen voor de bibliotheken te schenken (de zgn. innkjøpsordning). Dat maakte het voor de uitgeverijen aantrekkelijk om zoveel mogelijk boeken als literair aan te merken. Naast focusering op de maatschappelijke problemen in eigen land, begonnen veel misdaadauteurs zich op internationale machtsverhoudingen en de invloed daarvan op Scandinavië te richten. De spion of geheim agent deed zijn intrede, zij het op geheel eigen, Scandinavische wijze. | |
Mensen die te veel weten‘You can read more about the way the world is run by reading thrillers than by reading the newspapers. They are often written by people who know more than they should, and can only talk about it in fiction,’ zei Fay Weldon ooit. Een uitspraak die op het lijf geschreven lijkt van de Zweed Jan Guillou. Guillou begon ooit als journalist met een fijne neus voor politieke schandalen. Toen hij in 1973 de namen en adressen van kantoren en agenten van de militaire veiligheidsdienst publiceerde - een dienst waar het Zweedse parlement niet van op de hoogte was en die volgens premier Olof Palme helemaal niet bestond - werd hij opgepakt wegens spionage. Tijdens zijn gevangenschap werd hij elke dag verhoord; maar door zijn ondervragers te observeren leerde hij meer over de geheime dienst dan zij over hem. Na zijn vrijlating besloot hij zijn ervaringen in fictie-vorm op papier te zetten en voor de spionageroman te worden, wat Sjöwall & Wahlöö voor de policier waren geweest. Het eerste deel van zijn dekaloog kwam in 1986 en heette Coq Rouge, naar de schuilnaam van zijn hoofdpersoon, Carl Hamilton. Hamilton is geheim agent van het type James Bond, maar wel een Bond die verder geheel niet voldoet aan de conventies van het genre: hij is een spion met linkse sympathieën. Guillou trekt in zijn boeken vooral van leer tegen door macht gecorrumpeerde politici, de macht van de media. Ook de Zweedse veiligheidsdienst en zijn onvermoeibare jacht op (vermeende) linkse groeperingen en terroristen, moeten het ontgelden. Er zijn inmiddels 8 Hamilton-boeken verschenen; elke nieuwe Guillou heeft ca. 1 miljoen lezers, waarmee zijn boeken een even groot bereik hebben als het televisiejournaal en Dagens Nyheter. Guillou is daarmee niet alleen een spreekbuis voor ongenoegens over politici etcetera die in Zweden leven, hij is ook een niet te onderschatten factor in de meningsvorming. Zijn Noorse tegenhanger is Jon Michelet, die vanuit een marxist-leninistische optiek de positie van Noorwegen tussen de grootmachten USSR en USA beschreef, en de Noorse regering van kruiperigheid ten opzichte van beide beschuldigde. Met name zijn romans over de Russische aanwezigheid op het Noorse Spitsbergen deden veel stof opwaaien en leidden tot felle discussies in de kranten. In Orions Belte (De gordel van Orion, 1977) ontdekken drie Noorse vissers per ongeluk een (verboden) Russische radarpost op Spitsbergen en worden ze na een klopjacht door Russische helikopters als een speelbal tussen Amerika en Rusland door de Noorse regering vermorzeld, opgeofferd aan het diplomatieke evenwicht. | |
Misdaad als methodeZoals eerder vermeld is de scheiding tussen misdaadliteratuur en gewone literatuur in Scandinavië minder strikt dan in Nederland. Als we de situatie in Noorwegen bekijken, zien we dat die scheiding in sommige gevallen geheel is opgeheven, dankzij twee interessante en opvallende ontwikkelingen: | |
[pagina 27]
| |
misdaadauteurs worden steeds literairder, en gevestigde auteurs bewandelen steeds vaker het criminele pad. In Scandinavië komen steeds meer auteurs, die met succes de overstap van misdaadliteratuur naar gewone literatuur maken en daarna beide genres beoefenen, al dan niet gelijktijdig. Zo debuteerde de al eerder genoemde Kerstin Ekman in 1959 met de misdaadroman 30 meter mord (30 meter moord). Na nog een aantal pure misdaadverhalen, legt ze zich met veel succes toe op de ‘serieuze’ roman, wat haar drie nominaties voor de Literatuurprijs van de Noordse Raad en een plaats in de Zweedse Academie opleverde. In haar laatste boek keert ze terug naar de misdaadroman, en brengt ze alle lijnen uit haar schrijverschap bijeen. Opvallend is trouwens dat Ekman altijd de herdrukken van haar eerste misdaadromans heeft tegengehouden: pas nu ze voor een misdaadroman de Literatuurprijs van de Noordse Raad heeft gekregen, heeft ze toestemming gegeven voor heruitgave. In Noorwegen is Gunnar Staalesen een goed voorbeeld van deze ontwikkeling. Staalesen debuteerde in 1975 met de roman Rygg i rand, to i spann (Iene miene mutte), waarin hij het speurdersduo Dumbo en Maskefjes introduceert. Deze inspecteurs - type Grijpstra en de Gier - maken na een aantal boeken plaats voor de private-eye Varg Veum. Veum begint als detective in de Chandler-traditie, eenzaam, armlastig, sarcastisch, met een fles aquavit in de bureaula van zijn morsige kantoortje wachtend op een klant en een simpele moord: maar in de loop van de serie worden de misdaden die hij oplost steeds meer in een maatschappelijk kader geplaatst en ontwikkelt Veum zich van licht alcoholisch werktuig bij het oplossen van een misdaad tot een beschouwende, kritische hoofdpersoon, waardoor de boeken steeds meer het karakter van een psychologische roman krijgen. Het is dan ook tekenend dat Staalesen in 1992 de Gyldendalprijs voor ‘De beste roman van 1991’ ontving voor zijn boek Falne Engler (Gevallen Engelen), omdat hij volgens het juryrapport ‘een van de beste taalkunstenaars in de moderne Noorse literatuur is’. In deze roman moet Veum de vrouw van zijn vroegere vriend Jakob opsporen. Tijdens zijn speurtocht komt hij op het spoor van een serie moorden op vroegere klasgenoten, die hun oorsprong hebben in een gruwelijke gebeurtenis van jaren geleden, die door iedereen angstvallig verzwegen wordt (en die we hier dan ook niet zullen onthullen). Veums speurtocht wordt een sentimental journey langs oude liefdes, oude stekjes en oude schoolvrienden, een balans opmaken van gemiste kansen en vergooide levens, en dwingt de held voortdurend tot het bijstellen van oordelen en waarden. Andere romans van Staalesen zijn o.a. Bitre Blomster (Bittere bloemen) uit 1992, waarin de milieuproblematiek centraal staat, en zijn nieuwste boek Begravde hunder biter ikke (Begraven honden bijten niet, 1994) waarin hij en passant de moord op Olof Palme oplost. Staalesen zegt de misdaadroman vooral ‘te gebruiken als een dramaturgische methode, een voorwendsel om iets heel anders te vertellen’Ga naar eind4.. Het andere dat hij wil beschrijven, is de huidige samenleving en de problemen waar onze maatschappij mee kampt. Staalesen bouwt voort op de maatschappijkritische misdaadroman en grijpt zelfs terug op de ‘volksliteraire’ misdaadverhalen uit de vorige eeuw, ook wat sfeertekening en uitvoerige plaatsbeschrijving betreft. De beschrijving van Veums woonplaats, Bergen, is zo nauwkeurig, dat er nu zelfs een reisgidsje voor Bergen is uitgebracht aan de hand van Staalesens boeken. Opmerkelijk is ook dat verschillende Noorse detective-schrijvers hun personen in elkaars fictieve lokaties laten optreden! Andere schrijvers die de overstap van misdaad naar ‘het rechte pad’ maakten, zijn o.a. Ragnar Hovland, Ingvar Ambjørnsen en de al genoemde Jon Michelet, die de anti-held Ville Thygesen creëerde. Zijn Jernkorset (Het ijzeren kruis, 1975), een bijna profetische roman over het neo-nazisme, wekte zoveel verontwaardiging en legde zoveel schandalen bloot, dat hij gedwongen werd gedeelten uit het boek te schrappen - later sloeg hij terug door deze passages in boekvorm uit te geven onder de titel ‘het hoofdstuk dat verdween’. Een bijzondere plaats wordt ingenomen door Kim Småge, die haar (misdaad)romans vanuit het perspectief van de vrouw schrijft en die de | |
[pagina 28]
| |
eerste Noorse vrouwelijke politieinspecteur schiep in Kvinnens lange arm (De lange arm van de vrouw, 1992). | |
Een moordalibiSteeds meer misdaadauteurs dus die in literaire kringen worden opgenomen, maar ook de omgekeerde tendens is waarneembaar: nog meer dan vroeger maken ‘literaire’ schrijvers gebruik van een moord of andere misdaad om hun roman als het ware een alibi te geven. De moord wordt gebruikt als het luxerend moment, dat de hoofdpersoon dwingt te denken en te handelen. Want, vrij naar Nietschze: het meest tragische dwingt de mens tot het diepste inzicht. Het meest extreme voorbeeld hiervan is de roman Forføreren (De verleider, 1994) van de Noorse auteur Jan Kjaerstad, waarin de hoofdpersoon op de derde bladzijde van het boek zijn vrouw vermoord op de vloer van de huiskamer aantreft. Daarop overdenkt hij in een flits (maar wel 531 bladzijden lang!) zijn leven, de keuzes die hij gemaakt heeft en zijn relaties met anderen. Om vervolgens op de laatste bladzijde de politie te bellen. Een extreem voorbeeld, en zeker geen misdaadroman, aangezien de moord niet wordt opgelost. In andere romans van Kjaerstad, zoals Homo Falsus (Homo Falsus of de perfecte moord, 1984) en met name Rand (Rand, 1990) is het misdaad-element prominenter, beklemmender aanwezig. Ook Knut Faldbakken, de meest vertaalde moderne Noorse auteur van dit ogenblik, bekeert zich in zijn laatste roman tot de misdaad, omdat ‘criminele patronen een belangrijke barometer voor het aflezen van het morele en ethische klimaat in een samenleving zijn’.Ga naar eind5. In Ormens år (Het jaar van de slang, 1994) wordt een jongen vermoord in het park van Hamar aangetroffen, met een injectiespuit in zijn oog. Deze moord is voor Faldbakken het alibi om de moeder van de jongen, zijn vader, de politie-inspecteur en de alomtegenwoordige ‘dorpsgek’ bijeen te brengen en hen te confronteren met hun jeugd in Hamar, hun gemeenschappelijke verleden, hun onderlinge verhoudingen en problemen. Drugs, incest, prostitutie, lijken die opstaan uit de dood, een oude banvloek, het is allemaal aanwezig in deze misdaadroman, daarnaast is het vooral een roman over het onvermogen van mensen om echte relaties aan te gaan, en over de angst zich bloot te geven tegenover anderen, over eenzaamheid. Ook andere coryfeeën van de Noorse literatuur als Dag Solstad, Kjartan Fløgstad en Lars Saabye Christensen schreven misdaadromans of gebruiken elementen uit de misdaadliteratuur in hun boeken. In deze context mag ook Peter Høeg, de ‘boy wonder’ van de Deense literatuur niet onvermeld blijven. Høeg (1958) had al een carrière als toneelspeler, danser, bergbeklimmer en literatuurwetenschapper achter zich toen hij in 1988 debuteerde met de roman Forestilling om det tyvende århundre (Voorstelling van de twintigste eeuw) waarmee hij in één klap een gevestigd auteur werd. Hij werd vergeleken met Garcia Marquez en Borges, zijn novellenbundel uit 1990 werd met Karen Blixens verhalen vergeleken. In zijn nieuwste boek, Frøken Smilla 's fornemmelse for sne (Juffrouw Smilla's gevoel voor sneeuw, 1993) begint met een moord. Er valt een Groenlands jongetje van een dak in Kopenhagen en sterft. Zijn buurvrouw en hartsvriendin, de half-Groenlandse Smilla, gelooft niet aan een ongeluk en gaat op onderzoek uit. Haar speurtocht brengt haar uiteindelijk terug naar Groenland - waar de oplossing van de moord in de sneeuw verborgen ligt. Maar voordat de moord is opgelost brengt Høeg ook nog onderwerpen ter sprake als onder meer de identiteit van oerbevolkingen, economische ethiek en de politieke verhoudingen tussen Denemarken en Groenland. Frøken Smilla is intussen in verschillende talen vertaald: in de USA behaalde het boek een eerste oplage van 75.000 exemplaren.
We kunnen samenvattend vaststellen dat in Scandinavië de misdaadroman is uitgegroeid tot een volwassen genre, waarin de beste elementen uit literatuur en lectuur zich verenigd hebben. De kwalificatie ‘goed’ of | |
[pagina 29]
| |
‘slecht’ is niet meer afhankelijk van het genre, maar uitsluitend van de kwaliteit. De roman is dood, wordt vaak gezegd, maar in Scandinavië zou men kunnen roepen: Maar de misdaadroman leeft! En dat is terecht, want om te eindigen met Axel Sandemoses woorden uit Det svundne er en drøm: ‘Moord en liefde zijn de enige dingen die het waard zijn om over te schrijven.’ |
|