Bzzlletin. Jaargang 23
(1993-1994)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Petra Broomans
| |
Junkar‘De troostzang van Passålke’ is een miniatuur raamvertelling. Het begint met de in het begin van het artikel aangehaalde zinnen waarin achtereenvolgens de bron (‘oude mensen’), de hoofdpersoon (de Same Junkar) en de plaats (Passålke in Lapland) door de verteller worden aangegeven. Daarna volgt het verhaal en de novelle wordt afgerond met een alinea waarin de verteller zijn commentaar geeft en het verhaal in een mythische en patriarchale verteltraditie plaatst: ‘Zo luidt het verhaal over de oude Junkar en het klinkt als een oud bezweringslied. Een lied dat bij de Samen niet vergeten is. Vaders vertellen het aan hun zonen, terwijl ze na een drukke werkweek uitrusten.’ De laatste zinnen van de novelle zijn een vingerwijzing voor de positie van de verteller, een verteller die zich letterlijk verwijdert van de plaats: ‘De berg Kierkevarre, waarvan Passålke slechts een onbeduidende traptrede is, is in de wijde omtrek te zien. Zelfs als je je | |
[pagina 15]
| |
diep in het dal bevindt, slechts een dag reizen van de dieprode Oostzee, kun je de plek zien. Als je je behoedzaam omkeert en weet wat je zoekt: Passålke.’
Stina Aronson
De hoofdpersoon is zoals gezegd de oude Same Junkar die elke lente en herfst, als de groep Samen daar hun tentenkamp weer opslaat, een dag verdwijnt naar Passålke. ‘In het kreupelhout vlak onder de boomgrens liet hij in de grond gaten voor de tentstokken slaan. Daarna moesten de tenten zich aan de berghelling zien vast te klampen als het koraal aan de zeebodem.’ Het is onduidelijk wat Junkar, de belangrijkste man van het tentenkamp, tijdens de gestolen uren precies doet. Misschien zette hij fijne, zwarte vogelstrikken? Of houdt hij er een tovertrommel verborgen? Voor de vrouw van Junkar wordt het op een gegeven moment ondraaglijk om niet te weten wat hij daar uitvoert. Ze verzamelt een aantal vrouwen om zich heen en wacht tot Junkar van zijn heimelijke tocht terugkomt. Als Junkar de tent binnenkomt vraagt zijn vrouw hem wat hij daar doet. Junkar antwoordt dat hij zich troost. ‘Ik verzamel van te voren troost zodat ik die heb wanneer het verdriet komt.’ Zijn vrouw is daar niet tevreden mee en vraagt om nadere uitleg. De dialoog tussen man en vrouw zet zich voort. Junkar antwoordt dat hij zich voorbereidt, en vervolgens dat hij tijd verzamelt en geduld. ‘Zodat ik genoeg heb om te verdelen wanneer de haast en de onrust en het vertrek naderen.’ Voor de vrouw van Junkar valt dit alles niet te begrijpen en ze begint te schreeuwen. ‘Maar de twee andere vrouwen wiegden zachtjes heen en weer. Want ze voelden donkere gedachten uit hun schoot opstijgen. Hun hersenen weigerden echter deze gedachten helder als stromend water te maken en daarom konden ze de gedachten ook niet hebben.’ Junkar gaat snel naar buiten en wacht daar tot zijn vrouw weer is bedaard, ‘zodat ze in staat was rendierkaas op te dienen en hem hete koffie te geven.’ Buiten de tent neemt hij de omgeving in zich op, eerst de sterren aan de hemel. ‘Daarna bekeek hij ook het terrein om zich heen om niet onrechtvaardig te zijn door het geen aandacht te schenken. Uit de aarde steeg een sterke geur van vuur op. Want tegen het einde van de dag had deze geur zich vanuit de vloer binnen in de tent naar buiten verspreid.’ In deze novelle die bijna aan een Japanse haiku doet denken vinden we op het eerste gezicht verschillende ingrediënten van het literair provincialisme terug. Het speelt zich af | |
[pagina 16]
| |
in de periferie, ver verwijderd van het centrum, Stockholm. In de jaren 20 woonde Stina Aronson met haar man, de sanatoriumarts Anders Aronson, zeven jaar in Sandträsk in Tornedalen, de streek die de hoofdrol speelt in het Norrlandsproza van Aronson. In 1936, na de dood van Anders keerde ze terug naar Uppsala. En pas in de jaren veertig schreef ze, bij wijze van spreken aan de keukentafel in Uppsala, de romans die zich in Norrland afspelen. Na haar eerste Norrlandsroman Hitom himlen verbleef ze nog één keer voor een langere periode in Norrland. Dat was toen ze een lerares verving op de school van Orrbyn in Råneå van de herfst 1946 tot de lente 1947. In de jaren dat ze in Norrland woonde, of misschien ook wel in deze periode, zou ze het verhaal van Junkar kunnen hebben gehoord, maar het kan ook een eigen fantasie zijn. Aronson had in tegenstelling tot bijvoorbeeld Selma Lagerlöf, die met haar verhalen haar geboortestreek Värmland onder de aandacht wilde brengen, geen ‘toeristische’ aspiraties met haar Norrlandsboeken. Ze schreef hierover aan een collega eens het volgende: ‘Jij hebt waarschijnlijk wel begrepen waarom ik mijn Finnmarksvertellingen heb geschreven. Niet om naar dit 570 kilometer lange Tornedal te wijzen, alarm te slaan en te schreeuwen: kijk wat een geweldig land hebben we hier in het noorden ook al hebben we er lak aan! Ofschoon het op zich goed zou zijn dat te doen en zich tevreden te stellen met alleen maar een fotografisch doel. | |
Het land van de waarheid?Veel schrijvers van regionale literatuur hadden en hebben met hun literatuur het streven een stuk oorspronkelijkheid te bewaren en vanuit sociologisch perspectief kan de interesse van de auteur voor het volk en de folklore belangrijk zijn. De auteur fungeert bij wijze van spreken als ‘traditiedrager’.Ga naar eind8. Kan Aronson met haar Norrlandsproza als zo'n traditiedrager worden opgevat? Gunnar Kieri, een auteur die Tornedalen beschrijft - hij debuteerde in 1972 - en daar ook geboren is, vindt van niet, volgens hem is Aronson geen betrouwbare beschrijver van Tornedalen. Een journalist in Dagens Nyheter (1991) beschuldigt Aronson van nogal wat ‘feitelijke fouten’ in de novellenbundel Sanningslandet (Het land van de waarheid) uit 1952.Ga naar eind9. De lezers - met name de lezers die uit de betreffende streek komen - hebben dus bepaalde verwachtingen van een literair provincialist, ook wat betreft het werkelijkheidsgehalte. Stina Aronson kon en wilde deze verwachting niet waarmaken. Op grond van welke andere criteria kan een auteur als literair provincialist worden aangemerkt? In zijn essay ‘Vi ved hvordan det er at laenges hjem. Om regionalitet i nordisk 80-tallslitteratur’ uit de antologie Nordisk fantasi. En essaysamling (Fantasie uit het Noorden. Een essaybundel) uit 1990 geeft Nøste Kendzior de volgende genrebeschrijving. ‘De regionale literatuur wordt gekenschetst door het feit dat deze de maatschappelijke en culturele problemen van een bepaalde regio bespreekt, vaak patriottisch is, soms uitgaat van een lezer die in zekere mate is ingevoerd, zelden experimenteel qua vorm is, vaak als “streekliteratuur” kan worden omschreven, vaak in de speciale taal of het dialect van de regio is geschreven (of daar kenmerken van heeft), vaak geschreven is door niet geëtableerde schrijvers, zelden door grote commerciële uitgeverijen wordt uitgegeven en vaak problemen heeft een competente literatuurkritiek te vinden.’Ga naar eind10. Kendzior ziet regionale literatuur als een functioneel, een politiek en emancipatoir middel en bouwt niet voort op eerdere theoretische inzichten. Daarmee geeft hij een tamelijk traditionele genrebeschrijving, die bovendien de marginaliteit van het genre bena- | |
[pagina 17]
| |
drukt. Kendzior schenkt in het essay veel minder aandacht aan de stilistische aspecten van de literaire tekst. Het zijn juist deze aspecten die het werk van Aronson zo boeiend en vernieuwend maken en waaraan in een herdefiniëring van het genre aandacht zou moeten worden geschonken.Ga naar eind11. | |
ObservatieliteratuurIn 1982 verscheen het boek Heime best? Om lokallitteratur i Norge (Thuis best? Over lokale literatuur in Noorwegen) waarin de eerste aanzetten tot een meer theoretische benadering werden gegeven.Ga naar eind12. In het artikel ‘Trangvik i våre hjerter. Noen innledende bemerkninger om regional litteraturforskning’ (‘Lutjebroek’ in onze harten. Enkele inleidende commentaren bij regionaal literatuuronderzoek) geeft Nils M. Knutsen een eerste reflectie op literatuurwetenschap en het genre regionale literatuur. Knutsen brengt in zijn beschrijving van het literair provincialisme een differentiatie aan, die wellicht meer aanknopingspunten biedt voor de plaatsbepaling van Aronson dan Kendzior's benadering. Knutsen maakt niet alleen onderscheid naar de herkomst van de auteur, maar ook naar tekstsoort. Hij noemt de literaire teksten die geschreven zijn door de inwoners van de betreffende streek of regio ‘interne regionale literatuur’. De voornoemde Gunnar Kieri kan hier als voorbeeld dienen. Om deze kern zit een aantal lagen (Knutsen visualiseert zijn these in de vorm van cirkels). De eerste cirkel noemt hij ‘observatieliteratuur’, dat wil zeggen literatuur die geschreven is door auteurs die naar de streek toe reisden en er voor kortere of langere tijd bleven. Knutsen benadrukt dat de auteurs vanuit hun eigen ervaringen schrijven. Hoewel hij verder niet ingaat op de soort teksten, ligt het voor de hand dat reisbeschrijvingen hier een deel van uitmaken. In de derde cirkel plaatst Knutsen de teksten van auteurs die nooit in de betreffende streek of regio zijn geweest, maar zich er toch over uitspreken. Deze ‘externe regionale literatuur’ betreft dan vaak kortere fragmenten in bijvoorbeeld een roman of een toneelstuk. De cirkel die het geheel omsluit ten slotte, wordt volgens Knutsen gevormd door niet-literaire tekstfragmenten, bijvoorbeeld teksten in schoolboeken, brochures, weekbladen.
Van de hierboven beschreven cirkels is die van de ‘observatieliteratuur’ ten dele van toepassing op het Norrlandsproza van Aronson. Aronson had echter een hoger doel dan alleen te observeren en te reflecteren.
Stina Aronson
Veel auteurs van ‘interne regionale literatuur’ hadden een politiek doel voor ogen. Voor deze auteurs, waartoe ook veel arbeidersauteurs behoorden, spelen herkomst en afkomst een belangrijke rol. Het is duidelijk dat | |
[pagina 18]
| |
Aronson qua afkomst niet tot de auteurs van de ‘interne regionale literatuur’ hoort. Welk aanknopingspunt kan haar afkomst bieden? Stina Aronson werd als Ester Kristina Andersson in Stockholm geboren en was het tweede buitenechtelijke kind bij dezelfde vader. De moeder, een eenvoudige werkster uit Uppsala, liet Ester onderbrengen bij een arme slagersfamilie, eveneens in Uppsala. Daar werd Ester liefdevol opgevangen. Ester zag haar pleegouders als háár papa en mama. Het noodlot sloeg toe toen Ester vijf jaar oud was. De pleegvader raakte verwikkeld in een ruzie en hij sloeg zijn tegenstander dood met een stoel. Hij werd tot een gevangenisstraf veroordeeld en na een paar jaar was een diacones van mening dat Ester maar weer terug moest naar haar biologische moeder, omdat de pleegmoeder niet in staat was alleen het meisje materieel gezien goed te verzorgen. Nooit heeft ze ‘haar mama’ teruggezien. Pas aan het eind van haar leven heeft Stina Aronson het gevoel van veiligheid en geborgenheid dat haar pleegmoeder haar wel kon geven in enkele autobiografische novellen beschreven.Ga naar eind13. De pijn en het gemis na de scheiding heeft Aronson nooit aan het papier toevertrouwd. Dit jeugdtrauma zou Stina Aronson op fictieve wijze gestalte geven in haar oeuvre. Ook al hebben de meeste werken een ander thema, dit motief ligt als een rode draad in het hele oeuvre besloten. Het is deze bizarre levensgeschiedenis die ze in haar eerste romans verwerkt en die de achtergrond vormt voor het kleinsteedse milieu waarin Aronson's romans uit de jaren twintig spelen. Een andere, voor de ontwikkeling van haar oeuvre, belangrijke gebeurtenis is het huwelijk met de sanatoriumarts Anders Aronson in 1918. Met Anders verhuist Stina, die haar naam enige jaren eerder van Ester in Stina had veranderd, naar het uiterste noorden van Zweden, naar Tornedalen in Norrland. Stina Aronson woonde tot de dood van Anders in 1936 op drie verschillende plaatsen in Norrland. De geografische ligging zou volgens een aantal literatuurcritici Aronson in zekere mate hebben geïsoleerd. Maar door uitgebreide briefwisselingen met critici en andere auteurs, door voor kortere of langere duur in Uppsala en Stockholm te verblijven, waar ze volop deelnam aan het literaire leven en door bezoeken aan bevriende auteurs in Finland en Parijs, bevond Aronson zich niet in een literair isolement. In 1936 keerde Stina Aronson zoals gezegd terug naar Uppsala. Daar begon ze terug te verlangen naar Norrland, het woeste, lege land dat ze vaak tijdens haar verblijf zo had verafschuwd en van was weggevlucht. Resultaat van dat verlangen werd Hitom himlen, de roman die een nieuwe en tevens laatste fase van haar schrijverschap inluidde. Van de ene op de andere dag werd ze een bekende en belangrijke schrijver. Rond 1950 behoorde Stina Aronson tot de literaire elite van Zweden. Stina Aronson kwam weliswaar oorspronkelijk uit een arm kleinsteeds milieu, een milieu dat vaak ook in het literair provincialisme het decor kan vormen. Haar afkomst verbond Aronson echter niet aan het Norrlandsproza waarmee ze als provincialist de literatuurgeschiedenis is ingegaan. De omweg naar Lapland betekende voor Stina Aronson een omweg naar haar literaire doorbraak. | |
KoraalTerug naar ‘Passålke’ en de Same Junkar. In de novelle, hoe kort die ook is, vinden we stilistische en thematische aspecten die kenmerkend zijn voor het oeuvre van Aronson, maar waarvan een aantal niet direct met literair provincialisme wordt gebracht. Aspecten die literatuurhistorici en critici in verwarring brengen.
‘Daarna moesten de tenten zich aan de berghelling zien vast te klampen als het koraal aan de zeebodem.’ Een gewaagde metafoor waardoor je associaties krijgt met helder diepblauwe oceanen en met verre tropische oorden. Het staat haaks op het koude, hoge noorden, het gebied dat vlakbij de boomgrens ligt. Dergelijke metaforen komen vaker voor bij Stina Aronson, juist ook in haar Norrlandsproza. Staffan Björck benoemt dit als een stijlconflict. In Romanens formvärld (1953) behandelt Björck de vertelinstantie in het literaire pro- | |
[pagina 19]
| |
vincialisme. Hij stelt dat de afstand tussen verteller en de stof in de laatste decennia (jaren 30 en 40) kleiner is geworden. ‘De verteller kijkt niet langer van boven of van de zijkant naar het volkse motief als iets wezensvreemd, als iets van vroeger, iets degelijks of iets humoristisch. Hij komt er dichterbij, luistert en wordt er als het ware door geabsorbeerd.’Ga naar eind14. Deze positie van de verteller kan de oorzaak van stijlconflicten zijn en Björck illustreert dit met stukken tekst uit Aronsons Hitom himlen. Vreemde woorden als ‘subtiel’ en ‘attitude’ bijvoorbeeld laten volgens Björck zien dat er een verteller aanwezig is die ver van buiten komt, omdat de vrome boerenvrouw Emma Niskanpää - een van de hoofdpersonen uit Hitom himlen - nooit dergelijke woorden zou gebruiken. In ‘Passålke’ kan de metafoor ‘als koraal op de zeebodem’ ook een andere uitwerking hebben, het tilt de tekst naar een universeel plan. Het verhaal had, met wat kleine veranderingen (schapekaas in plaats van rendierkaas) net zo goed in Japan, in Afrika, in Amerika of op Schiermonnikoog verteld kunnen worden. Waarschijnlijk komt dit ook omdat Aronson in tegenstelling tot veel andere novellen die zich in Norrland afspelen of haar Norrlandsromans geen dialect, Fins - haar Norrlandsromans gaan over de Fins sprekende boeren in dit gebied - of wat hier voor de hand had gelegen volgens de regels van het provincialisme, het Samisch gebruikt. Een ander voor Aronson karakteristiek kenmerk dat ook in deze novelle terugkomt is dat ze vaak het onderbewuste een rol laat spelen. Het onderbewuste dat als bedreigend wordt ervaren en soms uitmondt in een gevecht tussen ratio en gevoel. De twee Samische vrouwen die ‘donkere gedachten uit hun schoot’ voelden opstijgen verzetten zich tegen die gedachten. Hun hersenen weigeren die gevoelens die uit hun schoot opstijgen in woorden om te zetten. De andere, donkere kant van hun persoonlijkheid wordt niet toegelaten. In een andere novelle, ‘Berättelsen om brudgummen’ (Het verhaal over de bruidegom) uit dezelfde bundel, laat Aronson zien wat er dan kan gebeuren. De hoofdpersoon wordt overweldigd door zijn andere ik, een gebeurtenis die bijna in een catastrofe eindigt.
Stina Aronson als Ester Andersson
Een derde aspect is de verbintenis tussen mens en natuur. Dit komt ook naar voren in haar metaforen, bijvoorbeeld in het gedeelte over de twee Samische vrouwen. ‘Hun hersenen weigerden echter hun gedachten helder als stromend water te maken...’ Bij de Same Junkar is de verbintenis tussen mens en natuur het sterkst. We hebben dat gezien in zijn benadering van de natuur en vinden het terug in de beschrijving van zijn verbond met Passålke. ‘Tijdens zijn trektochten droomde Junkar de Same van Passålke en | |
[pagina 20]
| |
verlangde hij terug naar de egale herfstwolken daarboven.’ Deze verbintenis, de toen (nog) vanzelfsprekende samensmelting van mens en natuur hebben denk ik veel lezers ertoe verleid Aronson bij het literair provincialisme te plaatsen. Gelet op het milieu en dialectgebruik in haar Norrlandsproza is dit terecht. Denkend aan het doel van Aronson, herinneren aan ‘een elementair en vast verankerde levensvorm’, zonder enige toeristische aspiraties, beantwoordt ze echter niet aan de verwachtingen van de literatuurcitici. Bovendien heeft haar proza een vorm die nieuw en modernistisch is, met gedurfde metaforen, en waarin dromen en het onderbewuste een subversieve rol spelen.
Tragisch genoeg was Stina Aronson met de novelle over de Same Junkar haar tijd ver vooruit. Wie heeft nog tijd om zich voor te bereiden en troost te verzamelen? Ook de levenswijze van de weinige Samen die nog met rendierkudden rondtrekken is gemoderniseerd. Bestaat die elementaire en vast verankerde levensvorm dan alleen nog op papier? Oppervlakkig gezien gaat het verhaal over twee oude mensen, een echtpaar, dat met elkaar bekvecht. Het verhaal kan de moderne lezer ook iets anders geven en daaruit blijkt de actualiteit van ‘Passålke’. De verteller nodigt elk mens uit zichzelf een dag eenzaamheid en rust te gunnen, als je er maar voor open staat. ‘Als je je behoedzaam omkeert en weet wat je zoekt: Passålke’. |
|