Robert-Henk Zuidinga
Taal in Letteren
Of Louis Ferdinand Céline een bijnaam had is mij niet bekend, al gaven zijn leven, werk en persoonlijkheid er meer dan genoeg aanleiding toe. Wel heeft hij zelf bijnamen bedacht, bijvoorbeeld voor Jean Paul Sartre, die hij l'agité du bocal doopte wat, zoals zo vaak met een woordspeling in een andere taal, onvertaalbaar is, maar wellicht betekent dat Sartre ze niet allemaal op een rijtje had. In verband met Sartre bestaat nog een bijnaam: zijn levenspartner Simone de Beauvoir heette, onder verwijzing naar de kathedraal in Chartres (die u kent vanwege het enorme gebrandschilderde raam), Notre Dame de Sartre.
Bijnamen voor schrijvers zijn er al zolang er geschreven wordt. Een voor de hand liggende constructie was de vergelijking met roemruchte voorgangers. Zo heette de blijspelschrijver Carlo Goldoni ‘de Italiaanse Molière’. Jacob van Maerlant werd ‘de Robespierre onzer litteratuur’ genoemd, omdat - ik citeer De Beer en Laurillards Woordenschat uit 1899 - ‘deze evenals Robespierre den adel, waartoe hij behoorde, den rug toekeerde en door de toejuichingen der menigte groot wilde worden; Maerlant wendde zich van de schoone dichtkunst af en werd nuttig’.
Aesopus, de beroemde Griekse fabeldichter, werd geëerd in o.m. de Aesopus van Engeland (John Gay), de Aesopus van Frankrijk (Jean de la Fontaine) en de Aesopus van Duitsland (Gotthold Ephraim Lessing). De trots der Portugese letteren, de dichter Luis de Camoëns, heeft de bijnaam ‘de Apollo van Portugal’, genoemd naar Apollo, de Griekse God van de muziek en dichtkunst. Omdat de mythologie wil, dat Apollo na zijn dood in een zwaan veranderde, hebben veel dichters een bijnaam waarin die zwaan voorkomt: de Thebaanse Zwaan (Pindarus van Thebe), de Zwaan van Meander (Homerus, die langs de rivier de Meander gewoond heet te hebben), de Mantuaanse Zwaan (Vergilius) en de Sweet Swan of Avon (William Shakespeare, afkomstig uit Stratford-upon-Avon). Joost van den Vondel, geboren in Colonia Agrippina (Keulen), heette ‘de Agrippijnse Zwaan’.
Omdat de berg Olympus de zetel van de Griekse goden en dus ook van Apollo is, komt ook dàt beeld in bewondervolle vergelijkingen voor. Vestdijk noemde Goethe ‘de Olympiër van Weimar’. De kluizenaar van Doorn werd op zijn beurt van verscheidene namen voorzien, bijvoorbeeld door Ter Braak die hem ‘de Duivelskunstenaar’ noemde, maar vooral door A. Roland Holst. Die schonk Vestdijk er drie in een gedicht van vier regels, een van de kwatrijnen die de heren elkaar bij toerbeurt stuurden en die in 1950 gebundeld werden in Swordplay, wordplay. Kwatrijnen overweer:
Simon Vestdijk
Wat mag het raadsel van uw arbeid wezen?
Muur van de Geest, waar die van de Chinezen
te kort bij schiet. - O, Tegenpool van Bloem!
O, Gij, die sneller schrijft dan God kan lezen!
Daarvan heeft alleen de laatste regel zich als zelfstandig beeld gehandhaafd, al had dat die andere typering, verwijzend naar de beperkte produktiviteit van de dichter J.C. Bloem, ook kunnen lukken.
Vestdijks repliek luidde:
Volgens de theologen
God leest de boeken in één oogopslag
En hoeft niet lang in een kristal te staren.
En die op aarde veel of weinig baren
Krijgen hun beurt wel op de Oordeelsdag.
Ook de brave dichter C.S. Adama van Scheltema, schepper van de klassieke regel ‘Het regent, - o wat regent het!’, werd door Roland Holst (zelf ook niet bepaald karig met uitroeptekens) in vier regels van een paar karakteriseringen voorzien:
O, Gij, Heraut der Oppervlakkigheid
Rumoerge slaaf der Populariteit!
Een lege regel met een uitroepteken
Zijt gij - geen Dichter die U dit benijdt.