André Derval
Een sprookjeswereld in de Pléiade-reeks
Over ‘Feeërie voor een andere keer’
Op 17 december 1945, terwijl Céline in een klein appartement in Kopenhagen bezig is met zijn werk aan het vervolg op Guignols Band, wordt er door politieagenten op de deur geklopt. Aangezien hij ervan overtuigd is dat het moet gaan om een communistisch commando dat hem komt liquideren, verschanst hij zich, gewapend met een revolver, en zet de ramen open in een poging zich een uitweg te verschaffen. Wanneer de agenten erin slagen te bewijzen dat ze zijn wie ze zeggen te zijn, laat hij zich meevoeren, samen met zijn vrouw, naar de Vestre Faengselgevangenis. Dat zou de plaats zijn waar hij ‘een klein geheugen’ op stapel zou zetten - dat hij als een zijsprong beschouwde tussen het produceren van zijn romans door, maar dat allengs een dusdanige omvang zou aannemen dat hij er acht jaar aan zou blijven werken.
Guignols Band, dat hij aan afronden was, legt hij ervoor opzij, ofschoon dat hem zo in beslag had genomen dat hij er zijn vertrek uit Parijs in 1944 voortdurend voor had uitgesteld: ‘Ik word tezeer meegesleept door Guignols Band, want je wordt overgeplant naar het gebied waar de fantasie heerst, naar het onwerkelijke gevoerd, zodat ik het gevoel kwijt raak voor die verschrikkelijke realiteit die mij persoonlijk aangaat, die van de moord waarvan heel Parijs beweert dat ik binnenkort het slachtoffer zal worden,’ erkent hij in een tussentijdse versie van Féerie pour une autre fois. Wanneer Céline in de gevangenis zit ontwerpt hij, tussen twee keren in dat hij moet voorkomen om zich te verweren tegen de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht, in schoolschriften die hij in de gevangenis heeft aangeschaft, het ‘stramien’ van de roman. Het verhaal begint in 1944 in Montmartre, met het bezoek van de vrouw van een al even onfortuinlijke lotgenoot die, net als hij, in de eerste maanden van de Eerste Wereldoorlog een verminking heeft opgelopen. Ze komt hem vragen om een opdracht, omdat het daarvoor anders misschien te laat is. Dan volgt er een hallucinerende beschrijving van de beschieting van Parijs, het afscheid van de vrienden van La Butte, het vertrek naar Duitsland (Baden-Baden, Berlijn, het dorp Brandenburg en Sigmaringen). Daarna volgt de tocht door de woeste velden, de reis naar Denemarken, het half clandestiene leven en de in hechtenisneming. Dit geheel, een gegeven uit het eerste aanhangsel van het deel Romans IV uit de Pléiade-reeks, omspant zowel de laatste romans als het eigenlijke Féerie pour une autre fois, waarvan de ‘geschiedenis’ met Normance eindigt bij de beschieting. Romans IV, waarin de beide gepubliceerde teksten met de Gesprekken met
Professor Y en tien manuscripten met aantekeningen zijn samengebracht, maakt het mogelijk om een soort ontstaansgeschiedenis van de Féerie te zien, indien men bij het lezen een volgorde aanhoudt waarbij eerst het vervolg op de aanhangsels en daarna de beide teksten worden gelezen - maar dat is dan wel iets dat van de kant van de lezer grote oplettendheid vergt, grenzend aan het maniakale. Die treft men dan ook uitsluitend aan bij de geharnaste Céliniens.
Féerie pour une autre fois (Normance was slechts een gelegenheidstitel, gekozen op aandrang van de uitgeverij) wordt algemeen beschouwd als de moeilijkste roman uit het hele oeuvre van Céline. Het werk staat voor Célines meest ambitieuze inzet als auteur van fictie, waarbij hij zijn gedwongen isolement benutte om de uiterste grenzen te verkennen van zijn inspiratie als romanschrijver. Op een heel heldere manier tracht hij zich te onttrekken aan de dwangmatigheden van het verhaal en erop aan te sturen dat het niet meer dan een stijl is wat daar te lezen staat. Terwijl het eerste deel nog enkel schematisch aangegeven intriges bevat (rondom Clémence, het leven in de gevangenis, de jaloersheden van Jules, de schilder zonder benen) en is volgestouwd met toespelingen op de actualiteit, bestaat het