Bzzlletin. Jaargang 23
(1993-1994)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Solange Leibovici
| |
Geschreeuw van een hystericusDankzij zijn vriendschap met Otto Abetz, wordt Drieu tijdens de bezetting directeur van de Nouvelle Revue Française. Hij geniet een zeker aanzien bij de Duitse autoriteiten, die zich echter met Céline niet zo goed | |
[pagina 62]
| |
raad weten. Hoewel Céline bewonderd wordt door Karl Epting, de directeur van het Duitse Instituut in Parijs, zijn de Duitsers in het algemeen niet bijzonder gecharmeerd van zijn proza. Zijn naam komt dan ook niet voor op de lijst van schrijvers die ingezet kunnen worden voor Duitse propaganda-doeleinden.
In Phönix oder Asche (1943), het nauwkeurige verslag dat hij over zeventig Franse schrijvers opstelt, schrijft Bernard Payr, de directeur van het Amt Schrifttum, dat ondanks de ‘ongetwijfeld goede bedoelingen’ van de schrijver en de raciale waarde van Célines antisemitische werken, diens boeken in een ongekend slordige taal geschreven zijn. Les beaux draps (1941) staat volgens Payr vol met de meest ongelooflijke obsceniteiten, en bestaat eigenlijk slechts uit uitroepen en gefragmenteerde zinnen die doen denken aan het geschreeuw van een hystericus. Het lezen van dit zedeloos en mateloos boek wordt snel een beproeving, besluit Payr, en de vulgariteit van de uitdrukkingen en beelden maakt een vertaling ervan onmogelijk.Ga naar eind2. Nadat Payr een zeer kritisch artikel over Céline in Das Reich heeft gepubliceerd, onvangt hij van de verbolgen schrijver een scheldbrief die volgens hem tot de fraaiste voorbeelden van dit soort geschriften behoort. In maart 1945 pleegt Drieu zelfmoord, in dezelfde maand bereikt Céline Denemarken na een omweg die hem in Sigmaringen heeft gebracht. Daar kwam hij Jacques Doriot tegen, voormalig leider van de fascistische Parti Populaire Français, waarvan Drieu een van de belangrijkste ideologen is ‘geweest’. | |
ObsessiesOndanks thematische overeenkomsten als de traumatische ervaring van de Grote Oorlog, de verontmenselijking van de moderne wereld, de strijd tegen decadentie, de verwerping van het materialisme, een scherp anti-intellectualisme en een verbaal gewelddadig antisemitisme - dat vooral bij Céline pathologische vormen aanneemt -, ondanks een duidelijke voorliefde voor meisjes van lichte zeden en een voyeuristische preoccupatie met lesbische liefde, is hun oeuvre praktisch onvergelijkbaar. Céline is de populist, de schreeuwer, de rechts-anarchist; Drieu de elegante stylist, de filosoof, de utopist. Drieu is de verbitterde idealist, de ambivalente fascist; Céline is de totaal-pessimist die tegen alles is.
Toch voelde Drieu een diepe verwantschap met de schrijver van de Voyage au bout de la nuit. Hij situeerde zijn eigen oeuvre tussen dat van Céline en Montherlant. In 1940 noteert hij herhaaldelijk in zijn dagboek dat hij graag met Céline wil samenwerken, dat Céline een van de weinige grote Franse schrijvers van zijn tijd is, dat hij de enige echte vernieuwer is geweest. In een artikel dat hij in mei 1941 in de Nouvelle Revue Française publiceert, schrijft hij dat Céline hetzelfde lot is beschoren als de waarheid: de intellectuele elite heeft beiden niet in de ogen durven kijken. Volgens Drieu vertegenwoordigt de rechtschapen Céline het mannelijke element in de Franse ziel.Ga naar eind3. Céline, zo noteert hij, heeft als arts, maar ook als vernietigend psycholoog en profeet, een scherp gevoel voor gezondheid. Hij walgt van het zieke en verrotte lichaam, van degeneratie en sterfte, maar voorbij zijn pessimisme hoor je een loflied op het leven, op het vrolijke, glanzend schone, gezuiverde lichaam. Het is in de eerste plaats dit obsessieve gevoel voor ziekte en dood, voor onreinheid en verval, voor de dreiging van vermenging en besmetting, dat beide schrijvers verbindt. | |
Het zieke FrankrijkIn 1922 verschijnt één van Drieu's belangrijkste boeken, Mesure de la France. Daarin getuigt hij van de alomtegenwoordigheid van de oorlog in het Frankrijk van de jaren twintig. Drieu is de veteraan die bedroefd de gevallen kameraden herdenkt, en zich ontgoocheld realiseert dat de overwinning een zware tol heeft geëist. Het offer is te groot geweest; te veel jonge mannen zijn gestorven, en er worden te weinig kinderen geboren. ‘Hier staan wij, tussen de lijken en omringd door onvruchtbare vrouwen.’Ga naar eind4. Frankrijk, dat ooit onoverwinnelijk en kinder- | |
[pagina 63]
| |
rijk was, is bloedeloos en krachteloos geworden. Dat is, schrijft Drieu, het verraad en de misdaad die de Fransen hebben gepleegd, want kinderen zijn voor een natie een teken van leven, kracht en viriliteit. Seksualiteit moet zuiver en natuurlijk zijn, en verbonden blijven met procreatie. De rationalisering die vanaf de zeventiende eeuw inzette, werd zo overheersend dat het lichaam volledig werd verdrongen door de geest. Ook de seksualiteit raakte hiermee besmet. Deze stond niet meer in dienst van de natuur en het verwekken van kinderen. Met het rationalisatieproces zette ook een intellectualisering van de seksualiteit in. De seksualiteit was niet langer een reine, natuurlijke drift die het lichaam bijna als een ascese zuiverde. Het ontaardde tot een steriele bezigheid, een hedonistisch najagen van vluchtig en doelloos genot. Het lichaam van de moderne mens is door de verwilderde zeden en het stadsleven verslapt. Het soepele, gezonde lichaam van de atleet is een levend bewijs van discipline en wilskracht, het is zuiver omdat het platvloerse behoeftes overstijgt. Zijn uiterlijke schoonheid symboliseert de reinheid van zijn geest. Daarentegen is het uitgezakte, vervette lijf van de moderne mens het eerste zichtbare teken van de decadentie van een cultuur. Want het individuele lichaam maakt weer deel uit van een groter geheel: het vertegenwoordigt de bouwstenen waaruit de natie is opgebouwd, waardoor haar bloed en haar levenskracht stromen. Als een arts, die het nationale lichaam met grote nauwkeurigheid onderzoekt, stelt Drieu de diagnose: de moderne mens is ziek omdat de seksualiteit ziek is. Seksuele excessen leiden tot overspel, homoseksualiteit, abortus, steriliteit en impotentie; een land dat die uitwassen tolereert is tot sterven gedoemd. | |
Pessimistisch visioenIn 1924 publiceert Louis Destouches zijn geneeskundig proefschrift, La vie et l'oeuvre de Philippe Ignace Semmelweis (1818-1865), over de Hongaarse verloskundige die de oorzaak van de kraamvrouwenkoorts ontdekte. Besmet met de bacteriën die artsen en studenten overbrachten tijdens het onderzoek, stierven in die tijd een groot aantal zwangere vrouwen aan mysterieuze infecties. Daarin identificeert Destouches zich volledig met het miskende genie Semmelweis en zijn verwoede strijd tegen de dodelijke bateriën. In bevlogen woorden vertelt hij hoe deze, vijftig jaar voor Pasteur, de onzichtbare bacillen ‘te pakken neemt’ en vernietigt.Ga naar eind5. In dit literaire, pessimistische visioen over een getroubleerd tijdperk, wordt de arts Destouches al snel overschaduwd door de schrijver Céline. De hygiënistische preoccupatie en de obsessie om het onzichtbare kwaad aan te tonen, in de etterende en stinkende wond te snijden om het vuil er uit te laten lopen, zal Céline niet meer verlaten. In de latere antisemitische pamfletten is hij het zelf die het zieke Frankrijk op haar verderfelijke bacteriën wil wijzen: ‘De joden, Afro-aziatische bastaarden, kwart negers, halve negers en Midden-Oosterlingen, losgeslagen zedeloze troep, hebben niets met dit land te maken. Ze moeten opsodemieteren. 't Zijn onze niet te assimileren parasieten, verderfelijk, rampzalig, in alle opzichten, biologisch, moreel en sociaal, verrottende zuignappen. De joden zitten hier tot onze ellende.’Ga naar eind6. Céline grijpt terug naar de rijke traditie van de Franse antisemitische literatuur. Edouard Drumont, een van de negentiende-eeuwse aartsvaders van het moderne antisemitisme, had het in La fin d'un monde al over de joodse lepra die de Franse natie in een sociaal lijk heeft veranderd, over de joden die als krioelende bacillen het nationale organisme langzaam hebben aangetast en naar de ondergang gebracht.Ga naar eind7. Zelf kiest Céline voor rigoureuze maatregelen: ‘Racisme vóór alles! Ontsmetting! Schoonmaak! ...’ (L'Ecole des cadavres) | |
SpookbeeldLeven en werk van Drieu La Rochelle worden gekenmerkt door een obsessioneel verlangen naar zuiverheid. De ‘zieke seksualiteit’ van de moderne mens vormt hiervan de ondergrond, en het spookbeeld van nationale degeneratie en decadentie dat door de jaren dertig waart krijgt ook hem in zijn ban. De | |
[pagina 64]
| |
industrialisering heeft een vervreemdende verstedelijking met zich meegebracht. Het republikeinse systeem staat voor secularisering en gelijkheid voor alle burgers. De nivellering die door de democratie wordt gepropageerd stimuleert de opkomst van de massacultuur. Veel rechtse intellectuelen ervaren deze factoren als een ondergraving van de traditionele waarden.
De verloederde ‘Joodse Republiek’
In de extreem-rechtse pers laait de haat tegen de democratie hoog op. De Republiek wordt steeds vaker voorgesteld als een hoer, wier verleidelijke uiterlijk de smerige ziektes verbergt waaraan zij lijdt. De lucht van goedkoop parfum die om haar heen hangt, kan de gore stank van haar door gonorroea en syfilis aangetaste lijf niet meer verhullen. De jonge, zuivere Republiek, die door de aseksuele figuur van Marianne werd verbeeld, is vervangen door de corrupte en wellustige Rachel, de ‘joodse Republiek’. De betrokkenheid van parlementariërs bij financiële schandalen versterkt het beeld van een ontspoord land, dat rijp lijkt voor een totalitaire machtsovername. Het nazisme, dat na een reis door Duitsland in 1934 een steeds grotere aantrekkingskracht op Drieu uitoefent, biedt hem het model van een ‘zuivere’, viriele staat, een sterke tegenhanger van het verzwakte, vervrouwelijkte en verweekte Frankrijk. Met zijn bekering tot de fascistische ideologie komt ook de tijd van het antisemitisme. Voor Drieu symboliseert de ontwortelde jood de moderniteit, het abstracte denken, de rationaliteit en de decadentie die met de nieuwe tijd heeft ingezet. Ook Drieu laat zich beïnvloeden door het conventionele antisemitisme, dat de jood graag voorstelt als een halfslachtige figuur met een wankele seksualiteit, dan weer man, dan weer vrouw, tegelijk Don Juan van de synagoge en homoseksuele verleider. Drieu's misogynie en zijn antisemitisme liggen dicht bij elkaar. Zoals de vrouw de man uit de zuivere, ascetische wereld van krijgers, dichters en priesters probeert te lokken en te bezoedelen, zo wil ook de jood de natie als een vampier leegzuigen en vernietigen. | |
[pagina 65]
| |
Antisemitisch fantasmaDrieu's antisemitisme is een fantasmatische structuur, die uit verschillende lagen is opgebouwd. In de eerste plaats is de jood een indringer die naar de macht probeert te grijpen en de nationale identiteit in gevaar brengt. Drieu schrijft in zijn Dagboek dat de joden alleenheersers willen worden in Europa, om alles in te pikken en hun tegenstanders voor eeuwig de mond te snoeren. Hij doet hier niets anders dan herhalen wat velen in zijn tijd dachten, en ook regelmatig beweerden, hun inspiratie puttend uit de Protokollen van de Wijzen van Sion, een vervalsing waarin het ‘joodse complot’ uit de doeken wordt gedaan. Joodse vrienden, en vooral half-joden, die gestigmatiseerd worden als voorbeelden van onreine vermenging tussen rassen, worden voortaan als vijanden beschouwd. Zuiver is datgene wat niet vermengd is, en in het hybride produkt dat door vermenging ontstaat, overheerst altijd het inferieure bloed. Gobineau leerde het al in zijn Essai sur l'inégalité des races humaines: vermenging leidt slechts tot decadentie. De kracht van het jonge, superieure ras verdwijnt; het mannelijke, actieve principe wordt verdrongen door het vrouwelijke en de passiviteit. De contacten die Drieu met joden heeft gehad, hebben volgens hem een gevoel van bittere teleurstelling achtergelaten. Hier spelen persoonlijke ervaringen; hij voelt zich door de vroegere vrienden verraden en in de steek gelaten: ‘Hoe zou ik van joden kunnen houden? Van alle joden die ik gekend, gelezen of gadegeslagen heb, is er niet één bij die mij niet gekrenkt heeft. Niet één vooral die hierom bezorgd is geweest, of zich daar zelfs bewust van was.’Ga naar eind8. Op een dieper niveau verraadt Drieu's antisemitisme onbewuste angsten, en geeft het uitdrukking aan verdrongen seksuele fantasieën. De jood is voor Drieu een projectie in de ander van wat hij in zichzelf vreest en veracht. Het beeld van de jood veroorzaakt dan ook een gevoel van diepe walging. ‘Oh, die joden, die overal hun gore kwakje achterlaten.’ (Journal, p. 93) ‘Pederastie en jodendom, wat gaat dat goed samen. Wat een armzalige decadentie.’ (Journal, p. 115) ‘Ik haat joden. Ik heb altijd geweten dat ik ze haatte. Toen ik Colette Jéramec trouwde was ik me daarvan bewust en ik wist wat voor smerigheid ik uithaalde. Om die reden heb ik haar nooit kunnen neuken.’ (Journal, p. 302) | |
DwangneuroseIn de bezettingsjaren valt Drieu ten prooi aan dwangneurotische handelingen. De obsessionele herhaling van thema's die met reinheid, besmetting en degeneratie verbonden zijn, het opstellen van lijsten, waaronder die van joden die belangrijke posities bekleden in de Parijse intelligentsia, de achtervolgingswaanzin, het verlangen om zichzelf en Frankrijk van vreemde smetten te zuiveren, en desnoods volledig om zeep te helpen, geven het tragische beeld van een man die alle redelijkheid uit het oog heeft verloren.Ga naar eind9. In zijn Journal ontvouwt hij grootste plannen: het oude Frankische rijk in ere herstellen, een joodse kolonie in Madagascar stichten. De Eerste en de Tweede Kamer afschaffen. De Sorbonne naar de provincie laten verhuizen. De jezuïeten, de vrijmetselaars en de halfjoden vervolgen. Burgerrechten alleen aan gezinshoofden verlenen. De Trocadéro, voorbeeld van joodse architectuur, met de grond gelijk maken, evenals de Eiffeltoren. Parijs in een grote tuin veranderen. De ouder wordende Drieu wordt geconfronteerd met de gebreken van zijn eigen lichaam, met ziekte en impotentie. Van het sterke, gespierde lichaam van de jonge krijger kan hij nog slechts dromen. Hoewel hij het fascisme blijft verdedigen als de enige ideologie die Frankrijk en Europa nieuwe krachten zou kunnen verlenen, raakt hij steeds meer verbitterd over de politieke ontwikkelingen. De gedachte aan zelfmoord dringt zich weer op, zoals altijd wanneer hij met zijn eigen falen wordt geconfronteerd. De dwangneuroticus is bezeten door de onreinheid van het lichaam, door het idee van zonde en van een smet die hij uit alle macht probeert te verwijderen. Zoals de aan smetvrees lijdende patiënt, die door herhaalde wassingen en schoonmaakbeurten zijn li- | |
[pagina 66]
| |
chaam en zijn huis probeert te reinigen, zonder daar overigens ooit in te kunnen slagen, zo probeert ook Drieu een remedie te vinden voor de nationale verontreiniging door de joden. Maar het verval en de zondige onreinheid waar hij Frankrijk al zo lang van beschuldigt, blijken in hemzelf te zitten. Het kwaad is onuitroeibaar. | |
Dualistisch wereldbeeldZoals veel antisemieten maakt Drieu een scheiding tussen de jood als mens, die hij desnoods kan accepteren, en de jood als ‘idee’, die hij bestrijdt. Drieu's antisemitische uitlatingen blijven trouwens voor het grootste deel beperkt tot zijn Journal. In de romans komen steeds vaker negatieve joodse personages voor, maar de haat is vooral zichtbaar in egodocumenten die niet, of in ieder geval niet onmiddellijk, voor publikatie bestemd zijn. Bij Céline is dat anders. E. Kummer merkt terecht op dat Céline antisemiet is ‘in de meest letterlijke en vulgaire zin’, en dat het antisemitisme als een rode draad door zijn werk loopt, om door allerlei omstandigheden in de jaren dertig tot onvoorstelbare proporties uit te groeien.Ga naar eind10. Een van die omstandigheden is ongetwijfeld het feit dat de kritiek weinig enthousiasme kon opbrengen voor Mort à crédit. Verbittering en opportunisme hebben zowel Céline als Drieu ertoe gedreven, het uitblijven van succes en het onbegrip van het publiek toe te schrijven aan het verval van de cultuur, waarbij de jood makkelijk kon worden aangewezen als de parasiet die de gehele westerse cultuur had ondermijnd. Ook Céline gelooft in het ‘joodse complot’, ook hij beweert dat joden dankzij hun financiële macht en onderlinge solidariteit alle culturele middelen in handen hebben gekregen, zodat de oorspronkelijke, zuivere, nationale cultuur verstikt is door een geïmporteerde ‘ondercultuur’ die door de joden wordt beheerst. Joden hebben een slechte smaak, zij houden van het middelmatige, van kleinburgerlijke sentimentaliteit, schrijft Drieu in zijn Dagboek; en Céline verkondigt in Bagatelles pour un massacre (1937) dat bij joden de directe emotie op rampzalige wijze ontbreekt. Zij praten in plaats van gewaar te worden, zij redeneren in plaats van te voelen. ‘Jood’ wordt een scheldwoord, een term die van toepassing lijkt te zijn op alles wat pervers, decadent en vunzig is. Zou Aragon, die ‘smachtende onanist’, joods bloed hebben, vraagt Drieu zich af. En Céline: Daudet veracht mij, zou hij een jood zijn? De figuur van de jood stelt beide schrijvers in staat een dualistisch wereldbeeld te scheppen, waarbij ‘jood’ staat voor onzuiver, onrein, smerig. De verstoring van de polariteit tussen zuiver en onzuiver dient hierbij om de onzichtbare besmetting aan te geven. Céline associeert de jood met het ondergrondse leven in riolen, met modder en excrementen. Joden zijn larven, ratten die de bewakers zijn van volgescheten riolen (Bagatelles, p. 14). Ook bij Céline is volgens de bekende racistische traditie de jood overgeseksualiseerd: ‘Franse vrouwen, die verraderlijke teven, zijn gek op hun kroezige haar, en die joden hebben van die opmerkelijke pikken! Zij zijn zo geil, zo aanhalig!’ (Bagatelles, p. 68) ‘Vijftien miljoen joden zullen vijfhonderd miljoen ariërs in hun kont neuken!’ (p. 94) ‘Fransen, vanaf dit moment worden jullie door de joden in de kont geneukt! Zoals zij dat willen, waar zij dat willen! Wanneer zij dat willen! ... die lange, verrotte kunstpik zegent hun overwinning in... Laat je billen zien in afwachting van nieuwe orders en kom op met je geld.’ Fransen worden door de joden besodemieterd, figuurlijk maar vooral ook letterlijk. Achter de seksuele lust gaat pure machtswellust schuil. Het is deze obsessionele metafoor waar de pamfletten uiteindelijk om draaien. Hoewel het bijna onleesbare teksten zijn, zieke produkten van een gestoorde geest, valt hier en daar zeker te lachen om Célines verbijsterende vindingrijkheid in het bedenken van scheldwoorden en seksuele beeldspraak. De grap fungeert als ontlading, als manier om verboden verlangens, die met schuld en schaamte zijn verbonden, te openbaren. De pamfletten zijn een uiting van fixatie en regressie. Céline lijkt te genieten van het vuil dat hij om zich heen gooit, als een kind dat trots naar de eigen uitwerpselen kijkt. | |
[pagina 67]
| |
HygiënistenDe antisemitische geschriften van Céline en Drieu maken deel uit van hun literaire oeuvre, zij kunnen daar niet van worden losgemaakt. De antisemiet Drieu is dezelfde als de profeet van de decadentie, de jodenhater Céline is ook de arts en de hygiënist. Drieu en Céline doen hun werk, als geëngageerde intellectueel, als hygiënist. Het schrijven van dergelijke teksten heeft ongetwijfeld bij beide auteurs een soort vreugdevolle bevrediging teweeggebracht. Terwijl ze de vinger op de zieke plek leggen, halen ze ook hun eigen onzegbare, verborgen en vaak onbewuste obsessies naar de oppervlakte. De antisemitische teksten kunnen dan ook niet langs strikt rationele weg worden geanalyseerd. Het aantonen van vuil en besmetting en de roep om zuivering moeten juist worden gezien als een indicatie van verborgen angsten en conflicten, die door middel van een in die tijd gangbaar thema tot uitdrukking kunnen worden gebracht. De decadentie die Drieu en Céline zo bezig houdt, heeft te maken met de enorme verliezen van de Eerste Wereldoorlog en de slachting waarvan het land zich moeizaam herstelt. Een generatie jonge mannen lijkt in één klap te zijn weggevaagd. Veranderingen in de seksuele moraal die vanaf het einde van de negentiende eeuw hebben ingezet, hebben eveneens bijgedragen aan het beeld van een ontmande natie, waarin het vrouwelijke element sterker is geworden. Een willoze natie, die door de eerste de beste indringer verkracht kan worden, die zo pervers is geworden dat zij daar zelfs van geniet. Bij de utopist Drieu is zuiverheid sterk verbonden met viriliteit, en de keuze voor het fascisme moet worden gezien als een regeneratie-ritueel dat nieuwe krachten moet brengen. Bij Céline valt het accent altijd op het onreine, op de modder en de stront. De hygiënist wijst de besmette plek aan, verder distantieert hij zich. Céline is een verbitterde en machteloze Semmelweis: aangezien het vuil overal is, kan hij niet met een remedie komen. In tegenstelling tot de idealist Drieu, stelt hij de diagnose zonder genezing te beloven. Het spookbeeld van de decadentie, het verval van de cultuur, het verlies van nationale identiteit, het joodse complot, de idealisering van de sterke man die het land zal redden, zijn politieke mythes waarvan een therapeutische werking uitgaat in angstige tijden waarin veilige sociale kaders lijken te verdwijnen. De scherpe scheiding tussen zuiver en onzuiver, besmetting en ontsmetting, verwijst naar een sterke behoefte om orde te scheppen, controle te krijgen op de omringende wereld, om de chaos uit te bannen. De antisemitische uitlatingen geven uitdrukking aan individuele, maar ook aan collectieve pathologische symptomen, zij verwijzen in extreme vorm naar de verborgen taal die een cultuur in een gegeven tijd spreekt. Wordt in die cultuur het verlangen naar zuiverheid beklemtoond en tot een ideaal verheven, dan verliest zij de controle over de manier waarop dit verlangen zich zal uiten, en onder bepaalde sociale voorwaarden kan het gemakkelijk omslaan in gewelddadige rassenhaat.Ga naar eind11. | |
ZondebokNog vóór de Duitse bezetters er om vragen, zal de Vichy-regering ‘anti-joodse maatregelen’ en een Commissariaat voor joodse vraagstukken instellen. Pétains eerste zorg is een grootscheepse zuivering van Frankrijk geweest: zuivering van socialisten, communisten, vrijmetselaars, en vooral van joden. Zuivering van decadentie, intellectualisme, hedonisme, materialisme, van ‘l'esprit de jouissance’ die Frankrijk de nederlaag heeft gebracht. Het politieke leven wordt gezuiverd tijdens de processen van Riom, waarbij de joodse socialist Léon Blum tot zondebok wordt uitgeroepen. De jeugd, die weer rein moet worden, wordt onderworpen aan de ‘discipline van de frisse lucht en het koude water’ van de Chantiers de Jeunesse, een soort mengvorm tussen vakantiekolonie en concentratiekamp. Wanneer in 1945 een abrupt einde komt aan het Duizendjarige Rijk, zijn het de intellectuelen van de collaboratie die het op hun beurt moeten ontgelden. Zij worden verjaagd door de schrijvers van het Verzet, zij zijn het nu die | |
[pagina 68]
| |
op lijsten met verboden schrijvers worden geplaatst. Céline vlucht, Drieu maakt een einde aan zijn leven. Nieuwe zuiveringsprocessen kunnen beginnen. Het zijn voortaan de zuiveraars die gezuiverd zullen worden. |
|