bedden liggen na een nacht Iers doorzakken?
Tegen middernacht, toen Ierland dan toch ter sprake kwam, viel het woord ‘ontroerd’. Hoe navrant ook - de grens met Ulster loopt door de achtertuin van de cottage -, het woord sloeg in als een bom en het slachtoffer was sprakeloos van de uitwerking; een messcherpe splinter drong nooit zachter naar binnen. Het ‘als ik het lees ben ik weer thuis’ duwde de splinter nog eens stevig door. Ik wilde onmiddellijk naar huis. Na 24 uur was de punt van de splinter bij het oerpunt aangeland; één voor één wrikten de gedichten over het landschap, de sfeer en het licht zich los. De expositie werd een succes. Reacties zorgden voor een golfbaleffect, want een sneeuwbal heeft de gemiddelde Ier nog nooit gezien. Onlangs was ik terug op de plaats van vier jaar geleden. Ik noem het terugkeren naar een nul-punt, van waaruit alles mogelijk is en waarin alles zijn noodzaak verliest.
Telefoonbeantwoorders zijn niet noodzakelijk, wel gemakkelijk. Zelfs voor vastgelopen dichters. Het is een kwestie van een nummer draaien, naar de stem luisteren en weer neerleggen. En de persoon in kwestie maar horen klagen dat zoveel mensen de creativiteit missen om een boodschap in te spreken. Ik zeg niks, ik schrijf een gedicht.
Soms zegt een gedicht een lezer/toehoorder niets. Het heeft even geduurd om in te zien dat zo'n reactie, zeker als die vergezeld gaat van een onmiskenbaar verongelijkt toontje, meer over de persoon in kwestie zegt dan over mezelf. Ik zeg expres niet: over mijn gedicht. Want met iemand die het over mijn ‘onbegrijpelijke’ gedicht heeft op een toon van gelijkheid, valt te praten. Anders is het onbegonnen werk en kun je die persoon beter de mond snoeren met de naam van een goeie psychiater.
Tijdens het lezen uit mijn bundel en de nieuwste gedichten uit Bzzlletin had ik haar al gekweld horen zuchten. Zeker last van de warmte, dacht ik, want het was 30 graden. Dan moetje dus wel gek zijn of een echte diehard om op zondagmiddag in een literair café te gaan zitten.
Nadat ik op verzoek van de organisator het lange rijmende, strak in de vorm zittende gedicht had gelezen, waarmee ik jaren daarvoor schoorvoetend het open podium had betreden, ontplofte er iets.
‘Je had beter kunnen blijven rijmen,’ schreeuwde ze door het applaus heen. Ik schoot in de lach, en dat had ik niet moeten doen. Een gillende keukenmeid was er een sopdoekje bij. Het vuurwerk was niet van de lucht en de kleine ruimte barstte van de hitte. Ze schreef ook, dus ze wist best wat er zoal te koop was, en ze vond het veel beter dan dat zogenaamde poëtische gepuzzel dat tegenwoordig uitgegeven werd. Daar zat niemand op te wachten.
Omstanders probeerden haar te kalmeren en de organisator mij. Maar dat hoefde niet. Gebiologeerd keek ik vanaf het podium toe. De gifstroom was niet te stuiten. Ze was prachtig en zielig tegelijk. Haar taal had model kunnen staan voor een toneelstuk over miskende dichters. Aan de arm van een vriendin werd ze weggevoerd. Niet ver genoeg, zo bleek in de pauze. Ze liep een paar keer langzaam en dicht langs me. Kleine onderhuidse explosieven kwamen sputterend tot ontploffing. Ze lachte, zij het een beetje wantrouwig. Ik knikte haar toe, om te laten zien dat ik niet zo rottig en ongerijmd in mekaar zat als zij dacht. ‘En ik heb nog wel de eerste prijs gewonnen bij “Het schrijverke”,’ zei ze met de snik die bij het levenslied hoort.
Natuurlijk had ik nog iets moeten zeggen over cursussen en zo, maar na een bemoedigend knikje draaide ik me om naar mijn gesprekspartner. Die had ze, de toverwoorden en de stem.
Twee uur later ben ik op bezoek bij de 86-jarige dichter Jozef Eijckmans. De geluiden van de stad worden gedempt door de warmte. Negen verdiepingen boven de straat komen ze nauwelijks nog storend het geopende raam binnen.
‘Ik heb weinig lezers,’ zegt hij, ‘ze vinden mij ontoegankelijk.’
Hij pakt zijn nieuwste manuscript van de plank - zijn 24e bundel, De aangeklede stem kwam onlangs uit bij de Prom - en leest. Hij