Bzzlletin. Jaargang 23
(1993-1994)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Hans Neervoort
| |
[pagina 79]
| |
schrijver, juist in dit opzicht: de integratie van schrijven en lezen, en in wijder verband tussen literatuur en leven. Die integratie is zelfs een van de meest opvallende kenmerken van zijn schrijverschap. Er zijn weinig schrijvers in het Nederlandse taalgebied bij wie leven en literatuur zo'n hechte eenheid vormen.
Paul de Wispelaere (foto: Chris von Houts)
| |
Gekweld auteurNochtans is daar aan het begin van zijn carrière nog niet zoveel van te merken. Zijn debuutroman Een eiland worden (1963) - de verhalen en essays in tijdschriften die aan dit debuut voorafgingen, laat ik gemakshalve buiten beschouwing: ze veranderen nauwelijks iets aan het beeld van die ontwikkeling - is een roman die wat betreft sfeer doet denken aan L'étranger van Camus, Camperts Het leven is verrukkulluk en André Brinks Lobola voor het leven. Kortom, het existentialisme is niet geheel ongemerkt aan hem voorbijgegaan. Een eiland worden is een roman met een duidelijk autobiografische achtergrond. In Het verkoolde alfabet (1992) haalt De Wispelaere met instemming Andreas Burniers drie categorieën schrijvers aan: de objectiverende, klassieke vertellers, de gekwelde introspectieve auteurs van het autobiografisch-romantische type en de geëngageerde auteurs die een boodschap willen verkondigen. Het zal duidelijk zijn dat De Wispelaere zichzelf rekent tot het tweede type. Daarin heeft hij gelijk. In Het verkoolde alfabet kijkt hij terug op zijn eigen oeuvre, maar het boek is tegelijk een integrerend deel van dat oeuvre, een paradox die herhaaldelijk in zijn werk terug te vinden is. De Wispelaeres werk geeft een duidelijke maar gecompliceerde ontwikkeling te zien. Enerzijds beweegt zijn werk zich min of meer | |
[pagina 80]
| |
stapsgewijs in de richting van het autobiografische. Dat betekent dat de schijn van fictie langzaamaan losgelaten wordt. Dat is niet in de eerste plaats een negatieve ontwikkeling, want het houdt tevens in dat zijn werk van overbodige fictionele elementen wordt ontdaan. In zekere zin is de ontwikkeling van De Wispelaere omgekeerd evenredig aan die van Piet Mondriaan. Bij beiden is sprake van een zuiveringspoces. Mondriaan schrapt gaandeweg zijn loopbaan zoveel mogelijk het persoonlijke uit zijn doeken. De Wispelaere gaat stap voor stap in de richting van het persoonlijke, al het niet-persoonlijke wordt geschrapt. Ontfictionalisering zou men het kunnen noemen. Dit lijkt een totaal tegengestelde ontwikkeling, maar de tegenstelling lijkt scherper dan ze is. Bij beiden gaat het immers om het universele achter het persoonlijke: Wie op die manier zichzelf bekijkt, raakt aan de hele wereld, leert de hele wereld kijken en glimlachen. Wat een humanisme! Beiden ook gaan uit van de eisen die het kunstwerk stelt, ze zijn op zoek naar de ideale vorm. De provocerend autobiografische indruk die de romans van De Wispelaere maken, moeten op een gegeven ogenblik wel uitmonden in de zuivere autobiografie. In het genoemde Een eiland worden is het autobiografische nog enigszins verhuld door de fictionele entourage: de hoofdpersoon, Philip Eiland, is advocaat, het gezin waaruit hij afkomstig is vertoont weinig overeenkomsten met het gezin zoals we dat kennen uit De Wispelaeres latere (autobiografische) werk. Het autobiografische zit hem meer in het karakter van de hoofdpersoon, ‘het gekwelde’, zijn worsteling met Het Leven en de plaats van de literatuur daarin, want Philip Eiland is ook schrijver, vooral schrijver. | |
TussenbalansDat is de hoofdpersoon van Mijn levende schaduw (1965) ook en dat zijn alle hoofdpersonen in De Wispelaeres werk. Was Philip Eiland echter nog een masker, de Christianfiguur uit Mijn levende schaduw is slechts een ragfijne, doorzichtige sluier die de schrijver Paul de Wispelaere moet verhullen. De doorzichtigheid wordt veroorzaakt door de afwezigheid van een fictionele enscenering, van een duidelijk plot. De titel voegt daar nog een scheutje Glassex aan toe. Het verhaal is het schrijfprodukt van een ik-figuur die tracht het schrijven in zijn leven te integreren, een thematiek die in het verlengde ligt van die van Een eiland worden. Het gro- | |
[pagina 81]
| |
te verschil is dat Mijn levende schaduw de problematiek veel directer aan de orde stelt. De manier waarop De Wispelaere die problematiek in dit boek verkent, is een procédé dat hij daarna met veel succes in al zijn boeken toepast, of ze nu onder de vlag van autobiografisch geschrift of onder die van roman varen. In dat opzicht sluit Mijn levende schaduw veel nauwer aan bij Paul-Tegenpaul (1970) dan bij Een eiland worden, temeer daar de problematiek van literatuur en leven ook in zijn latere werk een overheersende rol zal blijven spelen. Paul-Tegenpaul fungeert min of meer als tussenbalans. Het ontbreken van de aanduiding ‘roman’ geeft al min of meer het verschil aan met zijn andere werken. Het is een mengeling van notities, essaytjes, observaties, overdenkingen, dagboekfragmenten, maar dat is niet het verschil met zijn andere werk. Dat is veeleer de grotere nadruk die Wispelaere legt op de literatuur, waardoor het boek een veel essayistischer karakter heeft. Tastenderwijs, met instemming andere schrijvers aanhalend, probeert De Wispelaere zijn ideeën in een autobiografisch getint geschrift vorm te geven. De openingszin maakt meteen duidelijk wat de lezer te wachten staat: Opeens besef ik dat ik sinds vele jaren haast nooit meer een boek lees zonder de bedoeling of de noodzaak erover te schrijven. Onverhuld probeert hij zijn literaire uitgangspunten, zijn visie op de verhouding tussen literatuur en leven, in het keurslijf van woorden te dwingen. Deze bespiegelingen worden afgewisseld met observaties, autobiografische notities en anekdotes. In dit boek valt de beslissing zich in zijn literaire werk met zichzelf bezig te houden, (wat hij overigens al lang deed): Na het eten neemt hij het koele besluit in de toekomst zichzelf gade te slaan, even geboeid maar emotioneel onbewogen als gold het een vreemdeling die op bezoek is (...). ‘Wil je geloofwaardig zijn dan zul je dat verleden moeten onderzoeken en vastleggen, want - en dat is misschien wel De Wispelaeres meest fundamentele literaire adagium - pas al schrijvenderwijs begin je te bestaan.’ Met name ontdekt hij al schrijvend de rol van tiet persoonlijke verleden. Het verleden bepaalt wie je bent. Wil je geloofwaardig zijn - vooral tegenover jezelf - dan zul je dat verleden moeten onderzoeken en vastleggen, want - en dat is misschien wel De Wispelaeres meest fundamentele literaire adagium - pas al schrijvenderwijs begin je te bestaan. Schrijden is leven, de dood in de luren leggen. Het tieden vastleggen, beschrijven, vasthouden en dooral het verleden schrijvend in verband drengen met het nu, dat is de inhoud van De Wispelaeres werk: Ik zeg haar dat heimwee in praktisch opzicht geen zin heeft, maar niettemin bestaat. Dat het de diepe, vruchtbare grond | |
[pagina 82]
| |
van mijn wezen is. De vreemde verlokkende glans van een wereld die is ondergegaan en juist daardoor het verlangen in leven houdt. Wat verdwenen is, roept om te worden teruggevonden. Het resultaat: herinneringen, waarnemingen en gedachten in een schijnbaar ordeloze warreling, zo verwarrend en weinig rechtlijnig als het leven zelf. | |
De briefvormVanaf Paul-Tegenpaul zal deze warreling de vorm zijn waarin De Wispelaere zich uit. Het liefdesleven van het moment wordt afgezet tegen dat met een vorige geliefde, want De Wispelaere is een liefhebber. De woning en de tuin worden verheerlijkt naast de paradijselijke jeugd, uit welke episode altijd wel een foto voorhanden is die als aanleiding kan dienen voor een herinnering. Venijnig commentaar op toestanden en gebeurtenissen wordt geleverd, gal wordt gespuwd.
Paul de Wispelaere in de tuin in Moerhuize, 1983
(foto: Hans Vermeulen) Alleen de setting is in de verschillende boeken anders. Zo kiest hij voor zijn op Paul-Tegenpaul volgende boek, Een dag op het eiland (1976, 2e herziene druk 1989) de briefvorm. De novelle is één lange brief aan Krista, een jonge interviewster die hij tijdens het min of meer mislukte vraaggesprek op een vlugge vrijpartij op het karpet trakteerde. De brief is de inlossing van een belofte haar te schrijven hoe hij zijn dagen doorbrengt op zijn afgelegen boerderij. Een dag-boek in briefvorm van ruim 60 bladzijden, autobiografisch in het | |
[pagina 83]
| |
kwadraat, maar geen autobiografie. De beschrijving van zijn dagelijkse bezigheden wordt afgewisseld met beschouwingen over literatuur, televisie, kunst en politiek, herinneringen aan zijn jeugd en aan het vrijpartijtje en observatie in huis en tuin, maar het geheel is te gestileerd om realistisch te zijn. ‘Zo worden heden en verleden onlosmakelijk aan elkaar gelast. Door de werken heen ontstaat aldus een niet-cnronologisch beeld van De Wispelaeres leven, als een losse verzameling filmscènes waarvan sommige in verschillende versies aanwezig zijn en waaruit een complete film gevormd zou kunnen worden.’ In Tussen tuin en wereld (1979) en Mijn huis is nergens meer (1982) zullen diezelfde ingrediënten nog verder uitgewerkt worden. De seksuele, erotische component die in Een dag op het land voornamelijk op het tapijt is geconcentreerd, krijgt in de twee latere werken - en trouwens ook in het erop volgende Brieven uit Nergenshuizen (1987) - een wat ruimere basis. Niet alleen de liefdesgeschiedenis van dat moment wordt beschreven, maar telkens wordt de lijn naar het verleden doorgetrokken, zodat de lezer een overzicht van de voorafgaande mislukte liefdesgeschiedenissen geboden wordt. Zo worden heden en verleden onlosmakelijk aan elkaar gelast. Door de werken heen ontstaat aldus een niet-chronologisch beeld van De Wispelaeres leven, als een losse verzameling filmscènes waarvan sommige in verschillende versies aanwezig zijn en waaruit een complete film gevormd zou kunnen worden. Het opvallende is dat de jeugd en de liefdes uitgebreid aandacht krijgen, maar dat het dagelijkse geploeter om brood en boeken op de plank te krijgen op een enkele uitzondering na zeer zichtbaar afwezig zijn - zoals in lang vervlogen tijden seks afwezig was in de literatuur. De briefvorm blijkt uitstekend te voldoen, want zowel Tussen tuin en wereld als Mijn huis is nergens meer hebben een vage briefvorm. Het eerste heeft als opdracht ‘voor jou’, maar dat had ook ‘aan jou’ kunnen luiden, want af en toe is er de aanspreking ‘lieveling’ te vinden. In Tussen tuin en wereld is de gelezen literatuur wat meer naar de achtergrond gedrongen en zijn de woning en de tuin, twee andere constanten in het latere werk van De Wispelaere, daarvoor in de plaats gekomen. De leidende gedachte in dit boek is de tegenstelling tussen het ik en de buitenwereld tussen tuin en wereld dus. Wie voor deze dichotomie literatuur en leven wil invullen, heeft oppervlakkig gezien ongelijk, maar in wezen gaat het om dezelfde tegenstelling, zoals verderop zal blijken. Ook in Mijn huis is nergens meer is deze tegenstelling aanwezig, in de vorm van de rode draad van het huis van de schrijver dat op het | |
[pagina 84]
| |
punt staat gesloopt te worden ten behoeve van de Vooruitgang, maar prominenter is de liefde aanwezig. Het boek, dat opgebouwd is als een verantwoording aan Brigitte, een jonge televisiemaakster die een televisiedocumentaire over hem samenstelt, bevat een dubbele romance: die met Brigitte in het heden en die met haar moeder Barbara in het verleden. Het is een mooi voorbeeld van de hiervoor genoemde koppeling van huidige liefdesgeschiedenissen aan die uit het verleden, of eigenlijk omgekeerd. De Barbara uit deze roman vertoont grote overeenkomsten met de Bérénice-figuur uit andere werken van de schrijver: het meisje dat hem losweekt van zijn eerste vrouw tijdens een stormachtige liefdesgeschiedenis. Veelbetekenend maar ietwat nadrukkelijk lopen de twee vrouwenfiguren in dit verhaal parallel. De mogelijkheden van de briefvorm blijken nog niet uitgeput te zijn, want in Brieven uit Nergenshuizen maakt hij er - weer op andere wijze - gebruik van. Het is zijn deel van een briefwisseling met een jonge bewonderaarster, die een half jaar duurt. Alle ingrediënten uit vroegere boeken komen ook hier weer hun opwachting maken: literatuur, leven, liefde en verleden. Ook de briefvorm biedt hem ruimte voor observaties, overpeinzingen, notities en anekdotes. Opmerkelijk is dat De Wispelaere sommige mogelijkheden van het genre min of meer negeert. Juist de briefroman biedt de schrijver de kans zijn onderwerp van alle kanten te belichten, in dit geval twee kanten. De brieven van de bewonderaarster laat hij echter weg. Alleen zo nu en dan krijgen we sporen van haar antwoorden en vragen te lezen in zijn eigen brieven, maar daar houdt het wel mee op. Dit benadrukt natuurlijk wel het autobiografische karakter. Het briefkarakter zegeviert over het romankarakter van het boek. | |
Miniem verschilEn dan doet De Wispelaere in 1990 het laatste stapje. Voor de serie Privé-domein schrijft hij zijn maandboek Het verkoolde alfabet (1992). Open en bloot autobiografisch, maar wel volgens hetzelfde procédé als zijn vorige boeken: observatie, overpeinzing en (biografische) notitie. Waarom roman noemen wat in feite autobiografie is, zo lijkt De Wispelaere zich gerealiseerd te hebben. Misschien illustreert een citaat op p. 265 van Het verkoolde alfabet het best de verhouding tussen dat boek en de eraan voorafgaande romans: Jaren later komt de dag dat G. het huis en mij verlaat om haar eigen weg te gaan. Dat deel van het verhaal heb ik verteld in Brieven uit Nergenshuizen, waar zij Sara wordt genoemd. ‘Het verschil tussen een roman en een autobiografie is het verschil tussen schuilnaam en afkorting. Een verschil dat met het blote oog van een buitenstaander nauwelijks valt waar te nemen, maar het minieme is veelzeggend.’ Het verschil tussen een roman en een autobiografie is het verschil tussen schuilnaam en afkorting. Een verschil dat met het blote | |
[pagina 85]
| |
oog van een buitenstaander nauwelijks valt waar te nemen, maar het minieme is veelzeggend.
Paul de Wispelaere aan het kanaal in Moerhuize, 1990
(foto: Klaas Koppe) Zo bezien kunnen we de ontwikkeling die De Wispelaere doormaakt er een van een steeds openlijker ‘autobiograficiteit’ noemen, van een steeds groter wordende exactheid ook. Vooropgesteld dat de vraag naar wat de werkelijkheid nu precies is, een onmogelijke vraag (die de schrijver zelf trouwens ook geregeld stelt, een vraag die zelfs een belangrijk thema in zijn werk is), kunnen we stellen dat de werkelijkheid in De Wispelaeres werk steeds minder ingebed wordt in fictie. Maar zijn oeuvre zó definiëren doet dat werk steeds minder recht. Er is meer, er zit meer achter. Het is niet alleen een kwestie van steeds onverbloemder vastleggen van wat de werkelijkheid genoemd zou kunnen worden. De Wispelaere is te veel een literair dier om zichzelf aan de zijlijn van de literatuur te zetten. Anders gezegd, wat op het eerste gezicht een inhoudelijke verschuiving in zijn werk lijkt te zijn in de richting van een zo volledig mogelijke zelfexpressie van een gekweld mens, heeft nog een andere, literaire achtergrond. Het is ook een kwestie van de vorm.
In de eerste plaats - en dat hoeft geen verbazing te wekken - zijn stijl. Wat me in 1969 niet zo opviel, maar me bij herlezing onlangs hinderde, was De Wispelaeres wat stugge, gewrongen, moeizame stijl. Zijn kranteartikelen zijn - en ik ben me ervan bewust dat daarvoor niet dezelfde maatstaven aangelegd mogen worden als voor een boek - af en toe in sterk Vlaams gekleurd Nederlands geschreven, soms zelfs lelijk Nederlands. De flamingismen komen trouwens ook - zij het in mindere mate - in zijn vroege werk voor. | |
[pagina 86]
| |
Wie Het verkoolde alfabet leest, komt een schrijver tegen die nauwelijks als Vlaming te herkennen is. Het stugge is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een uiterst soepel, fluwelig Nederlands, beeldrijk en toch helder, eenvoudig. Een zin als ‘Nu is de mens van nature een tweeslachtig wezen, maar die tweeslachtigheid treedt bij De Wispelaere wel heel duidelijk naar voren, zowel in de persoon van de schrijver als in het werk dat hij publiceerde.’ Naast haar, dieper in de hoek, sprong de tijd met afgemeten klikjes uit het staande horloge op klauwpoten, uit de wijzerplaat met Apollo en de negen muzen op geschilderd. zul je niet aantreffen in Het verkoolde alfabet, evenmin als de soms ellenlange, kortademige zinnen die samen met de overdadige beeldspraak een flink beroep doen op het uithoudingsvermogen van de lezer. | |
ZuiveringsprocesHet stilistische zuiveringsproces dat zich in zijn werk voltrekt, maakt deel uit van De Wispelaeres hang naar duidelijkheid, van zijn zoektocht naar het wezenlijke in de literatuur, naar het wezenlijke in zichzelf. En dat wezenlijke is de ambivalentie, zowel in de mens als in de literatuur. Nu is de mens van nature een tweeslachtig wezen, maar die tweeslachtigheid treedt bij De Wispelaere wel heel duidelijk naar voren, zowel in de persoon van de schrijver als in het werk dat hij publiceerde. Natuurlijk zijn die twee niet echt te scheiden, maar gezien de autobiografische aard van zijn werk en de constanten die daarin optreden, kan er in ieder geval iets worden gezegd over de schrijver Paul de Wispelaere. Dat die niet samen hoeft te vallen met de persoon van de op 4 juli 1928 te Assebroek geboren Paul de Wispelaere, is een open deur. Het wezen van de tweeslachtigheid van de schrijver is de oertegenstelling tussen natuur en cultuur. Veel andere tegenstellingen zijn uiteindelijk terug te voeren tot dit begrippenpaar. Het meest expliciet is de tegenstelling natuur (in de betekenis van flora en fauna) en platteland versus de stad. De schrijver heeft zich teruggetrokken op het platteland, in een oude boerderij met een grote tuin eromheen. Enthousiast doet hij in al zijn boeken na Een eiland worden verslag van zijn contact met dier en plant in huis en tuin en van zijn werk in de tuin. Op het platteland liggen zijn wortels en daar bloeit hij op. Maar de wereld valt niet te ontlopen. De krant en de televisie laten hem weten hoe bar en boos het in die buitenwereld is. Die berichten wekken dan ook menigmaal zijn zeer leesbare gramschap op. De beschaving dringt zich echter ook direct en onontkoombaar op. Door ruilverkaveling en de aanleg van een nieuwe, nog snellere snelweg wordt het hem omringende, eeuwenoude landschap vernietigd en moet ook zijn oude boerderij verdwijnen. De Wispelaeres fulmineren tegen de zogenoem- | |
[pagina 87]
| |
de Vooruitgang, die zich o.a. manifesteert in de aanleg van eindeloze autosnelwegen, werkt aanstekelijk, hoewel de kracht van zijn betoog grondig ondermijnd wordt door zijn eigen inconsequenties. Hij is nog niet klaar met zijn gefoeter of hij stapt in de auto om naar het dorp of de stad te rijden, of hij steekt de loftrompet over die prachtige oude auto's of over autocoureur Jochen Rind. | |
InconsequentiesZijn pleidooi voor de rechten van de natuur, van het landschap, wordt gevoerd vanuit een ivoren toren. In wezen voelt ook De Wispelaere zich verheven boven de natuur, niet veel anders dan de maatschappij die hij kritiseert. Als een egeltje in zijn tuin zijn natuur volgt, rust De Wispelaere niet voor hij het diertje met een riek heeft doodgestoken, zoals hij tot tweemaal toe vertelt. Daarmee is hij het levende bewijs van de mens die - om wat voor reden dan ook - zijn cultuur oplegt aan de natuur. Vandaag las ik in de krant dat er maar dertigduizend zwaluwen in Vlaanderen zijn geteld, tegen driehonderdduizend amper vijftien jaar geleden. (...) ‘Dat was erg jammer,’ vond de journalist, ‘want zwaluwen zijn nuttige vogels.’ Deze goedbedoelde maar vernederende opvatting, waarbij letterlijk alles ondergeschikt en dienstbaar wordt gemaakt aan de een of andere functie, is in hoge mate onbeschaafd. De zwaluwen moeten beschermd worden omdat ze zwaluwen zijn, ter wille van zichzelf. Deze inconsequenties getuigen van een zeker egocentrisme, dat zich ook op andere terreinen manifesteert. Heel opvallend is dat in de in zijn romans beschreven relaties. De houding van de schrijvende hoofdpersonen ten opzichte van vrouwen is dubbelzinnig. In zijn werk fungeert de vrouw als beeld bij uitstek voor die wereld. De vrouw is veruit de belangrijkste inspiratiebron voor De Wispelaere. De vrouw is zijn binding met het andere, de ander. De schrijver heeft zich in zijn boerderij teruggetrokken met de tuin als barrière tegen de buitenwereld. Zo heeft hij zich een plek om te schrijven gecreeerd, een territorium dat hij met gezang en geurvlaggen heeft afgezet. Indringers worden niet geduld, ook al zijn het de vrouwen die hij nodig heeft. Hier ligt de bron van een oceaan aan conflictstof. De kern van het conflict is het gegeven dat die vrouw niet alleen object van de liefde of de lust is, maar ook een subject. Al in Een eiland worden is dat zo. Philip stoot zijn geliefde van zich af omdat zij geen rol wil spelen in het verhaal dat hij leeft, geen van de literatuur afgeleid leven wil leiden, maar echt wil leven zonder de valse schijn van de literatuur. ‘Veel verhoudingen in het werk van De Wispelaere gaan ten gronde omdat de hoofdfiguur niet in staat is de vrouw anders te zien dan als een functie in de literatuur, dan een personage in zijn verhaal.’ Veel verhoudingen in het werk van De Wispelaere gaan ten gronde omdat de hoofdfiguur niet in staat is de vrouw anders te zien dan als een functie in de literatuur, dan een personage in zijn verhaal. Af en toe krijgt de lezer de | |
[pagina 88]
| |
indruk dat zelfs de lust in dienst van de literatuur staat. Het schaamlipgehalte in De Wispelaeres werk is hoog. In de gevallen van Sara en Bérénice/Barbara gaat de relatie dan ook bergafwaarts als ze zijn territorium binnengehaald worden. Bérénice voelt dit instinctief aan. Ze heeft grote aarzelingen bij hem in te trekken. ‘Bij hem in te trekken’, de formulering is sprekend. Zolang de wereld, i.c. de vrouw, op een afstand blijft, is er niets aan de hand, kan de schrijver zelfs bekommernis voelen, maar een geliefde is minder gemakkelijk te negeren dan de televisie of de krant. | |
Vrouw en lustLiterair gezien fungeren de vrouwen als tegenhanger van de grote dosis intellectuele bezigheden die in zijn boeken aan de orde komen. De lust als opponent van de literatuur.
Paul de Wispelaere (foto: Hans Vermeulen)
Tekenend is dat in Het verkoolde alfabet enerzijds de portie lust is verminderd en anderzijds de figuur Ilse veel minder geïsoleerd van de die literatuur aanwezig is. Ze leest zijn aantekeningen, hij praat met haar over literatuur. Hij citeert haar werk over Manuel Puig. Mede hierdoor maakt Het verkoolde alfabet een veel evenwichtiger, volwassener indruk. De vrouw die in dit boek figureert hoort daar, heeft daar haar eigen plaats, terwijl in de eraan voorafgaande romans de vrouw de indruk wekt een indringster te zijn die alleen geduld wordt vanwege haar nut voor lust en literatuur, voor het vrijen en het schrijven.
Met dat laatste raken we de kern van de Wispelaeres literatuuropvatting. Zijn werk gaat in eerste instantie over het schrijven. Schrijven als behoefte, als noodzaak. In Paul- | |
[pagina 89]
| |
Tegenpaul bijvoorbeeld probeert hij die behoefte onder woorden te brengen: ‘Schrijven is voor De Wispelaere dé manier om zelfkennis op te doen, zichzelf te onderzoeken.’ J.F. Vogelaar beweert dat voor de schrijver schrijven eigenlijk niet belangrijker is dan naar de w.c. gaan. Inderdaad: het is niet belangrijker, maar het is wel even belangrijk, d.w.z. even noodzakelijk, evenzeer door onvrijheid bepaald: wie niet kan schijten, is een vogel voor de kat. Waaraan toegevoegd zou kunnen worden dat wie niet kan schrijven een vogel zonder zang is, maar daarom nog niet voor de kat. Hiermee wil niet ontkend worden dat de innerlijke behoefte aan schrijven bestaat. ‘Noodzaak’ is echter een wel heel zwaar woord. Schrijven is voor De Wispelaere dé manier om zelfkennis op te doen, zichzelf te onderzoeken. Zelfexpressie ook, wat bij hem op hetzelfde neerkomt: (...) Zichzelf begluren als een willekeurig mens, met wie men opgescheept zit: ziedaar zijn nuchter project. Maar ook bij die zelfkennis weer die ambivalentie. Zelfexpressie, zelfonderzoek is niet genoeg. De wereld blijft trekken: Wie op die manier zichzelf bekijkt, raakt aan de hele wereld, leert de hele wereld kijken en glimlachen. Wat een vorm van humanisme! Zelfkennis als ontwikkelingshulp, wat een ambitie! Toegegeven, het is slechts een bijkomend doel, want een paar regels verder citeert bij Daniël Robberechts: ‘Werkelijkheidshalve kunnen we maar één verhaal vertellen: het onze.’ | |
HeimweeDie zelfkennis wordt op twee manieren verworven: door te beschrijven wat gedacht, gevoeld, gezegd, gedaan wordt en door te trachten het verleden vast te leggen. Dat verleden immers heeft de mens gemaakt tot wat hij is. Dat is de ene kant. De andere kant is het heimwee naar wat er niet meer is. Dat heimwee bepaalt in hoge mate de schrijver Paul van Wispelaere. Herinneringen. Op p. 71 en 72 van Het verkoolde alfabet wijdt hij een prachtige, lyrische passage aan herinneringen en heimwee. Pas als hij (elders) Flaubert bij het thema van de herinnering haalt, gaat het mis: Wanhopend aan het reproducerend vermogen van de herinnering, maakt Flaubert haar creatief: de echte werkelijkheid ligt niet vóór de herinnering, maar wordt eruit geboren. En het middel daartoe is de taal. (...) Herinnering is taal, de werkelijkheid ontstaat en bestaat alleen als een functie van de scheppende taal. Mijn eigen historische ik wordt slechts tot werkelijk bestaan gebracht en gefixeerd in de taal- en stijlvorm die ik schrijf, en wordt daarin tegelijk on-historisch en onpersoonlijk: objektief. Vriendelijk gezegd: het is niet helemaal zorgvuldig geformuleerd. Om me maar tot de laatste zin van het citaat te beperken, want daar gaat het nu even om: volgens mij staat er gewoon: mijn verleden wordt voor de lezer | |
[pagina 90]
| |
pas toegankelijk als ik het in mijn eigen woorden beschrijf. Schrijven dus als een poging om ervaringen in de boeien te slaan, te ketenen. Misschien is dat de grootste aantrekkingskracht van het schrijven voor De Wispelaere, maar woorden zijn maar vormen, buitenkant. Er is geen een-op-een-relatie tussen woorden en ervaringen. Ze zijn niet toegerust om complexe ervaringen adequaat weer te geven. Literatuur is het vergeefse pogen woorden tóch zover te krijgen. Uit zichzelf doen ze het zeker niet. Manipuleren, vormgeven is de boodschap. ‘'Er is geen een-op-een-relatie tussen woorden en ervaringen. Ze zijn niet toegerust om complexe ervaringen adequaat weer te geven. Literatuur is het vergeefse pogen woorden tóch zover te krijgen. Uit zichzelf doen ze het zeker niet. Manipuleren, vormgeven is de boodschap.’ | |
CompositieWat gebeurd is kan niet zonder het filter van de vorm gepasseerd te zijn in een roman opgenomen worden. Want wat op het eerste gezicht vlotte, voor de vuist weg geschreven, kaleidoscopische verzamelingen lijken, zijn in werkelijkheid zorgvuldig gecomponeerde romans. Heel fraai is dat bijvoorbeeld te zien aan het begin van Mijn huis is nergens meer, waar hij de lezer deelgenoot maakt van zijn getob over het begin van zijn nieuwe, het voorliggende boek. We lezen drie openingen van de roman, waarvan de derde gehandhaafd moet worden volgens hem. De twee andere worden dus verworpen, maar ze staan er toch in, nog vóór de derde dus. Het effect is tweeledig: het versterkt het autobiografische karakter en het maakt duidelijk dat er wel degelijk een doordachte compositie achter zit. Hoe zorgvuldig die compositie is laten de drie beginzinnen zien bij nadere, inhoudelijke beschouwing. De eerste is een mededeling waarin de ‘hij’ wordt gesitueerd in zijn huis: Het geschreeuw van de pauwen, telkens de korte trompetstoot met de galm erna, was het laatste geluid dat hij voor het invallen van de duisternis uit de tuin had gehoord. In de tweede beginzin is aan de ‘hij’ en het huis een tweede persoon toegevoegd: Barbara. Toen wij hier kwamen, Barbara en ik, zat het dakgebint onder honderdjarig stof, we veegden het ervan weg en streken het hout in met een mengsel van bijenwas en terpentijn zodat het diepbruin begon te glanzen als een paardevel. | |
[pagina 91]
| |
Barbara is het onderwerp van het boek, althans de stormachtige liefdesgeschiedenis met haar, die ook in andere romans aan de orde komt, maar dan zijdelings. In de derde zin: Laat ik beginnen met het antwoord op je vraag waarom ik haar in mijn verhalen Barbara heb genoemd. zit het hele boek opgesloten, zowel de vorm als de inhoud: de briefachtige jij-vorm en de verhouding tussen de werkelijkheid en fictie naast de drie verhaallijnen: de romance tussen de ‘hij’ en de ‘je’ en zijn behoefte de oude liefdesgeschiedenis te reconstrueren. De verhaallijn van het huis kan weggelaten worden omdat de titel daar al naar verwijst. De geadresseerde is Brigitte, een dochter uit het huwelijk waarin Barbara vluchtte toen hun tomeloze relatie tenonder gegaan was. Opvallend is het gebruik van ‘ik’ in de derde zin, terwijl in de twee voorgaande beginzinnen van de hij-vorm was uitgegaan. Dat hinken op twee gedachten zal in de roman gehandhaafd worden. De schrijver is met zijn ‘ik’ in het zwembad gesprongen, maar grijpt af en toe toch maar even naar de veilige, vertrouwde kant, waar hij grond onder de voeten weet. Een min of meer cruciaal fragment in verband met de verhouding tussen werkelijkheid en fictie is te vinden op p. 12: ‘De schrijver is met zijn “ik” in het zwembad gesprongen, maar grijpt af en toe toch maar even naar de veilige, vertrouwde kant, waar hij grond onder de voeten weet.’ Hij las het geschrevene en dacht: is dit werkelijk zo gebeurd? Hoe hij zich ook inspande, wat hij voor zich zag was alleen het nostalgische tafereel [van een vrijpartij met Barbara in de vrije natuur, HN] van zijn tekst. De literatuur die de plaats van (de werkelijkheid van) het verleden heeft ingenomen, waardoor niet meer uit te maken is wat werkelijkheid was en wat fictie. Zou De Wispelaere dat bedoeld hebben met zijn parafrase van Flaubert in Paul-Tegenpaul? | |
FractalsWie na de openingszin nog een tweetal alinea's verder leest, heeft bovendien de vorm van de roman in een notedop: observatie, bespiegeling, polemiek en vertelling. Ook inhoudelijk zijn die twee alinea's fractals: heden en verleden en het schrijven als tweezijdig plakband ertussen. Gaandeweg de roman krijgen die elementen in hun onderlinge afwisseling het typerende De Wispelaere-ritme, dat in deze roman hier en daar nog te ver doorschiet, maar dat in Brieven uit Nergenshuizen en vooral Het verkoolde alfabet naar grote perfectie wordt gestuwd. Misschien is dit gevoel voor vorm de verklaring voor de grote aantrekkingskracht die De Wispelaeres proza heeft. Zelfs op mij, want autobiografisch proza, egodocumenten zijn gewoonlijk aan mij niet besteed, op een enkele uitzondering als Koos van Zomerens Een jaar in scherven na, maar ook dát dagboek heeft zo'n afgewogen vorm. Ook elders laat De Wispelaere in flarden verhaal zien, dat de compositie een allesbeheersende factor in zijn werk is. Dat maakt de vraag naar het autobiografische karakter voor de lezer tot een irrelevante. Dat is hij voor de schrijver trou- | |
[pagina 92]
| |
wens ook. Aan het slot van Mijn huis is nergens meer maakt de schrijver nogmaals duidelijk dat je hem niet op zijn woord hoeft te geloven. Voor de lezer die p. 12 alweer vergeten is, heeft De Wispelaere nog een verrassing in petto. Als de schrijver Brigitte naar het hek begeleidt en ze de pauw op het dak gezien hebben, omdat ze stilstaand achterom keken, zwaait het verhaal elegant terug naar de beginstand:Ga naar eind2. Het is of iemand daar in een kamer aan een tafel gaat zitten, een vel papier neemt en zich klaarmaakt om te schrijven. Als hij even het hoofd opricht en tussen de papyrusplant en de bloeiende forsythiatakken door het raam kijkt, ziet hij twee mensen bij het hek staan. Een tabaksblond meisje en een zwartharige man van middelbare leeftijd. Ze bewegen niet. Er dwarrelen weer grote, lichtbevroren vlokken op hen neer. Ook hun voetsporen op de oprit sneeuwen langzaam dicht. De personen in het boek zijn en blijven personages met wie de realiteit een stevig potje heeft gevrijd. In den beginne was er de realiteit, daarna stelde het verhaal zijn eisen. |
|