Bzzlletin. Jaargang 23
(1993-1994)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Paul van Aken
| |
Problematische verhoudingDit geldt zeker niet alleen voor het dagboek of de briefroman, die in deze context toch de meest voor de hand liggende genres zijn: in een flink deel van de hedendaagse modernistische romanliteratuur | |
[pagina 56]
| |
Paul de Wispelaere (illustratie: Paul Tuijnman)
| |
[pagina 57]
| |
wordt het probleem van de tijd gezien als zijnde essentieel voor het schrijven (inspiratie en handeling van de schrijfdaad), maar ook als behorende tot het geschrevene (de tekst) en het beschrevene (het ‘verhaal’, de thematiek). Dat is bijvoorbeeld het geval in de zogeheten herinneringsroman, waar weliswaar een grotere afstand tussen het ogenblik van het vertellen en de tijd van het vertelde bestaat dan in de voornoemde genres, maar waar het schrijfproces in het heden toch essentieel voor het verhaal blijft.
Paul de Wispelaere (foto: Chris van Houts)
Deze en aanverwante literaire vormen, die niet zelden mengvormen blijken te zijn, houden eveneens direct verband met de existentiële positie van het ‘ik’ dat deze herinneringen, brieven of dagboeknotities opschrijft. De hamvraag is hier in welke mate het schrijvende ‘ik’ samenvalt met het beschreven ‘ik’, met andere woorden wat precies de relatie is tussen het ‘ik’ als subject en object. In dit soort teksten treedt herhaaldelijk op wat Jean Rousset noemt ‘la contamination de la mémoire par l'imagination, qui ne cesse de produire des interférences et des bifurcations...’Ga naar eind8., waardoor zowel de visie op de tijd als de relatie tussen de subjectieve en objectieve vormen van het ‘ik’ problematisch worden gemaakt. (Overigens is deze problematische verhouding mede bepalend geweest voor het ontstaan van de roman, zoals Klaus-Detlef Müller opmerkt: ‘Die Spannung von Ich und Welt führt dazu, dass jedes konkrete Moment des Lebens als bedingt erfahren wird, d.h. dass immer Alternativen denkbar sind, insofern das Leben nur bestimmte Möglichkeiten des Ichs realisiert hat’)Ga naar eind9. Deze aspecten van de literaire problematiek zijn voortdurend aan de orde in het werk van Paul de Wispelaere, dat als geheel ontegenzeglijk tot het genre van de autobiografisch geïnspireerde, reflexief georiënteerde litera- | |
[pagina 58]
| |
tuur behoort en in dit opzicht de problematiek van deze literaire vorm(en) op haast exemplarische wijze behandelt. Dat is vooral duidelijk geworden sedert de publikatie van Tussen tuin en wereld (1979). Met name de wisselwerking tussen heden en verleden (die complementair en organisch verbonden zijn, maar die elkaar ook problematisch maken), en de steeds verglijdende gezichtspunten van een schrijvend ‘ik’ maken deze en al zijn volgende romans tot een leesavontuur dat tot het beste van de hedendaagse Nederlandse letterkunde behoort. Maar de problemen die De Wispelaere daar heeft behandeld, en die steeds geruggesteund werden door erudiete beschouwingen over de door hem beoefende genres, waren natuurlijk reeds in de kiem aanwezig in het vroege werk. | |
Redigerend auteurEen literaire thematiek is steeds de weerspiegeling van een individualiteit, een persoonlijkheid. Zo beschouwd is een thematiek altijd de uitdrukking van een ‘ik’, het ‘ik’ van de auteur, die niet noodzakelijk het vertellende ‘ik’ is of, zoals we hierboven zagen, ook niet hoeft samen te vallen met het vertelde ‘ik’, maar die we als het redigerende ‘ik’ zouden kunnen bestempelen. Lejeune definieert hem als volgt: ‘Dans les textes imprimés, toute l'énonciation est prise en charge par une personne qui a coutume de placer son nom sur la couverture du livre, et sur la page de garde, au-dessus ou au-dessous du titre du volume. C'est dans ce nom que se résume toute l'existence de ce qu'on appelle l'auteur: seule marque dans le texte d'un indubitable hors-texte, renvoyant à une personne réelle, qui demande ainsi qu'on lui attribue, en dernier ressort, la responsabilité de l'énonciation de tout le texte écrit’.Ga naar eind10. Aangezien deze persoon ‘verantwoordelijk’ is voor de verwoording (‘énonciation’), zijn alle personages die hij opvoert, in laatste instantie terug te brengen tot zijn eigen leef- en denkwereld, en weerspiegelen zij, zelfs in de andere vertelvormen, waar een andere dan de grammaticale categorie van de eerste persoon wordt gehanteerd (hij, jij), de preoccupaties van het redigerende individu. Anders gezegd: een redigerend auteur hoeft niet altijd het woordje ‘ik’ te gebruiken om toch over zijn eigen leven te schrijven of zijn eigen gevoelens aan het papier toe te vertrouwen. Ook de andere persoonlijke voornaamwoorden kunnen inderdaad verwijzen naar deze persoon, die via een andere dan de categorie van het ‘ik’ zichzelf poogt te begrijpen, een moeilijk en moeizaam proces evenwel dat van de ene hinderlaag naar de andere valstrik snelt, omdat ook het gebruik van de derde persoon, die slechts op het eerste gezicht borg staat voor objectiviteit, heel wat vragen in verband met het waarheidsgetrouwe karakter van het ‘verhaal’ oproept.Ga naar eind11. | |
AfrekeningIets dergelijks gebeurt in het vroege werk van Paul de Wispelaere: in de eerste (ongebundelde) verhalen, in de debuutnovelle Scherzando ma non troppo en zelfs nog in de roman Een eiland worden. Reeds in dit stadium van zijn schrijverschap zijn al zijn mannelijke hoofdpersonages schrijvers, al dan niet in wording, die het schrijven hanteren om zich in de eerste plaats een beeld van zichzelf te vormen en vanuit dit unieke gezichtspunt ook inzicht te krijgen in de wereld en de essentie van het leven, waarbij vooral met het (burgerlijke) verleden dient te worden afgerekend. De authenticiteit van het bestaan, de complexiteit van de wereld, en de ongrijpbaarheid van het ‘ik’ vormen hier reeds constanten die evenwel nog niet altijd even overtuigend zijn uitgebeeld. Maar dat De Wispelaere zich wel degelijk bewust was van hun belang voor zijn eigen existentieel en artistiek wereldbeeld, blijkt uit een aantal vroege literair-theoretische opstellen die o.m. over deze aspecten van het schrijven handelen. Uitingen van die vroege belangstelling en van de stevige theoretische onderbouw die nodig is om dit alles gestalte te geven, vinden we bijvoorbeeld in het centrale en belangrijkste gedeelte van de essaybundel Met kritisch oog (1967): de opstellen dragen sprekende titels zoals ‘Het problematische “ik”’, ‘Aspecten van de psychologie, het bewustzijn en de taal in | |
[pagina 59]
| |
de nieuwe roman’, ‘Een lezer voor Robbe-Grillet gevraagd’, ‘Roman van de werkelijkheid en werkelijkheid van de roman’ en tot slot ‘“Mijn levende schaduw” een conventionele roman?’
Paul de Wispelaere begin jaren '60
Ook in Het Perzische tapijt (1966) werden bijdragen opgenomen die deze belangstelling weerspiegelden, zo het kritische stuk over ‘De problematiek van de ik-roman’, dat uit 1963 dateert, en dus gerust samen met de centrale opstellen uit Met kritisch oog kan worden gelezen, want al deze opstellen werden omstreeks 1964 geschreven, dus in de jaren voorafgaand aan de publikatie van Mijn levende schaduw, m.a.w. het schrijf- en ontstaansproces van deze roman, die voor het schrijverschap van De Wispelaere een eerste mijlpaal betekent, valt hoogst waarschijnlijk samen met een theoretische bezinning op en verdieping van de literaire theorie van de ‘nieuwe’ roman die in de jaren '50 en '60 opgang maakte. | |
JanusgezichtDe Wispelaere heeft er zelf uitdrukkelijk en meermaals op gewezen dat hij met name door de theoretici van deze vernieuwende beweging beïnvloed isGa naar eind12., en inderdaad heeft hij reeds in die periode met nadruk gewezen op belangrijke standpunten en zienswijzen in deze werken die ook voor zijn eigen romans relevant zouden blijken te zijn. Zo is er de rol van het ‘ik’ als ontologische categorie, het probleem van de tijd, de herinnering, het schrijven, en de ambivalente houding van de schrijver tegenover leven en kunst, stuk voor stuk literaire problemen die in De Wispelaeres eerste romans aan de hand van zeer concrete situaties worden behandeld. Zij worden voor het eerst functioneel en overtuigend uitgeschreven in Mijn levende schaduw en dat is niet toevallig. Via deze roman vond De Wispelaere een literair concept dat zijn schrijverschap in precieze banen leidde en dat zo typisch voor zijn werk zou worden: de autobiografische roman die met name in de trilogie van Tussen tuin en wereld (1979), Mijn huis is nergens meer (1982) en Brieven uit Nergenshuizen (1986) op indrukwekkende wijze zou worden gerealiseerd. Tegelijkertijd betekende Mijn levende schaduw ook een voorlopig eindpunt, in die zin dat de zoektocht van de schrijver naar zijn thematiek, naar de essentie van zijn schrijverschap nog gestalte moest krijgen. Dàt gebeurde in het ‘romanachtige schrijversdagboek’Ga naar eind13. Paul-tegenpaul (1970), waarvan kan worden gezegd dat het als een Janusgezicht zowel terugblikte op zijn reeds gepubliceerde werken, als dat het een fase van zijn schrijverschap aankon- | |
[pagina 60]
| |
digde, die bepalend zou zijn voor de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur, in die zin dat de latere werken met hun (impliciet) theoretische onderbouw representatief zouden zijn voor de hedendaagse verwezenlijkingen van de autobiografische roman in het bijzonder en de autobiografische literatuur in het algemeen.
Paul de Wispelaere, 1978
Bovendien reveleert de ontstaansgeschiedenis van Paul-tegenpaul een belangrijke evolutie binnen De Wispelaeres schrijverschap: het boek was duidelijk gegroeid uit enkele creatieve en beschouwende werken die vooral de ambivalentie van leven en kunst behandelden. Naast de hierboven reeds vermelde opstellen waren dat ‘echte’ dagboekfragmentenGa naar eind14., en een artikelenreeks die onder de veelzeggende titel ‘Lezen om te schrijven, schrijven om te leven’Ga naar eind15. was verschenen, een titel die het existentiële fundament van Paul-tegenpaul reveleerde. | |
Tussen twee spiegelsBij een aandachtige lectuur van De Wispelaeres eerste verhalen en romans wordt gauw duidelijk dat de wisselwerking tussen het ‘ik’ (dat noodgedwongen in een tijdruimtelijke omgeving optreedt en dus binnen het ‘leven’ en de ‘werkelijkheid’ moet worden gesitueerd) en het schrijven inderdaad een belangrijke rol speelt. Naast andere andere thema's en motievenGa naar eind16., die hier reeds in embryonale, hoewel reeds duidelijk herkenbare vorm optreden, zoals het Bérénice-mo- | |
[pagina 61]
| |
tief, vormt de polarisatie van het ‘ik’, dat zich via het schrijven realiseert en bevestigt in en tégen het leven en daardoor ambivalent wordt, inderdaad een steeds terugkerend element. Zo begint De Wispelaeres eerste verhaal, ‘Fantasia’ (1954), met het beeld van een man tussen twee spiegels: een zelfportret, zoals we dat later nog vaker zullen aantreffen in zijn werk. De naamloze ik-persoon uit het verhaal ‘ziet’ zichzelf evenwel nog niet als een problematische persoonlijkheid, hij neemt zichzelf als dertigjarige man en leraar slechts waar in functie van zijn ontmoeting met de leerlinge op wie hij verliefd is. Wel interessant in dit verhaal is dat het zelfportret contrapuntisch tegenover het probleem van de tijd wordt geplaatst, de ‘psychologische’ tijd zoals die in het bewustzijn van de mens leeft. Beide thema's worden echter niet verder uitgewerkt en ‘Fantasia’ blijft dan ook een in alle opzichten conventioneel verhaal. In een ander verhaal, ‘Lea’, wordt het probleem van een schrijvend ‘ik’ reeds explicieter gesteld. Een student (die ook schrijver wil worden) die een meisje zwanger heeft gemaakt, wacht in het gezelschap van zijn vrienden angstig op de geboorte van zijn kind, een gebeuren dat hij op alle mogelijke manieren uit zijn leven en denken poogt te bannen. Mede onder de drang van de in zijn ogen tragische omstandigheden gaat hij aan zijn identiteit twijfelen: Het is niet ik die daar heb gewoond, die daar kwam om te schrijven en die geen letter op papier heb gezet. Het is wel Herman Van der Weyden maar ik ben het niet. Ofwel is het Herman Van der Weyden niet die hier vanachter zijn bloktafel naar het vuilrood dak staart...Ga naar eind17. Toch gaat de twijfel niet zo ver, dat hij voor zichzelf ‘problematisch’ wordt. Dat blijkt duidelijk uit de formulering: ‘ik die heb’, niet ‘ik die heeft gewoond’. De grammaticale categorie valt hier samen met de ontologische, en dus wordt de relatie tussen het waarnemend subject en het waargenomen object nog niet echt als problematisch uitgebeeld. Toch heeft de auteur van het verhaal reeds rekening gehouden met de verschillende modaliteiten van zijn schrijvers-ik. Het vertellende ‘ik’ introduceert immers meteen een vriend die Paul heet: ‘Te veel cultuur, te veel cultuur, zou Paul zeggen, ze versplintert ons levensgevoel, we gaan eraan ten onder’. In deze ‘Paul’ herkennen we trekken van Paul de Wispelaere, en dus kunnen we wel zeggen dat deze zich als auteur (in de zin die Lejeune eraan geeft) heeft opgesplitst in twee personages, een nog wat onhandige vorm van ‘problematisering’ van het ik. In hetzelfde verhaal ‘Lea’ worden ook de hij-vorm en zelfs de jij-vorm door elkaar gebruikt, en wordt de chronologie van het verhaal door herinneringen onderbroken, alweer typische technieken van de moderne verhaaltrant die nog rudimentair worden gehanteerd. Gemeenschappelijk aan al deze verhalen is de afrekening met het verleden dat des te schrijnender wordt naarmate de respectievelijke hoofdpersonen geconfronteerd worden met een vrouw of vrouwen die het ‘authentieke’ bestaan vertegenwoordigen. Dat geldt ook voor de romanfragmenten die onder de gemeenschappelijke titel ‘Viviane’ werden gepubliceerd, en die samen met een ander kort fragment, ‘De andere man’, het basisconcept van een roman vormen die nooit zou verschijnen, maar waaruit wel de debuutnovelle Scherzando ma non troppo zou worden gedistilleerd. | |
AuthenticiteitBelangrijk in al deze vroege werken, waartoe inderdaad ook Scherzando ma non troppo kan worden gerekend, is de vraag naar het authentieke bestaan, dat rechtstreeks in verband wordt gebracht met de verhouding tussen werkelijkheid en kunst, c.q. literatuur. In de eerste verhalen staat het tegenover het burgerlijke bestaan dat als vals, onecht, bedrieglijk en vooral frustrerend wordt afgeschilderd en dat het uitleven van de meest essentiële behoeften (waartoe de artistieke uitdrukkingsdrang wordt gerekend) in de weg staat. Als existentieel gegeven heeft het authentieke bestaan dus een ontologische waarde en moet | |
[pagina 62]
| |
het in direct verband met de ervaringswereld van het ‘ik’ in zijn relatie tot de anderen worden beschouwd. Maar het heeft ook een diepere betekenis op het vlak van het schrijven. In verband met het begrip ‘authenticiteit’ zegt Lejeune het volgende: ‘Appelions authenticité ce rapport intérieur propre à l'emploi de la première personne dans le récit personnel; on ne le confondra ni avec l'identité, qui renvoie au nom propre, ni avec la ressemblance, qui suppose un jugement de similitude entre deux images différentes, porté par une tierce personne.’Ga naar eind18.
Paul de Wispelaere, 1984 (foto: Guido Soeys)
Opnieuw belanden we hier bij de grammaticale categorie van de eerste persoon, die verband houdt met de ‘waarheid’ van het verhaal, en dus een existentiele betekenis reveleert. In Mijn levende schaduw zal de ik-persoon schrijven: ‘En toch beseffen dat juist die dubbelzinnigheid van het schrijven mijn enig mogelijke vorm is van authenticiteit, ik bedoel: alleen schrijvende kan ik de authenticiteit rechtvaardigen van het niet-authentiek zijn.’Ga naar eind19. Authenticiteit wordt hier in verband gebracht met dubbelzinnigheid of ambiguïteit, die in het kader van De Wispelaeres werk als een nog niet gerealiseerde vorm van ambivalentie kan worden gezien. Lejeune, die het begrip ambiguïteit tegenover complexiteit plaatst, definieert het als volgt: ‘L’ ambiguïté, elle, est toute autre chose: c'est, au niveau de l'énonciation, l'indécision du sens, c'est-à-dire, en fin de compte, l'incertitude où se trouve le lecteur de la position du narrateur par rapport à ce qu'il raconte. (...) L'ambiguïté se situe au niveau fondamental des valeurs ou de la vision du monde du narrateur, où le choix nous semble d'ordinaire requis, et où un systeme d'indécision ne peut qu'engendrer le malaise.’Ga naar eind20. Deze malaise in verband met het authentieke bestaan uit zich in de eerste verhalen van De Wispelaere aan de hand van splitsingen in de persoonlijkheid van de personages. Het bekendste voorbeeld is de hoofdpersoon uit Scherzando ma non troppo, die als schrijver een andere naam draagt dan als bankbediende, maar ironisch genoeg wordt zijn schrijverschap slechts als een hobby ervaren. Ook in het latere werk van De Wispelaere zal deze | |
[pagina 63]
| |
drang naar het authentieke bestaan een grote rol blijven spelen en het zal de hoofdpersonen van zijn eerste romans ook ertoe drijven met hun omgeving te breken. Maar aan de frequentie en de hardnekkigheid waarmee het thema opduikt in het vroege werk, weten we dat het op dat ogenblik tot zijn grootste bekommernissen behoort, en de lectuur van later werk, zoals de trilogie en Het verkoolde alfabet (1992), is er om te getuigen van de ‘authenticiteit’ van dit verlangen. | |
AutobiografischHet verlangen naar authenticiteit als poging tot zingeving van het bestaan is ook sterk aanwezig in Een eiland worden, de eerste volwaardige roman van De Wispelaere, die hiermee ook voor het eerst en bewust heeft getracht een niet-conventionele roman te schrijven: dat blijkt uit een aantal verteltechnieken die hier worden gebruikt, zoals de innerlijke monoloog, flash-backs, de afwisseling tussen ‘ik’ en ‘hij’, en het fragmentariseren van het verhaal, waarbij reeds wordt gestreefd naar het autonoom maken van de aldus ontstane fragmenten, zoals blijkt uit de typografische schikking.Ga naar eind21. Hoofdpersoon is de jonge advocaat (en schrijver) Filip Eiland, die afrekent met het verleden voor zover het een uiting is van burgerlijke en dus ‘niet-authentieke’ waarden. Een eiland worden is echter ook een eerste duidelijke poging van De Wispelaere om een autobiografische vorm van literatuur te beoefenen. In 1976 verklaarde hij, sprekend over Een eiland worden en Mijn levende schaduw, in een interview in dit verband het vollende: ‘Beide boeken zou ik, met termen die in de hedendaagse theorie van de autobiografische schriftuur een precieze betekenis hebben, autobiografische romans noemen en niet romaneske autobiografieën.’Ga naar eind22. Daardoor gaf hij Weverbergh, de interviewer, gelijk toen die suggereerde dat Een eiland worden veel ‘echt beleefd’ materiaal bevatte, maar geen autobiografie was, terwijl Mijn levende schaduw dat veel meer was. Ondanks de biografische inspiratie is er in Een eiland worden echter nog geen sprake van een ‘autobiografisch pact’. De term is ontleend aan Lejeune die hem introduceert om een onderscheid te maken tussen de autobiografie stricto sensu en de autobiografische roman, een onderscheid dat te maken heeft met de identiteit van de naam (‘auteur - narrateur’ - ‘personnage’): ‘Le pacte autobiographique, c'est l'affirmation dans le texte de cette identité, renvoyant en dernier ressort au nom de l'auteur sur la couverture.’Ga naar eind23. Zowel in het verhaal van Filip Eiland als van Christian uit Mijn levende schaduw is er wel sprake van een ‘pacte romanesque’, een term die op twee aspecten wijst: ‘pratique patente de la non-identité (l'auteur et le personnage ne portent pas le même nom), attestation de fictivité (c'est en géné- | |
[pagina 64]
| |
ral le sous-titre roman qui remplit aujourd'hui cette fonction sur la couverture....’Ga naar eind24. Toch kan de autobiografische inspiratie inderdaad niet geloochend worden: zo is het opvallend dat ‘Het verhaal van Bérénice’ (1960) als ‘Het verhaal van Janinka’ werd opgenomen in Een eiland worden. Uit latere werken (Paul-tegenpaul o.a.) weten we dat op zijn minst de figuur van Bérénice (en dus misschien ook het verhaal) enige werkelijkheidswaarde heeft, waaruit we mogen afleiden dat ook het geheel, waarin het fragment werd ingelast, op biografische elementen teruggaat. Van een zelfde autobiografische inspiratie getuigen de overige thema's die in deze eerste roman aan bod kwamen. Terugblikkend op zijn eerste roman zei De Wispelaere in een betoog over de zin van een biografie: ‘En de geniepige, door de vingers glippende manieren waarop leven en schrijven, werkelijkheid en verbeelding, wereld en literatuur in elkaar overvloeien en elkaar bepalen, vormen, als ik mijn critici mag geloven, sindsdien de welhaast obsessionele thematiek van mijn werk.’Ga naar eind25. | |
De daad van de herinneringDezelfde thema's, maar uit literair oogpunt beter geslaagd uitgewerkt, worden behandeld in Mijn levende schaduw. Op de hoofdpersoon zijn de woorden van toepassing die De Wispelaere voor zichzelf gebruikte, met name dat hij wordt gekenmerkt door ‘het verlangen van het individu om te ontsnappen aan de greep van de anderen, van de wereld, én het verlangen van de schrijver om geheel met zijn teksten samen te vallen en erin te verdwijnen.’Ga naar eind26. De Wispelaere voegde er evenwel aan toe: ‘Die beide verlangens komen, als het thema van de onbereikbaarheid en het thema van het naar autonomie neigende schrijven overal in mijn werk voor.’ Dit laatste uit zich in de structuur, het fragmentariseren van het ‘verhaal’, het eerste o.m. in het motief van de werkkamer met boeken en schilderijen, waarin de ware schrijfsituatie van De Wispelaere wordt samengevat. Al zijn volgende boeken zullen vanuit deze situatie geschreven worden, een situatie waarin, mede door het existentiële isolement en de mogelijkheid tot bezinning, typische verhaalstructuren ontstaan: ‘de a-chronologische, associatieve herinneringsvertelling.’Ga naar eind27. Zowel het ondermijnen van de chronologie als het drijven op de herinnering als creatieve kracht zijn uitingen van een duidelijk problematisch maken van de verhouding tussen werkelijkheid en literatuur. Beide zijn inderdaad van een andere categorie,Ga naar eind28. en zeker in de daad van de herinnering wordt de beleefde werkelijkheid nog eens verder problematisch gemaakt. De terugblik op het verleden produceert tijdens het schrijfproces geen exact beeld, maar opnieuw een proces dat in een bepaalde tijd wordt voltrokken en dus daaraan onderhevig is. Müller schrijft over de problematiek van de herinnering: ‘Denn es ist klar, dass der Erinnerungshorizont sich von dem Erlebnishorizont sehr wesentlich underscheidet: das sich erinnernde Ich kan nicht von seinem Vorwissen um das Gewordene abstrahieren, d.h. es kann den offenen Horizont der geschilderten Situation mit ihrer Zukunftsungewissheit nur aus dem geschlossenen Horizont der realisierten Möglichkeiten vergegenwärtigen. Das beinhaltet eine qualitative Veränderung der Lebenstatsachen, die durch die Erinnerung in eine Kausalkette eintreten, während ihr Erlebnisgehalt in ihrer Unmittelbarkeit und Intensität bestand. Die Erinnerung ist insofern nicht einfach Reproduktion des Gewesenen, sondern wesentlich Herstellung einer Kontinuität, die zum Gegenwärtigen hinführt.’Ga naar eind29. | |
MytheMijn levende schaduw is niet alleen het verhaal van een bevrijding en een zoektocht naar het authentieke bestaan, het is ook een vormgeving van een mythe: de mythe van het schrijverschap, dat gestalte krijgt in autobiografische teksten. In de schrijverscarrière van De Wispelaere dient deze roman in hetzelfde creatieve proces als de studie over Michel Leiris te worden gesitueerd: ‘Literatuur als therapie en mythe.’Ga naar eind30. De Wispelaere spreekt in verband met Leiris van een ‘dialectische autobiografie’, een term die hij aan | |
[pagina 65]
| |
Michel Butor ontleent, en bedoelt daarmee die literaire vorm ‘waarin een mens zich schrijvend met zichzelf confronteert, en waarvan de uitkomst in ieder geval nooit een menselijke gestalte maar een taalgestalte is, die naar een mens en mensen verwijst, - naar een mens en mensen die buiten die taalgestalte echter niet bestaan.’Ga naar eind31.
Paul de Wispelaere (foto: Hans Vermeulen)
Ongeveer in dezelfde zin zal hij naar aanleiding van Tussen tuin en wereld zeggen: ‘... hoezeer en hoe principieel de autobiografische romanschrijver de inhoud van de werkelijkheid ook verhult, vervormt en met fictie overdekt, hij verraadt zich het meest en het onontkoombaarst in zijn schrijftechniek en zijn stijl’Ga naar eind32., want de stijl ‘reveleert (...) bij uitstek de persoonlijkheid van de auteur.’Ga naar eind33. Dat De Wispelaere hier spreekt over de autobiografische romanschrijver behoeft niet te verwonderen, want hij zelf meent tot dat type schrijver te behoren.Ga naar eind34. ‘De autobiografische romanschrijver is een romanschrijver voor wie het verlangen naar de roman, secundair maar onafscheidelijk, gepaard gaat met het verlangen naar de zelfbeschrijving. Het schrijven van de roman is voor hem het middel, maar tegelijk ook de voorwaarde, om antwoorden te formuleren op vragen als: “Wie ben ik?”, “Waar kom ik vandaan?”, “Hoe komt het dat ik ben zoals ik ben?” en dergelijke.’Ga naar eind35. Dezelfde vragen stelt Christian in Mijn levende schaduw, een roman die bij nader inzien een diepe verwantschap met Tussen tuin en wereld vertoont. Van beide romans kan worden gezegd dat zij ‘niet op een eerlijke, ondubbelzinnige, volledige zelfbeschrijving (zijn) gericht’, maar dat neemt niet weg dat de initiële drang tot blootleggen van het eigen bestaan er sterk in aanwezig is. Het is inderdaad opvallend hoezeer De Wispelaere eigenlijk reeds in het vroege werk gepreoccupeerd is met zijn (auto)biografie. Reeds in Mijn levende schaduw staat er een uitdrukkelijke verwijzingGa naar eind36., en ook in de volgende werken zal het eigen leven een belangrijke rol spelen, hoewel steeds in de complexe context van biechten en verhullen. | |
Bekennen - verhullenDeze ambivalente situatie van verlangen naar ‘bekentenis’ en aan de andere kant | |
[pagina 66]
| |
de neiging tot verhullen, heeft De Wispelaere aanvankelijk trachten op te lossen in enkele proeven van schrijven die de ‘espace autobiographique’ dichter bij de ‘espace romanesque’ zouden brengen. Eerst zag het er naar uit dat de strijd in het voordeel van de ‘werkelijkheid’ zou worden beslecht: dat heeft de Geloofsbrief (‘Uit het dagboek van een ik-schrijver’) en de dagboekfragmenten opgeleverd. Dan, in Paul-tegenpaul, zien we hoe deze visie op het schrijven (het evoceren van de ‘werkelijkheid’) opnieuw wordt ingebed in een ‘roman’, maar waar de mythe van Mijn levende schaduw volledig uit verdwenen is. Alle ‘verhalen’, zoals ze nog in Een eiland worden en Mijn levende schaduw werden genoemd, en die met enige lyrische verbloeming werden voorgesteld, hebben nu een werkelijkheidswaarde gekregen die in het autobiografische pact kan worden geverifieerd en geëvalueerd. | |
HerscheppenIn de lezing getiteld ‘Hoe staat een schrijver tegenover zijn biografie?’ heeft De Wispelaere een perfecte illustratie hiervan gegeven. Op een dag vindt hij op zolder het verhaal ‘Zilverhart, het opperhoofd der Delawaren’, dat hij als twaalfjarig jongetje in de winter van 1940 heeft geschreven. Hij die als auteur dergelijke passages heeft verzonnen in zijn autobiografische romans, staat plotseling oog in oog met de waarheid van zo een verhaal. Zo vaak heeft hij als schrijver feiten verzonnen of veranderd in het evoluerend proces van de ‘reconstructie’ van de eigen identiteit,Ga naar eind37. dat hij zelf haast niet kan geloven dat zulke dingen ook echt zijn gebeurd. Prompt wordt ook dit ‘verhaal’ in de roman in wording opgenomen. Het voorval bewijst dat de verhouding tussen literatuur en werkelijkheid niet altijd ingewikkeld hoeft te zijn. Of toch? Want hoeveel van zulke ‘verhalen’ zijn bewust of onbewust in zijn romans binnengeslopen? Waar in het oeuvre hebben ze hun afdruk in de tekst nagelaten? Wanneer zal de waarheid over hen ooit aan het licht komen? Voor de virtuele biograaf betekent dit ene voorval hoe dan ook dat er nog zulke ‘verhalen’ zijn, en dat die tussen ‘Het verhaal van Bérénice’ en het verhaal van de Delawaren liggen, in een vooralsnog onberoerd gebied waar zelfs de schrijver slechts met schroom en gepaste eerbied binnentreedt, want ieder ‘verhaal’ rust op de broze en kwetsbare basis van het woord dat de gebeurtenissen herschept en ze, herscheppend, ook onherroepelijk verandert. En dan blijft de vraag of en in hoeverre ze wel gezocht en opgedolven moeten worden, want, staat er in Mijn levende schaduw, ‘Ik wanhoop aan de waarheid van het verhaal dat het leven herschept, zoals dat heet, want dat is slechts een van de formules waarmee de schoolboeken vol staan; het verhaal bezit een andere, eigen waarheid, de blinde en doofstomme waarheid van het geschreven woord op het papier.’38 | |
[pagina 67]
| |
Paul de Wispelaere (foto: Chris van Houts)
|
|