| |
| |
| |
Nico van der Sijde
Lichtheid, spel en dromerig verlangen
Over Marco Polo en De onzichtbare steden van Italo Calvino
In De onzichtbare steden van de Italiaanse auteur Italo Calvino (1923-1985) herschrijft deze op een vrije, speelse en poëtische wijze de befaamde reisverhalen van de Venetiaanse wereldreiziger Marco Polo (1254-1324; Il millione, 1298-1299). Calvino's ‘herdichting’ is zeer vrij: waar de reisverhalen van Polo gaan over werkelijke, waarheidsgetrouw beschreven steden, daar schrijft Calvino over onzichtbare en gedroomde steden. De ‘echte’ Polo zegt weinig tot niets over zijn verhouding tot de Kublai Kan, terwijl deze bij Calvino juist centraal staat.
Net als Polo beschrijft Calvino een ontdekkingsreis, maar zijn ontdekkingsreis is er een van de fantasie en de verbeelding. In Calvino's boek leert de Kan dankzij Polo zijn eigen onmetelijke rijk pas echt kennen; niet omdat de verhalen van Marco Polo waarheidsgetrouw zijn, maar omdat zij de fantasie prikkelen.
Eigenlijk maakt Calvino vooral gebruik van zaken waarover Polo niet vertelt, zoals de raadselachtige band tussen de oude Kan en de nog jonge Polo, en de absolute verbazing die deze gevoeld moet hebben bij het zien van al die zo vreemde steden. Calvino schrijft over wat in Polo's reisverhalen onzichtbaar blijft, maar de fantasie prikkelt door de suggestie die ervan uitgaat: onzichtbare utopieën, utopieën van lichtheid, gevormd door spel en dromerig verlangen.
| |
Wirwar van straten
De onzichtbare steden is onconventioneel van opbouw. Het bestaat uit een reeks korte en hoogst suggestieve beschrijvingen van fictieve steden, afgewisseld door enkele poëtische dialogen tussen de oude keizer van een rottend rijk en een jeugdige vreemdeling. Die jeugdige vreemdeling is natuurlijk Marco Polo.
Italo Calvino (foto: Jerry Bauer)
Dit ongewone boek heeft ook geen strakke verhaallijn; je zou het kunnen vergelijken met een stad, waarin een bonte wirwar van straten en zijstraatjes waar je op vele verschillende
| |
| |
manieren door kunt lopen. Maar het is daarbij wel heel nuttig de stadsarchitect te kennen en diens drijfveren te begrijpen.
| |
De beginner
Italo Calvino werd en wordt als schrijver bewonderd maar ook fel bekritiseerd. Zijn originaliteit staat echter buiten kijf. Zo heeft hij bijvoorbeeld een trilogie geschreven, Onze voorouders, waarin een verhaal voorkomt over een burggraaf die door een kanon in tweeën wordt geschoten, waarna de twee helften gewoon blijven doorleven. Een tweede verhaal gaat over een ridder die niet bestaat. Deze ridder is niets méér dan een leeg harnas, maar ook al is het harnas leeg en bestaat de ridder niet, toch is hij verreweg de beste soldaat van het leger.
Het mooiste verhaal in deze trilogie vind ik ‘De baron in de bomen’. Een baron klimt op jonge leeftijd in de bomen, en vertikt het verder zijn leven lang om uit die bomen te komen. Niet dat hij de maatschappij ontvlucht, integendeel zelfs, maar vanuit die bomen meent de eigenzinnige Cosimo een beter perspectief te hebben op de wereld waarin hij leeft. Hij ziet de dingen anders dan de mensen op de grond, en juist die verandering van perspectief rechtvaardigt Cosimo's keuze om in de bomen te klimmen, èn er te blijven.
Een ander perspectief, dat is waar het Calvino om gaat in veel van zijn romans. De Nederlandse schrijver Bernlef zei ooit over Calvino dat deze streefde naar de houding van een beginner. Hij wil de wereld bekijken met de ogen van een beginner, alsof hij hem voor het eerst ziet, met de speelse, onbevangen creativiteit van een kind.
Onze blik op de wereld kenmerkt zich door een zekere gewenning, de personages van Calvino pogen uit alle macht die gewenning en afstomping tegen te gaan. Zo is er Marcovaldo (uit het recent vertaalde Marcovaldo, of de seizoenen van de stad), een slecht betaalde arbeider die woont in een troosteloze industriestad vol grijs beton, stank en rook. Maar Marcovaldo, de tragikomische, Buster Keatonachtige Marcovaldo, verdedigt zich tegen deze zware grauwheid door te dromen en te kijken als een kind. Want als een kind zo blij is hij wanneer in een spleet in het beton een miniem paddestoeltje groeit, of wanneer de sneeuw de stad overdekt (wat immers vele nieuwe frisse perspectieven biedt en vele mogelijkheden om te spelen). Als een kind zo blij is hij ook wanneer zeepbellen even, heel even maar, de walgelijke schoorsteenrook verdringen. Marcovaldo is voor dit soort onverwachte perspectieven ook zeer gevoelig omdat hij er gretig naar zoekt, zo gretig als een kind zoekt naar mogelijkheden om te spelen en spelend te leren.
‘Een ander perspectief, dat is waar het Calvino om gaat in veel van zijn romans’
Calvino's meest sympathieke personage vind ik echter de eveneens kinderlijk onschuldige mijnheer Palomar (uit Palomar). Dit is iemand die graag met volstrekt onbevangen blik zou willen kunnen kijken naar, bijvoorbeeld, sterren, giraffen in de dierentuin, of zelfs stukken worst in de supermarkt. Hij wil niet kijken zoals iedereen kijkt of de woorden gebruiken die iedereen gebruikt. Nee, hij probeert zijn eigen afgestompte ogen (die ook onze ogen zijn!) opnieuw te leren kijken. Hij wil de wereld zien alsof hij hem voor het eerst ziet, alsof hij hem zojuist heeft ontdekt. Dus bekijkt hij de hemellichamen ook niet met een telescoop, want dat is hem veel te gemakkelijk en routineus. Neen, hij wil hen ervaren met het blote oog, zoals ‘zeevaarders in de oudheid en ronddwalende herders’. Palomar staat open voor alles, voor elke verrassing: ‘De blik van
| |
| |
mijnheer Palomar blijft waakzaam, beschikbaar, verstoken van elke zekerheid’. Het is de blik van de beginner die, juist omdat ze van elke zekerheid verstoken is, maximaal ontvankelijk is voor frisse, verrassende perspectieven.
| |
De jonge vreemdeling
Palomar wil kijken met de blik van oude zeevaarders. Dàt waren nog eens beginners! Zoals ook Marco Polo natuurlijk een beginner was, voor wie alles in het rijk van Kan Kublai (dat immers nog nauwelijks door Europeanen was bezocht) nieuw is. Bovendien was Polo heel jong; hij was 17 toen hij de Kan voor het eerst zag. In De onzichtbare steden wordt hij steevast ‘de jonge vreemdeling’ genoemd.
Ook door zijn leeftijd was hij dus een beginner, nog niet definitief gevormd, en openstaand voor nieuwe indrukken en voor verandering. Opmerkelijk is ook dat hij niet veel opleiding had genoten, en bijvoorbeeld van de overgeleverde aardrijkskunde weinig wist. Hij moest zelf, al reizend, het gebied van de Kan in kaart brengen, en corrigeerde, niet gehinderd door enige kennis, en zonder dit zelf te weten, de bestaande landkaarten. Is het vreemd dat Calvino, die streeft naar de houding van de beginner, werd geïnspireerd door Marco Polo, jeugdig ontdekker van nieuwe gebieden? Is het vreemd dat deze jongeling, omdat hij jong is en een vreemdeling, van zoveel waarde is voor de oude en vermoeide Kublai?
‘Is het vreemd dat Calvino, die streeft naar de houding van de beginner, werd geïnspireerd door Marco Polo, jeugdig ontdekker van nieuwe gebieden?’
In De onzichtbare steden vinden Marco Polo en de Kan een nieuwe taal uit. Polo spreekt aanvankelijk de taal van de Kan niet, en beeldt zijn verhalen uit door voorwerpen in een bepaalde volgorde te presenteren, schaakstukken te verschuiven, en door pantomimes op te voeren. Ook als Marco Polo de taal geleerd heeft blijven zij converseren met deze pantomimes, met hun nieuwe taal die zij hebben moeten improviseren. Het is een rijker, beeldender, suggestiever en veelzeggender taal: de geïmproviseerde tekens zijn - in tegenstelling tot het alledaagse taalgebruik - nog niet versleten.
Iets dergelijks komt ook voor in een andere roman van Calvino, Het kasteel van de kruisende levenspaden. In die roman hebben de personages hun spraakvermogen verloren, maar willen toch hun levensverhaal vertellen. Dit doen ze door speelkaarten in een bepaalde volgorde te leggen. De volgorde van de kaarten suggereert een verhaal. Soms begeleiden zij het kaartspel met grimassen en gebaren. Zij voeren dus, net als Polo, een geïmproviseerde pantomime op met hulpstukken. Hier is ook nadrukkelijk sprake van spel: in Het kasteel is dat het kaartspel, terwijl in De onzichtbare steden Marco Polo al schaakstukken verschuivend vertelt. Een spel spelend waarvan zij al doende de regels bedenken, ontwikkelen Polo en de Kan hun eigen taal. Soms hebben zij zelfs genoeg aan telepathie, aan een contact dat puur geestelijk is en geheel zonder woorden. En juist dit afzien van het gebruik van de gewone taal is voor Polo en de Kan hèt middel om tot nieuwe inzichten te komen.
Al dit speelse gedoe met pantomimes, speel- | |
| |
kaarten en schaakstukken, arbeiders die paddestoelen of zeepbellen zoeken, baronnen die in bomen klimmen: is dat allemaal niet wat al te speels en wereldvreemd? Volgens critici van Calvino is het allemaal vreselijk wereldvreemd en escapistisch. Bewonderaars menen dat hier sprake is van een eigenzinnig en origineel engagement, dat alles te maken heeft met lichtheid, ingezet als wapen tegen zwaarte.
Italo Calvino (foto: Domenico Ciociola)
| |
Lichtheid
Over het begrip lichtheid heeft Calvino een beroemd essay geschreven, dat is opgenomen in de na zijn dood verschenen bundel Zes memo's voor het volgende millennium. Het gaat in dit essay ook over zwaarte. Zwaarte is de verstarring en verstening, het geheel van persoonlijke en maatschappelijke inperkingen dat ons meer en meer verstikt. De westerse wereld is uiterst zwaar in zijn eenvormigheid; het lijkt wel (zo treurt Calvino) alsof onze wereld getroffen is door de blik van de Medusa, het mythische monster dat iedereen die het in de ogen keek, deed verstenen. Maar de mythe van de Medusa vertelt ook hoe de Medusa overwonnen werd. Perseus bestreed het monster, terwijl hij het niet rechtstreeks aankeek, maar via een spiegelend schild.
Calvino herkent in Perseus de lichtheid: juist door het monster indirect te bekijken vond hij immers een perspectief, een manier om naar het monster te kijken zonder versteend te worden. Lichtheid is die keuze van het
| |
| |
verrassende, indirecte perspectief dat verstarring vermijdt. Zwaar is wat versteend is, vast ligt, en niets nieuws meer toelaat. Tegenover de zwaarte van de eenvormigheid die niet meer verandert, staat de lichtheid van het veranderlijke, van het zich vernieuwende, altijd frisse. Licht is wie altijd weer opnieuw begint. Onze wereld is zwaar: structuren zijn gefixeerd, hiërarchieën ondoorzichtig, standpunten onbeweeglijk. Alles lijkt wel van beton te zijn gemaakt. De dichter, diens verbeeldingskracht, is licht, en licht is ook het spelend kind. Calvino wijst met nadruk op alle elfjes, feeën, en prinsen op vliegende tapijten, die onze sprookjes bevolken. Tonen deze sprookjes daarmee niet een diepe behoefte aan lichtheid?
| |
Nieuwe werelden dromen
In Ransmayrs Die letzte Welt is de altijd aan zichzelf gelijk blijvende hiërarchie van keizer Augustus zwaar, de verbeeldingskracht van Ovidius daarentegen is licht. Ovidius schrijft immers over de metamorfose; bij hem is zelfs een blok steen veranderlijk. Zwaar is de maliënkolder van starre opinies, de uiterste eenvormigheid van het wereldbeeld die ons door de media wordt opgedrongen. Maar licht is degene die met fantasie en verbeeldingskracht over eenvormigheid schrijft. Uiterst licht zijn ook de kinderlijke personages die Cortázar verzon: de cronopio's. Khomeiny is zwaar, Rushdie is licht. Zwaar zijn Lubbers, Rottenberg, Clinton, Karadzic... maar licht is Calvino. En ook de droom is licht, want vrij. In onze dromen hoeven wij ons niet te laten storen door de zwaarte van ons wakend bestaan en hoeven wij ons niets van de dagelijkse werkelijkheid aan te trekken; wij kunnen steeds geheel nieuwe werelden dromen.
In de Griekse mythologie is de Pegasus, het gevleugelde paard, het symbool van de dichters. Voor Leopardi, Ariosto, en ook voor Calvino, is de maan (dat zwevende, zwak schijnende hemellichaam boven ons) het symbool voor het dichterschap. Cosimo, de baron die in de bomen klimt, kijkt vanuit die hoogte anders, lichter, naar de wereld. Marcovaldo ziet in een barst in het zware beton een spoor van lichtheid: een paddestoel. Palomar ontdoet zijn blik van gewicht, dat wil zeggen van alle beperkingen die hem door gewenning en onze eenvormige cultuur zijn opgelegd, en kijkt met de lichtheid van de eeuwige beginner. De werkelijkheid van alledag is voor Calvino zwaar, want grijs, onbeweeglijk en doods. Alles is te monolithisch, te gewichtig en te star in onze geïndustrialiseerde wereld. Het is aan de schrijver om, met de lichtheid van de verbeelding, perspectieven te bieden die onze versteende en afgestompte blik verfrissen. Hij moet frisse, lichte woorden zoeken: geen woorden die de dingen vastleggen en definiëren, maar dromende woorden, woorden die verbeelden.
| |
Speelse verzinsels
De functie van de jonge vreemdeling Marco Polo in De onzichtbare steden is precies deze: hij biedt de oude, vermoeide Kan met zijn verbeeldingskracht nieuwe perspectieven die de blik van de Kan minder zwaar maken. De eerste zin van het boek luidt:
‘Khomeiny is zwaar, Rushdie is licht. Zwaar zijn Lubbers, Rottenberg, Clinton, Karadzic... maar licht is Calvino.’
Het is niet gezegd dat Kublai Kan alles gelooft wat Marco Polo zegt als hij hem de steden beschrijft die hij op zijn onderzoe- | |
| |
kingstochten heeft bezocht, maar de keizer der Tartaren blijft zeker met meer nieuwsgierigheid en aandacht naar de jonge Venetiaan luisteren, dan naar enige andere bode of verkenner.
‘Wij zijn zo gewend aan de stad dat wij haar niet meer zien; daarom moeten wij opnieuw kijken, en opnieuw vragen: “Wat is een stad?”’
Of de Kan gelooft in het werkelijke bestaan van de steden of niet doet er niet toe, zeker voor hemzelf niet; het gaat hem om de stimulerende perspectieven die worden geboden. In De onzichtbare steden worden de steden overduidelijk als speelse verzinsels gepresenteerd. Steden die geheel uit waterbuizen bestaan (waar waternimfen nieuwe mogelijkheden tot spel en genot kunnen onderzoeken); steden bevolkt door chimaera's, griffioenen, geesten, nimfen en sprekende doden. Bovendien wemelt het in Calvino's boek van de opzettelijke anachronismen: midden in het middeleeuwse rijk van de Kan worden ansichtkaarten verkocht, rijden vrachtwagens rond, zijn er vliegvelden. Kortom: we moeten de Kan gelijk geven als hij de door Calvino verzonnen Polo niet helemaal gelooft.
De onzichtbare steden zijn verbeelde steden, steden van de geest; letterlijke beschrijvingen van bestaande steden zouden ook te zwaar zijn, te zeer gebonden aan onze zo immobiele werkelijkheid.
De korte hoofdstukjes over deze verzonnen steden zijn zoals gezegd ook heel abstract, in die zin dat er veel meer wordt gesuggereerd dan getoond. De steden worden niet expliciet gemaakt (niet beschreven of getoond), maar impliciet gehouden. De Kan waardeert deze open, impliciete en suggestieve schetsen; hij houdt van ‘de ruimte die er omheen bleef hangen, een leegte, niet opgevuld met woorden’. Juist omdat er zoveel open wordt gelaten krijgt de verbeelding van de Kan de ruimte. Ook dat is een vorm van lichtheid.
| |
De stad en het verlangen
Ik zal nu de vraag stellen van een beginner, van een kind bijna. Een vraag die een grote rol speelt in De onzichtbare steden. De vraag luidt: ‘Wat is een stad?’ We moeten, om deze vraag tot ons door te laten dringen, even af van de gedachte dat we wel weten wat een stad is omdat wij er in leven. We moeten, suggereert Calvino, afstand nemen van onze leefomgeving. Wij zijn zo gewend aan de stad dat wij haar niet meer zien; daarom moeten wij opnieuw kijken, en opnieuw vragen: ‘Wat is een stad?’
Voor Plato en Augustinus stond de stad model voor de beschaving in het algemeen: wanneer zij spraken over de ideale maatschappij dan werd die beschreven als de ideale stad. Zij ontwierpen op papier een ideaalmodel, een utopische samenlevingsvorm waarbinnen iedereen zich zo gelukkig en harmonieus mogelijk zou kunnen ontplooien. Hun steden waren mentale steden, dromen van harmonie. Ten tijde van Marco Polo was een stad iets anders dan vandaag de dag. De grote Italiaanse steden waren staten, samenlevingen die zich onderscheidden van iedere andere stadstaat. Genua was anders dan Venetië, Venetië anders dan Florence of Pisa. De eenvormigheid van de volgepropte metropool bestond nog niet. Treffend in het reisboek van Polo (overigens opgetekend door ghost-writer Rustichello da Pisa, auteur van avonturenromans) is tevens de grote pluraliteit in het rijk van de Kan. Marco Polo zag een grote verscheidenheid van godsdiensten, en beschreef
| |
| |
hoezeer de leefgewoonten per stad verschilden. Het is deze pluraliteit die Calvino uit Il millione heeft overgenomen, en uitgewerkt. Want zwaar is de regel die alles vastlegt, licht daarentegen de uitzondering die iedere algemeenheid doorbreekt.
Een uitspraak van de Canadese criticus Northrop Frye die door Calvino meerdere malen met instemming is aangehaald, luidt: ‘Civilization is not merely an imitation of nature, but the process of making a total human form out of nature, and it is impelled by (...) desire’. Beschaving (lees: de stad) komt voort uit het verlangen naar een totale, harmonische, ideale vorm. Dit verlangen is niet een simpele behoefte als honger. Want honger kunnen wij stillen door te eten. Maar het verlangen naar een ideaal, naar de harmonische menselijke vorm die wij aan de natuur zouden willen geven, is uiteindelijk nooit helemaal te bevredigen. In de steden die wij bewonen, de werkelijke en zichtbare steden, wordt dit verlangen al helemaal niet bevredigd. Calvino treurt hevig omdat onze metropolen vormloos zijn, en dus geen enkele harmonische menselijke vorm belichamen. De meest welgevormde steden zijn voor hem daarom de steden van de onzichtbare steden van de verbeelding.
| |
Erotisch verlangen
Aan iedere stad ligt volgens Calvino een gedroomde stad ten grondslag. Allemaal dromen wij ook dat er meer is dan de werkelijke en zichtbare stad alleen. Literatuur herinnert ons aan dit gedroomde verlangen. De functie van literatuur is het doen nadenken, in de vorm van een hypothese, over het doel van onze verrichtingen. Literatuur droomt en helpt ons dromen. In de routine van alledag zijn onze dromen door het gewicht van praktische zaken verdrongen, maar literatuur geeft ons de lichtheid terug.
In De onzichtbare steden is de stad Dorothea de eerste in de reeks ‘De steden en het verlangen’. De naam van de stad is een vrouwennaam, zoals van alle onzichtbare steden; het verlangen naar de ideale stad, suggereert Calvino, is een erotisch verlangen, even sterk als het verlangen naar liefde. De beschrijving van Dorothea begint, net als de stadsbeschrijvingen in Il millione, met een gortdroge opsomming van gebouwen en handelswaren. Maar, anders dan in het reisboek van Polo, is deze opsomming voor Calvino niet het wezenlijke. Wezenlijk is het verhaal van de kameeldrijver, die Dorothea zag, en door Dorothea verrijkt weer naar zijn woestijn terugkeerde. ‘Voordien kende ik slechts de woestijn en de karavaanroutes,’ zegt de kameeldrijver. Hij keert terug naar de woestijn, ‘maar nu weet ik dat dit slechts één van de vele wegen is die op die morgen voor mij openlagen’. De stad biedt nieuwe gezichtspunten en gelegenheid tot dromen; de kameeldrijver heeft wegen gezien die hij niet kende, en dat reeds is voor hem verrijkend genoeg.
‘Literatuur droomt en helpt ons dromen. In de routine van alledag zijn onze dromen door het gewicht van praktische zaken verdrongen, maar literatuur geeft ons de lichtheid terug.’
| |
| |
| |
Gedroomde stad
De derde stad in de reeks ‘De steden en het verlangen’, is zelf een droom: een zeeman ziet in de nevel de vage omtrek van dadelpalmen, oases, gesluierde vrouwen. Hij ziet de woestijnstad waar hij zou willen leven, de kameel waarop hij andere reizen zou willen maken dan de inmiddels vervelend geworden zeereizen. De kameeldrijver daarentegen ontdekt in de vage contouren juist een schip, dat hem weg zou kunnen voeren van de woestijn.
De stad is voor beiden een gedroomde fantasie, die hen verlost uit de zwaarte waarin zij gevangen zitten. Deze dromen zijn heel verschillend van elkaar, want zeer individueel. Voor de één is de stad een kameel, voor de ander een schip, maar voor beiden is het een vervoermiddel; juist deze gedroomde stad brengt hen naar streken die niet de zwaarte hebben van hun eigen bestaan.
De stad is in essentie verlangen en droom, zegt Calvino. En iedereen heeft het recht zijn eigen individuele utopie te dromen; de zeeman zijn woestijn, de kameeldrijver zijn schip. Vooral de reiziger is in staat de stad als utopie te zien.
De bewoners van een stad zelf zien de variatie. Hun blik stompt af, is zwaar geworden. Iedere stad bevat zo zijn eigen potentieel aan gedroomde utopieën. Marcovaldo ziet die reeds in een steelse paddestoel, Palomar heeft genoeg aan een vlucht spreeuwen. Iedere werkelijke, concreet zichtbare stad heeft mogelijkheden en bouwstenen om in de verbeelding een mooiere stad te bouwen.
In zijn essay ‘Cities of the mind, urban words’ sprak Ihab Hassan over een stad van de geest, verborgen in de uit beton opgetrokken metropool: ‘a city invisible, imaginary, made of dream and desire, agent of all our transformations’. Een onzichtbare stad, die alleen bestaat uit droom en verlangen... Twee onzichtbare steden: voor de zeeman een kameel, voor de kameeldrijver een schip.
| |
Reis van de verbeelding
Marco Polo zegt in De onzichtbare steden: ‘Bij een stad geniet je niet van de zeven of zevenenzeventig wonderen, maar van de antwoorden die ze geeft op een vraag van jou.’ Hierop antwoordt de Kan: ‘Of van de vragen die zij je stelt en waarop ze je verplicht te antwoorden, zoals Thebe bij monde van de sfinx.’ Of Polo: ‘Met steden is het als met dromen: van alles kun je dromen maar ook de meest onverwachte droom is een rebus die een verlangen herbergt, ofwel het omgekeerde ervan, een angst. Steden, net
| |
| |
als dromen, zijn opgebouwd uit verlangens en angsten (...)’.
‘Het verleden van de reiziger verandert met de weg die hij aflegt.’
Een gelukkige stad is voor Calvino vooral een vorm van verbeelding en lichtheid. Polo en de Kan spreken bijvoorbeeld over Lalage, een stad met uiterst fijne torenspitsen waarop de maan kan rusten. ‘De maan heeft uit dankbaarheid de stad Lalage een zeldzamer voorrecht gegeven: te groeien in lichtheid.’ Dat deze stad ‘groeit in lichtheid’ betekent dat zij niet onbeweeglijk en vastgeroest aan zichzelf gelijk blijft, maar veranderlijk is en nieuwe vormen aanneemt. Zoals de stad Zenobia, die behoort tot de ‘steden die door de jaren en de veranderde tijden heen nog steeds vorm blijven geven aan de verlangens.’ Oh, Zenobia, lichte, gelukkige, altijd veranderende stad...
De lichtheid die Calvino zoekt, wordt ook bereikt door de veelheid van verzonnen steden en door de verschillen tussen die steden. Juist die veelheid van perspectieven brengt de geest in beweging:
In gedachten antwoordde Marco Polo (of Kublai hoorde het antwoord in gedachten) dat, hoe meer hij ronddwaalde in onbekende wijken van verre steden, des te beter hij de andere steden begreep waar hij al door was getrokken om uiteindelijk daar aan te komen, en hij ging de etappes van zijn reizen na, leerde de haven kennen waar hij het anker gelicht had, de vertrouwde plaatsen uit zijn jeugd, de omgeving van zijn huis, en een pleintje in Venetië waar hij als kind overheen rende.
Ook denkt of zegt Polo: ‘Het verleden van de reiziger verandert met de weg die hij aflegt.’ De reiziger verandert steeds omdat hij steeds nieuwe indrukken opdoet die de oude in een ander licht plaatsen. Daarom verandert Venetië (Polo's geboortestad) steeds van gedaante in Polo's hoofd: iedere nieuwe stad biedt gezichtspunten die ook de blik op de oude stad veranderen.
Daarom ook is er een stad die mensen bezoeken om er met vernieuwde herinneringen weer weg te gaan. In Eufemia wisselt men namelijk herinneringen uit, waardoor de eigen herinneringen veranderen. Men vertelt bijvoorbeeld over de eigen ervaringen met zusters, wolven, geliefden en veldslagen en luistert naar wat anderen over deze zaken te vertellen hebben. ‘En je weet,’ zo staat er dan, ‘dat je op de lange reis die je voor de boeg hebt (...) één voor één al je herinneringen op zult roepen, en dat jouw wolf een andere wolf geworden zal zijn, jouw zuster een andere zuster, jouw veldslag andere veldslagen, op de terugreis uit Eufemia, de stad waar herinneringen worden uitgewisseld bij elke zonnewende en elke nachtevening.’ Ziehier wat het reizen de moeite waard maakt, vooral de reis van de verbeelding. Ziehier ook wat het vertellen en het lezen de moeite waard maakt, en, bovenal, wat het leven levenswaardig maakt. Een leven dat niet de ruimte geeft aan lichtheid, niet de ruimte biedt aan spelend leren en ludieke zelfvernieuwing, is niet de moeite waard. Zo'n leven is zwaar, immobiel, dood. Maar helaas is er veel zwaarte in onze wereld. Toch ziet Calvino ook niets in literatuur die de zwaarte geheel negeert en alleen uit lichtheid bestaat. Er zit ook zeker een bepaalde pessimistische ondertoon in De onzichtbare steden.
| |
Zwaarte en vormloosheid
Om te beginnen kan Kublai Kan niet altijd even goed de lichtheid opbrengen:
| |
| |
In het leven van keizers is er een moment dat komt na de trots op de uitgestrektheid van de gebieden die wij veroverd hebben, na de melancholie en de opluchting over de wetenschap dat we spoedig geen pogingen meer zullen doen ze te begrijpen.
Hij heeft het gevoel ‘dat dit rijk, dat ons het toppunt van alle wonderen had toegeschenen, een lichaam in ontbinding is zonder einde of vorm’. Frappant is dat wordt gesproken van ‘wij’ en ‘ons’; kennelijk worden wij als lezers geacht deze melancholische somberheid te delen.
Italo Calvino (foto: Domenico Ciociola)
Opmerkelijk is ook dat vooral de vormloosheid angst inboezemt. De angst bestaat namelijk dat alles één grote brij is, één grote uniforme massa, zonder verschillen en derhalve zonder vernieuwende perspectieven. Een vormloze massa, die niet meer beweegt, een amorfe klomp steen, getroffen door de blik van de Medusa. Diverse steden die Calvino ons voorstelt (ik denk vooral aan ‘De continue steden’) lijden sterk aan deze verstikkende zwaarte, hoe licht en abstract de presentatie ervan ook is.
Polo en de Kan spreken ook over niet verzonnen steden zoals Kyoto, Osaka, Los Angeles. Deze steden zijn uitgeput, veranderen niet meer, zijn vormloos geworden. Ze zijn dood en verstikkend.
‘Waar de vormen uitgeput raken in hun variaties en zich ontbinden, begint het einde van de steden,’ denken Polo en de Kan als ze zich Los Angeles en Kyoto voor de geest halen. Ook spreken zij over steden die lijken op ‘een spons, volgezogen met levend materiaal dat niet meer stroomt, een kluwen van heden verleden toekomst die het bestaan blokkeert, verkalkt in de illusie van beweging: dit vind je aan het einde van je reis.’ Calvino laat er geen twijfel over bestaan: onze wereld beweegt niet meer, en wat niet meer beweegt is gedoemd te sterven of reeds dood. Ieders mentale reis houdt ook een keer op, en eindigt in verkalking. Soms lijkt het alsof de Kan dit moment nabij is, in ieder geval lijkt onze wereld zeker getroffen door de verstenende blik van de Medusa. Is er dan echt geen hoop meer? Waar blijft de Perseus die het monster verslaat?
| |
| |
| |
Utopie van fijne stof
Ten dele heeft Calvino inderdaad de hoop opgegeven. In algemene en grootschalige verbeteringen gelooft hij niet. Wel ziet hij mogelijkheden voor kleine verbeteringen, die de zaak iets minder vreselijk maken en die op den duur wellicht een bepaalde mentaliteitsverandering bewerkstelligen. Ook in een ontwerp voor een betere wereld gelooft hij niet. Maar we kunnen een glimp opvangen van een onzichtbare, vluchtige utopie. Hij noemt dit in een essay een ‘utopia of fine dust’. Dat is dan iets wat ‘must be sought in the folds, in the shadowy places, in the countless involuntary effects that the most calculated system creates without being aware that perhaps its thruth lies right there’. Een utopie van fijne stof is te vinden in de onvoorspelbare en lichte afwijking van de vaste orde; dát is wat Calvino zoekt en ons aanraadt ook te zoeken. Daarin schuilt zijn engagement.
‘Deze stad bevat echter óók een gelukkige stad, alleen is deze onzichtbaar voor de bewoners.’
Wij dienen te zoeken naar wat zich onttrekt aan de zwaarte van de stad binnen de stad: naar lichte onzichtbare steden, waarvan de fijne sporen alleen zichtbaar zijn voor wie creatief kijkt, onschuldig als een beginner. Zo zegt Polo soms genoeg te hebben aan een onsamenhangend landschap, of een gesprek tussen twee voorbijgangers, of een twinkeling in de mist. In ieder geval weet hij de Kan te verbijsteren met de vele werelden die hij ontdekt in een simpele houtknoest. Marcovaldo had genoeg had aan een kleine paddestoel. Die minieme afwijking van de orde van de stad was reeds voldoende om mooiere steden te dromen.
| |
Blijheid vrijheid
Calvino laat Marco Polo ook vertellen over ‘verborgen steden’. Er is bijvoorbeeld de stad verborgen in Raissa, zelf een zeer ongelukkige stad. Deze stad bevat echter óók een gelukkige stad, alleen is deze onzichtbaar voor de bewoners. Die gelukkige stad is er ieder moment, omdat er altijd wel een kind is dat lacht naar een hond, die blij in een stuk polenta bijt dat een metselaar liet vallen; polenta die een metselaar krijgt van een waardin die blij is aan een blij iemand een bord ragoût te kunnen serveren; ook is er steeds een blije dame die verliefd is op een officier die een blij paard heeft dat gelukkig is omdat het al springend (let op de lichtheid van deze sprong!) een fazant ziet die gelukkig is omdat hij vrijgelaten is door een schilder die blij is die fazant te hebben geschilderd.
Wat al deze mensen en dieren even verbindt, één seconde slechts maar iedere seconde opnieuw, is speelse blijheid verbonden met vrijheid. Door deze blijheid vormen zij even een vederlichte structuur van dromerig verlangen, een gelukkige lichte stad binnen de zware en treurige stad.
Ook een andere onzichtbare stad, verborgen in Marozia, is illustratief. De onzichtbare, gelukkige stad is de stad der zwaluwen. Bestaat er een mooier beeld voor de lichtheid dan de zwaluw? De schilder Corneille zei eens in een interview: ‘Vogels zijn beweging, en blijdschap òm de beweging’. Zwaluwen zijn lichtheid, en blijdschap òm de lichtheid. De zwaluwen, ‘naar elkaar roepend als in een spel’, zijn vrij en licht, want niet gebonden aan starre, van buiten opgelegde bepalingen en normen.
De mens is pas waarlijk en volledig mens wanneer hij speelt, zei Schiller al, en Calvino zegt het hem na. De stad van de spelende zwaluwen toont zich tamelijk steels, namelijk als ‘er zich op de meest onverwachte momenten een spleet opent waardoor een andere
| |
| |
stad te zien is die na een ogenblik alweer verdwenen is’. Kortom, de ‘utopie van fijne stof’ die bestaat als toevallige lichte verstoring van de verstarde orde.
| |
Geluk en schoonheid
Hoe ontstaat deze stad? Welnu: ‘misschien is de blik, het antwoord, het teken van iemand al genoeg, is het genoeg dat iemand iets alleen maar voor zijn plezier doet en dat plezier met iemand anders wil delen: op dat moment veranderen alle ruimten, alle hoogten, alle afstanden, de stad neemt een andere gestalte aan, wordt helder als kristal, doorschijnend als een libelle. Maar alles moet gebeuren als bij toeval (...)’.
Als bij toeval moet de creatieve en beweeglijke geest de andere lichte steden zien die in zijn helse stad zijn verborgen. Zijn verbeeldingskracht geeft hem de mogelijkheid die onzichtbare steden te zien, door een barst in het beton; het beton zelf verdwijnt niet. Maar wel wordt de zwaarte van het beton lichter voor wie weet dat er barsten in zitten. Calvino spoort ons aan te zijn als Polo en de Kan. Als Polo, omdat hij reiziger is in de geest, die met zelfbedachte pantomimes schoonheid en lichtheid schept. Polo's blik moeten wij bewonderen, die zeer ontvankelijk is voor minuscule sporen van geluk. Maar ook de Kan verdient bewondering, wiens oor en geest, hoe geteisterd ook door zwaarmoedigheid, toch ontvankelijk blijven voor de gezichtspunten die Polo biedt.
Zowel Polo als de Kan weten dat zij de hel bewonen, maar zij weten ook wat de enige goede manier is om die hel te bewonen, namelijk: ‘zoeken en weten te herkennen wie en wat er, temidden van de hel, geen hel is, dat laten voortduren, er ruimte aan geven.’
Rusteloos, speels, doordrongen van dromerig verlangen zoeken zij de minuscule sporen van geluk en schoonheid, die er steeds als bij toeval voor hen zullen zijn. De zwaarte van deze wereld is ze bekend, maar zij hebben zich er met lichtheid en droom tegen gewapend.
‘Maar wel wordt de zwaarte van het beton lichter voor wie weet dat er barsten in zitten.’
|
|