Bzzlletin. Jaargang 23
(1993-1994)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Geert Jan van Gelder
| |
Een vallende engel en sterWie het boek leest komt tientallen verschillende en vaak exotische namen tegen, ook personen met meer dan één naam of bijnaam, en bovendien verschillende per- | |
[pagina 6]
| |
sonen met dezelfde naam. Veel van die namen zijn significant, maar de betekenis is niet altijd duidelijk voor de gemiddelde westerse lezer die de moslim-achtergrond niet kent. Behalve met vreemde namen zit het boek verder nog vol met vreemde woorden, Arabisch en Urdu, die niet altijd worden vertaald. Het is een irriterend boek voor mensen die graag alles willen begrijpen; maar dat kan van veel meesterwerken gezegd worden. De twee hoofdpersonen worden al op de eerste bladzijde geïntroduceerd. Het zijn twee mannen uit India, uit een moslim-milieu, in een vliegtuig op weg naar Engeland. Een van hen heet Gibreel Farishta. Het eerste van de negen delen van het boek is getiteld ‘The Angel Gibreel’. Inderdaad, Gibreel (Djibrîl of Djibrâ'îl) is de Arabisch-islamitische versie van Gabriël, de aartsengel; en de achternaam Farishta is dan ook het Perzische woord voor engel. Jibrîl is een bijzondere engel, want hij is degene die de tekst van de Koran, volgens de moslims het letterlijk geopenbaarde woord van God, stukje voor stukje heeft overgebracht aan de profeet Mohammed, de Mekkaanse koopman die omstreeks zijn veertigste jaar in de woestijn niet ver van zijn woonplaats zijn eerste openbaring kreeg. De openbaringen gingen door tot aan zijn dood, drieëntwintig jaar later, in 632, in de armen van zijn geliefde jonge vrouw 'A'isha/Ayesha. Inmiddels was er veel gebeurd: de prediking in Mekka was weinig succesvol geweest; met enkele tientallen getrouwen was hij in 622 geëmigreerd - hidjra betekent ‘emigratie’ - naar een stad ten noorden van Mekka, later bekend als Medina, en daar slaagde hij erin een staatje te vormen. Vlak voor zijn dood beheerste hij, als profeet en staatsman, een groot deel van het Arabische Schiereiland, ook zijn geboortestad Mekka. Gibreel Farishta's officiële naam is Ismail Najmuddin. Najmuddin is een van de vele Arabische persoonsnamen op -din, zoals Saladin en Aladdin, respectievelijk ‘Heil der Religie’ en ‘Verhevenheid der Religie’. Najmuddin betekent ‘Ster van de Religie’. Gibreel is immers een ster, een filmster. Hij is, meteen al op de eerste pagina, ook een vallende ster, want het vliegtuig waarin hij zit ontploft als gevolg van een kaping. De jumbo-jet heet Bostan, Arabisch-Perzisch voor ‘Gaarde’, een aanduiding van het Paradijs. Het lijkt een aanwijzing dat het gaat om de zondeval, maar die speelt in de Islam een nogal ondergeschikte rol. In de loop van The Satanic Verses wordt het motief van de vallende engel die in een satan verandert nog uitvoerig uitgewerkt, maar hier verwijst de val allereerst naar een Koranpassage: het begin van de drieënvijftigste soera, ‘De ster’ genaamd. Twee passages uit deze soera zijn hier van belang: Bij het gesternte wanneer het ondergaat:
Niet dwaalt uw gezel
en niet is hij misleid
en niet spreekt hij naar eigen lust.
Niets anders is het dan een werkelijk gege-
ven openbaring.
Hem heeft onderricht
een geweldige in kracht
een wijsheidsvolle.
Daarna stelde hij zich op
staande aan de hoogste kim.
Daarop kwam hij nader en liet zich neder
tot twee boogspanningen afstand
of nog nader.
Toen openbaarde Hij aan Zijn dienaar
wat hij openbaarde.Ga naar eind4.
Het eerste stuk, dat uit de vroege Mekkaanse periode dateert, wordt ingeleid met een eedsformule, zoals vaak hier ook met een natuurfenomeen: ‘Ik zweer bij de ster wanneer die valt...’ Volgens enkele oude commentatoren is de ster een metafoor voor de Koran die neerdaalt als openbaring; maar de meesten menen toch dat het om een gewone ster gaat. Wat de ster precies doet in deze Korantekst, ook daarover blijkt onenigheid te bestaan. Sommige vertalingen spreken over ‘neigen’ of ‘ondergaan’, dus langzaam, zoals de zon. De vertaling van Fred LeemhuisGa naar eind5. heeft ‘wanneer zij valt’; het Arabische woord, hawâ, betekent ook allereerst ‘vallen’, en het past ook veel beter bij Rushdie's thematiek. Het is God die in deze Koranpassage spreekt over Mohammed tot diens stamgenoten. De ster is geen vallende Gibreel of Lucifer, gewoon een | |
[pagina 7]
| |
ster. Maar Gabriël wordt wèl aangeduid in het vervolg: de ‘geweldige in kracht’ die Mohammed heeft onderricht, is volgens de commentatoren de aartsengel Gabriël. In andere soera's wordt overigens gesproken over satans (meervoud) die uit de hemel worden gegooid door middel van sterren en meteoren. | |
De affaire van De duivelsverzenIn de loop van Rushdie's boek zijn er nog verschillende toespelingen op soera 53, bijvoorbeeld in een droom van Gibreel: ‘He is gigantic, wingless, standing with his feet upon the horizon...’ In dezelfde soera staat verderop nog een cruciale passage.
Salman Rushdie (foto: Tom Learmonth)
Hebt gij dan gezien al-Lat en al-'Uzza
en Manat, de derde, de andere?
Behoren aan u soms
de mannelijke kinderen
en aan Hem de vrouwelijke?
Dat ware een onbillijke verdeling.
Niets anders zijn dat dan namen
waarmede gij en uw vaderen haar
genoemd hebt.
Niet heeft God over haar
enig gezag nedergezonden.
Niets anders volgen zij dan blote gissing
en wat de lust der zielen is
terwijl toch tot hen gekomen is
de rechte leiding van hun Heer.Ga naar eind6.
Dit verwijst naar de beruchte affaire van de zogenaamde ‘satanische verzen’, die Rushdie heeft gebruikt en waaraan het boek zijn titel ontleent. Het verhaal wordt gegeven door al-Tabarî, (overleden in 923), schrijver van een gezaghebbend, groot commentaar op de Koran en van het belangrijkste geschiedwerk voor de eerste eeuwen van de Islam. In beide werken komt het verhaal voor:Ga naar eind7. De Profeet - God zegene en behoede hem - wilde graag het beste voor zijn volk. Hij verlangde hun ter wille te zijn op welke manier ook maar. Men zegt dat hij toenadering tot hen wenste, en dat hij handelde zoals ons wordt verteld door Ibn Hamîd. Deze zei: Salama heeft ons verteld: Muhammad Ibn Is'hâq heeft mij verteld, op gezag van Yazîd Ibn Ziyâd uit Medina, op gezag van Muhammad Ibn Ka'b van de stam Qurayza: Toen de Profeet - G.z.e.b.h. - zag dat zijn volk zich van hem afwendde, iets wat hem verdriet deed vanwege hun vervreemding van wat hij hun bracht van Gods boodschap, toen wenste hij bij zichzelf dat er iets tot hem zou komen van God waarmee hij toenadering tot zijn volk zou kunnen | |
[pagina 8]
| |
(illustratie: Leo Eland)
bereiken. Hij zou blij zijn, vanwege zijn liefde voor zijn volk, als hij zijn moeilijke verhouding tot hen enigszins zou kunnen verzachten. Hij overlegde bij zichzelf en hij verlangde er naar. Toen liet God, de Almachtige, een openbaring op hem nederdalen: ‘Bij de ster wanneer hij valt: uw gezel dwaalt niet; hij is niet misleid. Hij spreekt niet naar eigen ingeving’, tot aan de woorden ‘Hebben jullie dan al-Lât en al-'Uzzâ gezien, en ook Manât, de derde?’. Toen hij daar gekomen was, wierp de Satan iets op zijn tong, omdat hij [Mohammed] daarover bij zichzelf dacht en omdat hij zo graag verzoening met zijn volk wenste [en hij sprak de woorden]: ‘Dat zijn de verheven kraanvogels [of misschien ‘zwanen’]. Op hun voorspraak mag men hopen. Toen [de stam] Quraysh dat hoorde waren zij verheugd. Zij waren blij verrast dat hun godinnen werden genoemd, en zij luisterden naar hem. De gelovigen [d.w.z. de moslims] geloofden dat wat de Profeet hun bracht van God de waarheid was, en zij verdachten hem niet van enige vergissing, waanidee of misstap. Toen hij bij de prosternatie was gekomen [d.w.z. een plaats in de Korantekst waar wordt gesproken over teraardewerping, waarop men zich ter aarde dient te werpen op de gebruikelijke moslim-wijze], en toen hij het einde van de soera had bereikt, wierp hij zich ter aarde, en alle moslims deden het samen met hun Profeet, omdat zij geloofden wat hij hun bracht en om zijn gebod op te volgen. Ook alle ongelovigen in de moskee, van de stam Quraysh en anderen, wierpen zich ter aarde, vanwege wat zij hadden gehoord over hun godinnen. Er was niemand meer in de moskee, gelovige of ongelovige, die zich niet ter aarde wierp, behalve al-Walîd Ibn al-Mughîra, een oude man die niet in staat was de prosternatie uit te voeren. Maar hij greep | |
[pagina 9]
| |
een handvol aarde en boog zich daarover neer. Toen ging men uiteen en verliet de moskee, ook de Qurayshieten, die verheugd waren over wat zij over hun godinnen hadden gehoord. (...) Toen kwam Gabriël tot de Apostel Gods - G.z.e.b.h. - en zei: ‘Mohammed, wat heb je nu gedaan! Je hebt tot de mensen iets gereciteerd wat ik jou niet gebracht heb van God de Almachtige! Je hebt gezegd wat Hij niet tot jou heeft gezegd!’ Toen was de gezant Gods - G.z.e.b.h. - zeer bedroefd en hij vreesde God hevig. Toen liet God een openbaring neerdalen, want Hij was barmhartig jegens hem, om hem te troosten en de zaak te verlichten, en om hem te laten weten dat er in het verleden geen profeet of apostel was geweest die niet hetzelfde had gewenst, en hetzelfde had gewild, waarop de Satan hem iets had ingegeven overeenkomstig zijn wens, net zoals hij iets op de tong van Mohammed had gelegd - G.z.e.b.h. Waarop God dan schrapte wat de Satan had ingegeven en Zijn verzen corrigeerde. Met andere woorden, jij bent net zoals een aantal profeten en apostelen vóór jou. (...) | |
Tijdelijke zwakteHet verhaal beschrijft dus hoe Mohammed in een moment van zwakheid een concessie doet aan de afgodendienaars in zijn geboortestad Mekka, door een zekere status toe te kennen aan drie populaire vrouwelijke goden die golden als ‘dochters van Allâh’. De openbaring die hij daarover krijgt lijkt van God, via Gabriël, te komen, maar was in werkelijkheid afkomstig van Satan. De drie godinnen worden ‘verheven gharânîq genoemd, op wier voorspraak bij Allâh men mag hopen; Rushdie geeft het Arabisch op p. 340, waar zijn Londense Gibreel de woorden in zijn slaap, in zijn droom, uitspreekt. Het woord gharânîq betekent zoiets als ‘kraanvogels’ of ‘zwanen’; vandaar dat een teleurgestelde volgeling van Mahound in Rushdie's boek, uitroept: ‘Are we to have goddesses now? Those old cranes, herons, hags?’ - meteen op de volgende bladzijde maakt Rushdie een woordspel als hij Gibreel beschrijft als een filmcamera op een hoge kraan, ‘high crane’. Op pp. 114 en 373 zijn het ‘exalted birds’, op p. 123 vliegen er in de lucht drie gevleugelde wezens ‘looking like herons or swans or just three women depending on the tricks of the light’. Mohammeds moment van zwakte duurt maar kort - het lijkt enigszins op Rushdie's moment van zwakheid als hij zich tijdelijk weer een moslim noemt onder druk van de omstandigheden. Maar Rushdie is weer genezen, net zoals Gibreel Farishta op miraculeuze wijze geneest van een vreselijke ziekte, ‘because he had lost his faith’. In het oude Arabische verhaal wordt Mohammed berispt door Gabriël; Mohammed heeft spijt en is bevreesd voor Gods toorn. Maar God ziet de misstap door de vingers en zendt een paar authentieke openbaringen in plaats van de valse, zoals de tweede passage uit soera 53 en een gedeelte uit soera 22:Ga naar eind8. En Wij hebben voor jouw tijd geen gezant of profeet gezonden zonder dat de satan hem, wanneer hij iets wenste, iets [om] volgens zijn wens [voor te lezen] had ingegeven. Maar God schaft af wat de Satan ingeeft en dan stelt God Zijn tekenen eenduidig vast. God is wijs en wetend. Opdat Hij wat de Satan ingeeft tot een verzoeking maakt voor hen die in hun harten een ziekte hebben en van wie de harten verhard zijn. Net als zijn hoofdpersoon Gibreel Farishta is Rushdie dit verhaal tegengekomen toen hij zich in de vroege geschiedenis van de Islam verdiepte. De gemiddelde moslim van nu kent dat verhaal echter niet, en dat is ook begrijpelijk. Velen van hen dachten dan ook, of denken nog, dat Rushdie zelf, of een of andere ongelovige oriëntalist het heeft verzonnen. De meeste westerse islamologen hebben altijd gedacht dat het verhaal wel op werkelijkheid moest berusten, want zoiets verzint een vrome moslim niet over de grootste profeet die immers onfeilbaar is. Maar tegenwoordig wordt op goede gronden vermoed dat ook dit verhaal, zoals zoveel over Mohammed, in de eerste eeuwen van de Islam is verzonnen; het past namelijk goed als onder- | |
[pagina 10]
| |
bouwing van orthodoxe moslim-ideeën over Koranverzen die zijn ‘geschrapt’, geannuleerd of afgeschaft. De historiciteit van het verhaal doet natuurlijk niet terzake in deze roman; het is een verhaal dat Rushdie uitwerkt in het tweede deel, over Mahound. | |
MetamorfoseMaar voordat ik dat tweede deel bespreek, eerst nog iets over andere namen uit het eerste hoofdstuk. De tweede hoofdpersoon heet voluit Salahuddin Chamchawala, verkort tot Saladin Chamcha. Salahuddin, ‘Heil der religie’, is de naam van de grote bestrijder van de Kruisvaarders, Saladin. Chamchawala is de niet-Europeaan bij uitstek, die dan ook letterlijk in een duivel met bokkepoten verandert zodra hij in het Westen is; hij is nu de Maxim Alien geworden, zoals hij zich in India, als befaamd imitator en impersonator, al noemde. Desondanks probeert hij Engelser dan de Engelsen te zijn; hij is getrouwd met de zeer Engelse Pamela Lovelace (de naam verwijst naar een beroemde achttiende-eeuwse Engelse roman), die voor hem valt juist omdat hij anders is. Zijn vriend Gibreel noemt hem soms Salad, verkorting van Saladin, en Spoono, men zou vermoeden vanwege een grapje met het woord ‘salad spoon’, maar in feite een vertaling van chamcha, het Urdu woord voor ‘lepel’. De betekenis van deze lepel ontgaat mij; maar ik vermoed dat de naam Chamcha gekozen is omdat hij verwijst naar een beroemde andere onprettige metamorfose in de literatuur, Kafka's Samsa, die in een kever verandert. ‘Metamorfose’ is, net als ‘emigratie/immigratie’ een van de hoofdthema's van The Satanic Verses. Van de vele andere namen is die van Alleluia (of Allie) Cone, geliefde van Gibreel, het belangrijkst en het meest interessant. De witharige Alleluia komt in verschillende vermommingen en met verschillende namen in het boek voor: zij is duidelijk verwant met de drie Ayesha's in drie dromen van Gibreel. Ze is bovendien een verschijningsvorm van Allat, een van de drie Mekkaanse godinnen (‘Allie, Al-Lat. She is the exalted bird. Greatly to be desired.’) Haar vader heette Cohen - net als Alleluia een Hebreeuws woord. ‘Kohen’ betekent ‘priester’, maar verwijst hier wellicht naar het verwante Arabische kâhin (het woord komt voor op p. 113) dat waarzegger betekent, iets waarvoor Mohammed zeer tegen zijn zin werd uitgemaakt door zijn tegenstanders. Een waarzegger wordt immers niet door God middels de aartsengel ingefluisterd, maar door demonen en satans. Alleluia's vader heeft zijn naam van Cohen veranderd in Cone, ‘kegel’: een verwijzing naar de bergen die Allie graag beklimt, met name de Everest, maar ook de berg beschreven in het deel getiteld ‘Ayesha’, dat de tweede droom bevat: ‘a high mountain of almost perfect conical dimensions’, en bovenal de berg waarop Mahound zijn openbaringen ontvangt, Mount Cone of Coney. Toespelingen op de kleur wit, op bleekheid en ijs, in verband met Allie, worden versterkt als men bedenkt dat ‘cone’ ook een ijsje in een hoorntje betekent. In het tweede hoofdstuk... Maar nee, laat ik eerst kort proberen samen te vatten wat er in het eerste deel gebeurt, en hoe het boek globaal in elkaar zit. Immers, veel mensen hebben het boek niet gelezen of niet uitgelezen, zijn gestrand in de wirwar van verhalen. Het is, inderdaad, een moeilijk boek, soms irriterend omdat men het gevoel heeft dat men maar een deel van alle toespelingen door heeft, of omdat het zo exuberant is, alsof de auteur zijn verbeelding en zijn inventiviteit niet kon of wilde intomen. Het boek is dan ook niet op een bevredigende manier samen te vatten. | |
Samenvatting van het onsamenvatbareTwee mannen, de genoemde Gibreel Farishta en Saladin Chamcha, overleven op miraculeuze wijze een ontploffing in hun vliegtuig dat hen van India naar Engeland moet brengen. De ontploffing, midden in de lucht, precies zo hoog als de Mount Everest (‘29002 ft’), is het gevolg van een kapingspoging door een stel Sikhs. De twee vallen in zee, dicht bij de Britse kust, en beginnen een nieuw leven. Farishta is veertig jaar, net zo oud als Mohammed toen hij aan een nieuwe | |
[pagina 11]
| |
carrière begon; net zo oud als Rushdie toen hij het boek aan het schrijven was. Farishta ontvlucht zijn leven als beroemde filmster in India, dat kort geschetst wordt; hij ontvlucht Rekha, met wie hij een affaire heeft en die in Everest Vilas woont. Hij heeft Alleluia Cone, beklimster van Mount Everest, ontmoet en reist haar achterna. Na de wonderlijke aankomst in Engeland scheiden hun wegen zich. Saladin, verraden door Gibreel, valt in handen van de autoriteiten en wordt een duivel. Hij ontsnapt en duikt onder in London bij een familie uit Bangla Desh; zijn vrouw Pamela heeft een verhouding met een ander en laat hem aan zijn lot over. Gibreel wijdt zich aan vele zaken, waaronder zijn affaire met Alleluia Cone. Pas in deel VII ontmoeten Saladin en Gibreel elkaar weer; Saladin, de imitator, neemt wraak op Gibreel door middel van anonieme telefoontjes met insinuerende rijmpjes, of duivelse versjes, die Gibreel en Alleluia uit elkaar drijven. Gibreel en Saladin complementeren elkaar in zekere zin, maar ook al is Gibreel de engel en wordt Saladin een duivel met echte horens en harige bokkepoten, zij vormen zeker geen tegenstelling ‘goed’ versus ‘kwaad’. Gibreel verandert later in een andere aartsengel, Azraeel, de engel des doods, nadat hij eerder terloops al met een ‘grote stervende kever’ is vergeleken, weer een verwijzing naar de metamorfose van Kafka's Samsa. Saladin Chamcha daarentegen wordt, na een uitbarsting van woede, van duivel weer mens en wordt ten slotte gelukkig met zijn Indiase Zeena, of Zeenat, of Zeeny, Vakil; kortom, hij hervindt zijn culturele wortels, terwijl het met Gibreel slecht afloopt. Op de voorlaatste bladzijde, tijdens de laatste ontmoeting met Saladin als beiden weer terug zijn in Bombay, pleegt hij zelfmoord, kort nadat Alleluia om het leven is gekomen door een val van een hoog flatgebouw, onder onduidelijke omstandigheden waarbij Gibreel betrokken was. Deze schiet zich door de mond, het essentiële orgaan van de boodschapper-engel en acteur. Gibreel en Chamcha kunnen gemakkelijk worden geïnterpreteerd als twee complementaire zijden van Rushdie zelf, of voorzichtiger uitgedrukt, van iemand zoals Rushdie. Al op p. 5 wordt gesuggereerd dat de twee samen eigenlijk één zijn, met de composiete naam Gibreelsaladin Farishtachamcha.
Salman Rushdie (foto: Taco Anema)
Het relaas van de ervaringen van Gibreel en Saladin in Engeland en later weer in India beslaat de delen I, III, V, VII en IX. Dit raamverhaal wordt onderbroken in de evengenummerde delen, die zich afwisselend in Arabië en India afspelen. Deze onderbrekingen zijn ingebed in het geheel als dromen van Gibreel in zijn rol van aartsengel Gabriël. Zoals de ingebedde verhalen in de Duizend-en-één nacht zijn het in zekere zin zelfstandige verhalen. Maar Rushdie heeft het geheel samengevlochten met een onontwarbaar net van talloze verwijzingen en parallellen, met namen, motieven en beelden die terugkomen, en met ontelbare verwijzingen naar de wereldliteratuur, waarvan ik er vele gemist zal hebben. Men vindt Ovidius, Apuleius (beiden | |
[pagina 12]
| |
natuurlijk vanwege het thema ‘metamorphose’), Shakespeare (Othello), Lucretius, Goethe, Marlowe, Borges, Browning, Nabokov... Overal schuilen toespelingen. Als, bijvoorbeeld, van iemand wordt gezegd dat zij 581 gouden nachtjaponnen en 420 paar robijnen sloffen bezit, denken wij natuurlijk aan Imelda Marcos, maar met een simpele optelsom hebben we een verwijzing naar de Duizend-en-één nacht. Het openen van Mohammeds borst door engelen die zijn hart wassen - een motief uit de islamitische overlevering - gebruikt Rushdie in het verhaal van Mahound; het motief komt terug in de climax aan het eind van de droom over het vlindermeisje Ayesha, waar de ongelovige Mirza Saeed opensplijt van kin tot kruis, net zoals Dante's Mahound of Maometto in de Inferno. | |
Profetenlastering?The Satanic Verses heeft zijn bekendheid natuurlijk te danken aan de delen II en VI, die in het oude Arabië spelen, en die zonder twijfel kwetsend zijn voor vrome moslims van traditionele snit, net zoals een ander ‘meesterwerk op meesterwerk’, The Life of Brian, zeker veel christenen kwetst, ook al is geen van beide een aanval op Christendom of islam. “Bespotting van de profeet, of vermeende spot, is levensgevaarlijk. Rushdie mag het kwetsende effect dan wel danig hebben onderschat, maar hij was zich er wel goed van bewust, want passages over blasfemie komen op zes verschillende plaatsen in de tekst voor.” De islam - ik generaliseer maar even - is in veel opzichten toleranter dan vaak gedacht wordt. Men kan, althans in sommige kringen, lichtzinnig spreken over God en gebod en twijfelen aan geloofswaarheden. Maar de persoon van Mohammed blijft onaantastbaar, ook al was hij een mens en geen Zoon van God. Bespotting van de profeet, of vermeende spot, is levensgevaarlijk. Rushdie mag het kwetsende effect dan wel danig hebben onderschat, maar hij was zich er wel goed van bewust, want passages over blasfemie komen op zes verschillende plaatsen in de tekst voor: daar waar Gibreel als kind blasfemische fantasieën heeft over Mohammed; in deel II als het nieuwe, monotheïstische geloof van Mahounds volgelingen ‘Blasphemy, punishable by death’ wordt genoemd; in deel V, als twee filmproducenten een film overwegen over de relatie van Mahound met zijn aartsengel: ‘... would it not be seen as blasphemous, a crime against... -’ ‘Certainly not,’ Billy Battuta insisted, ‘fiction is fiction; facts are facts.’; in deel VI, waar van een tegenstandster van Mahound wordt gezegd: ‘Where there is no belief, there is no blasphemy’. Van de film over Mahound wordt naderhand gezegd dat hij ‘had hit every imaginable religious reef and sunk without trace’, terwijl Gibreel, de filmster, wordt beschuldigd van ‘blasphemy’, ‘satanism and other misdemeanours’. Kortom, | |
[pagina 13]
| |
het boek preludeert op Rushdie's lot na publikatie. Tegenstanders van Rushdie zullen hem ook graag herkennen in de als motto geciteerde passage van Daniel Defoe, waarin de duivel wordt beschreven als ‘confined to a vagabond, wandering, unsettled condition, (...) without any certain abode’. In het verhaal van Mahound zullen wij nog meer parallellen tussen de auteur en zijn personages tegenkomen. Rushdie was in sommige opzichten óók een profeet. | |
WoordspelDeel II heet ‘Mahound’, de middeleeuwse Europese verbastering van Muhammad. Mahound is een inwoner, niet van Mekka maar van Jahilia, naar al-Djâhiliyya: het Arabische woord voor de pre-Islamitische periode, letterlijk ‘de Onwetendheid’ of ‘Onbeschaafdheid’. Dat Rushdie's Arabisch niet erg goed is, blijkt onder andere uit het feit dat hij blijkens een gedichtje ‘Jahilia’ laat rijmen op ‘monophilia’ in plaats van bijvoorbeeld op ‘seer’ of ‘Maria’; ook van Gibreel wordt gezegd dat hij geen Arabisch kent. De stam van Mohammed heette Quraysh, een naam die in een van Gibreels dromen opduikt, maar hier heet Mahounds stam Shark, een gecompliceerd woordspel, want Sharq is het Arabisch voor het ‘Oosten’ (en misschien de oorsprong van het woord Saraceen), en tegelijk een omkering van de medeklinkers van Quraysh. Maar bovendien kan Quraysh worden vertaald als ‘kleine haai’: little Shark. En als er wordt gezegd dat ‘Gangs of young Sharks patrol the city’, moet ik vanzelf denken aan de West Side Story die hier een East Side Story is geworden.
Salman Rushdie (foto: Tom Learmonth)
Mohammeds eerste vrouw heette Khadîdja; de naam van Mahounds eerste vrouw komen we niet te weten, maar de namen van zijn latere vrouwen zijn dezelfde als van de vrouwen van Mohammed. De jongste, meest geliefde en belangrijkste is Ayesha, tevens de naam van hoofdpersonen in twee andere ingebedde verhalen. Er zijn bovendien motivische overeenkomsten tussen deze Ayesha's en andere figuren in het verhaal van Gibreel en Saladin, vooral de al genoemde Alleluia Cone. Drie volgelingen van Mohammed/Mahound, afkomstig uit de lagere milieus, zijn Bilal, Khalid en Salman. Bilal, de neger, is in de Islamitische traditie de eerste moeëzzin en een soort persoonlijke assistent van de Profeet. Salman is een immigrant, afkomstig uit Perzië; hij komt terug in de tweede droom van Gibreel, als Salman Farsi (Salman de Pers). Deze Salman zal in Rushdie's versie teleurge- | |
[pagina 14]
| |
steld worden in Mahound als deze verandert van profeet in staatsman, van geïnspireerd ziener tot wetgever, zoals hij in deel VI is geworden. Salman de Pers is een historische figuur volgens de moslim-overlevering; hij heeft een belangrijke symbolische waarde voor de vele niet-Arabische moslims, want hij was de eerste van hen. Rushdie's eigen naam is dan ook door en door islamitisch, want ‘Rushdie’ is afgeleid van rushd, letterlijk ‘rechte leiding’, is in feite een soort synoniem van ‘islam’. Het lijkt erop dat Rushdie sympathiseert met deze Salman, wiens twijfels door Rushdie zijn bedacht en niet ontleend aan de moslim-overlevering. Men moet overigens niet denken dat de twee Salmannen identiek zijn. Salman Rushdie komt zelf ook voor in de tekst, als God, gezien door Gibreel als ‘a man of about the same age as himself, of medium height, fairly heavily built, with salt-and pepperbeard cropped close to the line of the jaw... the apparition was balding, seemed to suffer from dandruff and wore glasses’. De verschijning noemt zich ‘Ooparvala’ of ‘The Fellow Upstairs’, hoewel Gibreel er rekening mee houdt dat hij in feite ‘Neechayvala’, ‘the Guy from Underneath’ is: een aardig woordspel met de Urdu-woorden oopar en neechay en Nietzsche's Superman/Übermensch. | |
TegenstandersIn de tweede droom, die zich afspeelt in de 20e eeuw, komt niet alleen Salman terug, maar ook Bilal, eerst moeëzzin, nu de omroeper Bilal X, een Amerikaanse bekeerling, en Khalid, eerst waterdrager, nu iemand die regelmatig glazen water aanreikt aan zijn vader de Imam, een puritein in ballingschap in Londen die een sterke gelijkenis vertoont met Khomeini in zijn Franse ballingschap, en die op Gibreels schouders klimt en hem in de houdgreep neemt precies zoals ‘de oude man van de zee’ in het bekende verhaal van Sindbad de zeeman. Mahounds voornaamste tegenstanders in Jahilia zijn Abu Simbel, een beetje flauwe verbastering van de historische Abû Sufyân, de belangrijkste Mekkaanse leider in Mohammeds tijd, en zijn vrouw Hind, die ook in werkelijkheid Hind heette. De namen komen natuurlijk terug: kennissen van Saladin Chamcha in Engeland zijn Mohammed Sufyan en zijn vrouw Hind. Hind is niet alleen een oude Arabische meisjesnaam maar ook het Arabische woord voor India, hetgeen in dit boek niet zonder betekenis is. Abu Simbel en Hind hebben belang bij het bestaan van het veelgodendom; Hind is in het bijzonder geassocieerd met Al-Lat, de vrouwelijke tegenhanger van Allah, en zij is een onverzoenlijke tegenstandster van Mahound en zijn strikte monotheïsme. Een derde tegenstander van Mahound is Baal, de hekeldichter, die een affaire heeft met Hind en door haar echtgenoot Abu Simbel wordt gedwongen tot het maken van satiren op Mahound en zijn volgelingen. Baal is geen Arabische naam: het betekent ‘Heer’ in het Arabisch en het Hebreeuws, en het is natuurlijk de aanduiding van de bekende afgod uit het Oude Testament. Ook in het oude Arabië is de term ba'l te vinden als aanduiding van een afgod. Ik weet niet of Rushdie nog heeft gedacht aan duivelse associaties via Beëlzebub, de ‘Heer der vliegen’, Lord of the Flies. | |
HekeldichtersDeze dichter Baal, die in deel VI nog een centrale rol zal spelen, heeft geen eenduidig voorbeeld in de moslim-traditie. Mohammed heeft inderdaad heel wat te stellen gehad met hekeldichters. In het algemeen was Mohammed een politicus die liever geen geweld gebruikte als het niet echt nodig was, en die zeer vergevingsgezind was jegens zijn tegenstanders, onder wie Abû Sufyân en Hind, toen hij eenmaal heer en meester was. Maar hij maakte een paar uitzonderingen op die regel, en de meeste daarvan golden dichters en zangeressen van spotverzen. Baal lijkt misschien nog het meest op Ka'b Ibn al-Ashraf, een dichter die niet alleen de Profeet en zijn volgers in hekeldichten aanviel, maar bovendien beledigende liefdesverzen maakte op de moslim-vrouwen. Een formele fatwâ was niet eens nodig: ‘Wie ontdoet me van die Ibn al-Ashraf?’ roept Mohammed uit. | |
[pagina 15]
| |
Een vrijwilliger biedt zich onmiddellijk aan, die niet lang daarna trots vertelt: ‘Ik stiet mijn zwaard in zijn onderlichaam, drukte het neer tot zijn schaamstreek, en de vijand van God viel neer’; een verhaal dat men kan vinden in de biografie van Mohammed van Ibn Is'hâq,Ga naar eind9. en er zijn meer van dergelijke verhalen. Ook met Baal loopt het slecht af. In deel VI, ‘Return to Jahilia’ is Mahound inmiddels heer en meester geworden. In Jahilia, stad van zand, is het nieuwe geloof ingevoerd met zijn obsessie met water, rituele wassing en reinheid. Het nieuwe geloof wordt ‘Submission’ genoemd, ‘Overgave’: de letterlijke betekenis van het woord Islâm. De afgodsbeelden in Jahilia zijn verdwenen. Abu Simbel en Hind conformeren zich onwillig. Salman de Pers, zoals al gezegd, is skeptisch geworden over de openbaringen van Mahound, die soms ál te gunstig uitvallen voor de profeet. Salman droomt dat hij Gibreel, of misschien de Satan is en besluit zelf voor aartsengel te spelen: als secretaris van Mahound, belast met het opschrijven van de geopenbaarde tekst, brengt hij opzettelijk veranderingen aan, die door Mahound niet worden opgemerkt. Dit verhaal is gebaseerd op de moslim-traditie, zij het dat daar niet Salman, maar een ander de klerk van Mohammed is. In Rushdie's boek moet Salman onderduiken als hij te ver is gegaan. Hij wordt gegrepen, wordt ter dood veroordeeld, roept de geloofsbelijdenis, ‘Er is geen god behalve Allah!’, maar Mahound antwoordt: ‘Your blasphemy, Salman, can't be forgiven’. Salman ontdoet zich van zijn laatste restje waardigheid, smeekt om vergeving, en wordt tenslotte gespaard als hij de dichter Baal de ware vijand van Mahound noemt. Hij verraadt Baal, met wie hij samen ondergedoken was. Maar Baal wordt voorlopig niet gevonden. Hij verschuilt zich in het bordeel van Jahilia, Hijab genoemd, een woord dat men kan vertalen als ‘gordijn’, ‘sluier’, of ‘hoofddoek’, want het is de term die in de Islam wordt gebruikt als het gaat om sluiers, hoofddoekjes, of andere wijzen om vrouwen te bedekken. Het bordeel wordt gedoogd door Mahound in een overgangsperiode. De prostituées in het bordeel doen net alsof ze de twaalf vrouwen van Mahound zijn, dit op Baals aanraden, omdat de klanten extra opgewonden raken van het idee. De namen worden verderop in het boek opgesomd: ‘Ayesha, Hafsah, Ramlah, Sawdah, Zainab, Zainab, Maimunah, Safia, Juwairiyah, Umm Salamah the Makhzumite, Rehana the Jew, and the beautiful Mary the Copt’ - het zijn de traditioneel bekende namen. Een van de twaalf speelt voor een overleden vrouw van Mahound, voor de necrofielen onder de klanten. De klandizie groeit met driehonderd procent. Baal leidt een uitputtend maar genotvol leven omdat de twaalf hoeren met alle geweld met hem willen trouwen. Het is vooral deze passage, die geen pendant heeft in de moslim-overlevering, die de steen des aanstoots is voor veel moslims. | |
WraakTwee jaar later wordt Baal herkend door een klant: het is Salman de Pers, die als klerk werkt en heeft gespaard voor de terugkeer naar zijn vaderland; hij vertrekt de dag daarna. Weer een dag later is de overgangsperiode voorbij: het bordeel wordt gesloten op last van Mahound. De hoeren worden gearresteerd en veroordeeld tot steniging vanwege hun ontuchtig gedrag. Baal maakt zich bekend en vertelt het verhaal van het rollenspel in het bordeel, tot groot vermaak van de bevolking van Jahilia. Als hij wordt weggesleept om onthoofd te worden, roept hij: ‘Whores and writers, Mahound. We are the people you can't forgive.’ Salman, die teruggaat naar zijn ‘wortels’, en Baal, met wie het slecht afloopt, zijn net als Chamcha en Gibreel tot op zekere hoogte twee aspecten van de auteur Salman Rushdie. Mahound is overigens niet de uiteindelijke winnaar. Vlak voordat hij sterft na een korte ziekte, met zijn hoofd vol hoofdpijn op de schoot van zijn geliefde Ayesha, net zoals de moslim-traditie vertelt over Mohammed, hoort hij de stem van Al-Lat, de godin die hij bestreden had, en die hem zegt dat zijn ziekte door haar, als wraak, is veroorzaakt. Maar zijn laatste woorden zijn: ‘Still, I thank Thee, Al-Lat, for this gift.’ Wat is het geschenk waarvoor Mahound dankbaar is? Het is niet geheel duidelijk. Er | |
[pagina 16]
| |
wordt gesuggereerd dat de wraak van Al-Lat in feite de wraak is van Abu Simbels vrouw Hind, de eeuwig-jeugdige onverzoenlijke tegenstander van Mahound die de tempel van Al-Lat beheerde. Het lijkt op een herhaling van een eerder beschreven episode uit het leven van Mahound, als hij met hevige hoofdpijn ontwaakt in de kamer van Hind, die de toen nog vervolgde profeet onderdak heeft gegeven, en misschien nog zelfs iets meer. Mahound is misschien dankbaar voor het feit dat hij door Hind of Al-Lat verleid is. | |
WorstelingAl deze dingen, deze ‘satanische versies’, worden gedroomd door Gibreel Farishta, die als kind al blasfemische fantasieën had over de profeet van de Islam. Het is de droom die verantwoordelijk is voor de verdraaiingen. Mohammeds naam is ‘a dream-name, changed by vision’; hij heet hier niet Mohammed maar ‘has adopted, instead the demon-tag the farangis hung around his neck’, de naam die de Franken in de middeleeuwen aan Mohammed hadden gegeven, de middeleeuwse boeman, synoniem van de duivel: Mahound. Dat Gibreel het verhaal droomt wordt nadrukkelijk en herhaaldelijk gezegd. Hijzelf is de dromer en deel van het gedroomde, want hij is een handelende persoon in zijn droom, de aartsengel die worstelt met de profeet, zoals Jakob met de engel. Gibreels point of view is nu eens dat van de camera, dan weer dat van de kijker. Hij worstelt met Mahound, maar ook met zichzelf, met zijn rol, want hij is in feite alleen maar een acteur die zijn rol speelt. Als hij de worsteling met Mahound wint, is het de onderliggende, Mahound, die Gibreels mond opent en de stem produceert. | |
PostmodernDit was het verhaal van Mahound, de droom die voor het thema van dit essay het belangrijkste deel van het boek vormt. Als ik het boek in zijn geheel recht zou willen doen, dan zou ik ook de andere dromen uitvoerig moeten analyseren: de korte droom over de Khomeini-achtige imam en zijn strijd tegen de keizerin Ayesha die een apokalyptisch einde heeft; de droom van het vlindermeisje Ayesha en haar pelgrimstocht met haar volgelingen door India naar zee, op weg naar Mekka, een soort kruising tussen Kinderkruistocht en de suïcidale collectieve trek van de lemming. Net als het verhaal van Jahilia wordt ook deze droom later in India als film geproduceerd; de rol van Ayesha, slechts gekleed in talloze vlinders, wordt gespeeld door de filmster Pimple Billimoria. Er is bovendien nog een soort Zuidamerikaanse droom. En dan is er het hoofdverhaal, over Gibreel en Saladin, met zijn overvloedige thematiek: immigratie, jaloezie tussen man en vrouw, rassenrellen, schizofrenie, wedergeboorte, het sterfbed van een vader, film en fictie, goed versus kwaad, geloof tegenover ongeloof, intertextualiteit, etcetera. In zijn complexiteit lijkt het boek in zekere zin op de Koran, zegt Malise Ruthven: The Satanic Verses ‘seems in ways to mirror the Muslim scripture. Like The Thousand and One Nights, it is a kind of “anti-Qur'an” which challenges the original by substituting for the latter's absolutist certainties a theology of doubt.’Ga naar eind10. Ik ben het daarmee wel eens, zij het dat de uitdrukkingen ‘anti-Qur'an’ en ‘challenge’ te veel suggereren dat het boek allereerst een bewuste provocatie en een aanval op de Koran is. “In zijn complexiteit lijkt het boek in zekere zin op de Koran.” | |
[pagina 17]
| |
De arabist-publicist Robert Irwin spreekt over een ‘apparent lack of structure’, een schijnbaar gebrek aan structuur, en ‘the absence of a more formal structure’, de afwezigheid van een meer formele structuur van het boek.Ga naar eind11. Maar men zou net zo goed kunnen zeggen dat het boek een overmaat aan structuur heeft; het is een typisch postmodern geheel van interne en externe verwijzingen, een soms vermoeiend spel met fictie en werkelijkheid. ‘It was so it was not in a time long forgot’ staat er tegen het einde van het boek; het Arabische origineel staat erbij: ‘Kan ma kan / Fi qadim azzaman’. Het is het Arabische equivalent van ons ‘Er was eens, lang geleden’; en het aardige is dat het letterlijk betekent, of lijkt te betekenen: ‘Er was eens Er was eens niet’. De lezer, zo besluit Irwin zijn bespreking, ‘zal wellicht uitgeput raken, maar hij loopt geen moment gevaar om verveeld te worden. In The Satanic Verses heeft Rushdie een fictioneel universum geschapen waarvan het middelpunt overal is, en de omtrek nergens.’ Het boek is dan ook een onuitputtelijke mijn voor verdere studie, maar ook een bron van veel leesplezier, voor de volhouder. |
|