Bzzlletin. Jaargang 23
(1993-1994)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
H. Hillenaar
| |
[pagina 18]
| |
Als auteur heeft hij lange jaren gezocht naar zijn eigen weg. Pas tegen zijn veertigste heeft hij, na veel experimenteren, veel tegenslag en niet zonder de hulp van het toeval, de innerlijke zekerheid verworven dat hij een roman wilde schrijven. Hij wist toen ook wat daarvan het onderwerp zou zijn, en welke schrijftechnieken hij zou hanteren. Gezien het bijzondere karakter van die technieken is het niet verwonderlijk dat menig lezer er op zijn beurt lang over gedaan heeft om greep te krijgen op dit boek en zijn geheimen. Naar aanleiding van A la recherche du temps perdu zou men dan ook over een drietal doorbraken kunnen spreken: een doorbraak binnen Prousts eigen zoekende schrijverschap; vervolgens die bij het toenmalig lezerspubliek; en, interessanter dan dit alles, zeker achteraf, de doorbraak binnen de wereld van de toenmalige roman: het afscheid van diens negentiende-eeuwse voorganger, een proces waarvan de draagwijdte pas in onze tijd echt begrepen zal worden. | |
Glanzend debuutDe eerste delen van A la recherche du temps perdu zoals wij het boek kennen, zijn geschreven in 1909, vier jaren vóór de publikatie van Du côté de chez Swann en bijna twintig jaren nadat een zeer jeugdige Marcel Proust zijn eerste verhalen en essays had gepubliceerd in Le Banquet en La Revue blanche. Een zeker succes kan de beginnende schrijver niet ontzegd worden: met name La revue blanche was een toonaangevend tijdschrift, en Proust slaagde er eveneens in een aantal van zijn artikelen in het toonaangevend dagblad Le Figaro geplaatst te krijgen. Toen hij in 1896 overging tot het bundelen van een serie reeds verschenen verhalen en gedichten, was de uitgeverij Calmann-Lévy, die men de Gallimard van het toenmalige literaire Parijs zou kunnen noemen, bereid dit boek te publiceren, en werd het voorwoord geschreven door Frankrijks bekendste romancier destijds, Anatole France. In deze eersteling, die de fraaie titel Les Plaisirs et les Jours ontving, zien we al veel thema's uit de latere roman verschijnen: herinneringen aan kindertijd en jeugd, het drama rond de moeder, teleurgestelde, jaloerse liefdes, en zelfs de homoseksualiteit. Proust lijkt te beginnen onder een goed gesternte, en slechts te hoeven voortgaan op de ingeslagen weg. Dat er van deze - door hem zelf gefinancierde - uitgave alleen een luxe editie verschijnt, waarvan slechts 400 exemplaren verkocht worden, is weliswaar een teleurstelling maar doet aan de glans van dit debuut van een vierentwintigjarige auteur weinig af. Proust is dan ook sinds een jaar begonnen aan een groter werk, een autobiografische roman die de titel Jean Santeuil moet krijgen, en die een verre voorloper zal worden van A la recherche du temps perdu. Wie deze twee werken met elkaar vergelijkt, treft er eenzelfde gevoelswereld in aan, en eenzelfde soort personages. Menig portret, menige overpeinzing of idee uit Jean Santeuil zouden rechtstreeks uit Prousts latere roman afkomstig kunnen zijn, en velen hebben daar dan ook achteraf, al dan niet in gewijzigde vorm, een plaats gekregen. Maar Jean Santeuil bezit niet de eenheid van vorm en gedachte die A la recherche du temps perdu tot zo'n belevenis maakt. We vinden hier geen leidend idee, geen of weinig structuur. Over dit jeugdwerk spreekt Proust zelf na enige jaren het oordeel ‘mislukt’ en ‘niet publiceerbaar’ uit. Het manuscript van Jean Santeuil zal in 1953 toch in boekvorm verschijnen. Alle mooie pagina's die het bevat ten spijt, blijft het vooral een verrijking van het dossier van de latere roman. | |
ArchitectuurVanaf 1899 is deze leerschool voor Proust afgelopen, en gaat hij zich aan een totaal andere taak wijden. Vijf à zes jaar lang vertaalt en becommentarieert hij het werk van de Engelse kunsthistoricus en moralist John Ruskin. Tijdens deze bezigheden wordt hij trouw bijgestaan door zijn moeder, die de Engelse taal beter beheerst dan haar zoon. Ruskin biedt hem de gelegenheid om de architectuur en de religieuze kunst uit de Middeleeuwen, die straks zo'n belangrijke plaats in zijn roman zullen krijgen, indringend te bestuderen. Veel monumenten bezoekt hij persoonlijk. Belang- | |
[pagina 19]
| |
wekkender echter is het feit dat de Engelse kunsthistoricus bij Proust het gevoel voor architectonische samenhang en structuur tot ontwikkeling brengt dat in Jean Santeuil nog zo node ontbrak. In het voorwoord dat Proust in 1906 schrijft bij Ruskins Sésame et les lys signaleert hij diens werkmethode van associaties die gedragen worden door een ‘geheime’ structuur, daarmee een weg aanduidend die hijzelf weldra zal gaan: Hij [Ruskin] gaat van het ene idee over op het andere zonder dat daar enige samenhang tussen lijkt te bestaan. In werkelijkheid laat zijn verbeelding zich leiden door overeenkomsten in smaak die dieper gaan en die hem, ondanks zichzelf, doen gehoorzamen aan een soort geheim werkplan dat, wanneer het ten slotte onthuld wordt, aan het geheel achteraf gezien een soort samenhang verleent, en een prachtige gelaagdheid die de lezer naar de apotheose van het boek voert. Een jaar eerder, in 1905, had Frankrijks bekende filosoof Henri Bergson, een aangetrouwd familielid van de Prousts, voor de ‘Académie des sciences morales et politiques’ een lange rede gewijd aan een andere tekst van Ruskin die zijn neef vertaald en ingeleid had, La Bible d'Amiens. Beide vertalingen verschijnen bij de literaire uitgeverij ‘Le Mercure de France’, waarvan de doelstellingen vergelijkbaar zijn met die van de uitgeverij ‘Minuit’ in onze dagen: Proust wil slechts samenwerken met het beste dat zijn land op dit terrein te bieden heeft. Overigens beseft hij dat ‘Le Mercure de France’ voornamelijk geïnteresseerd is in de naam van Ruskin en nauwelijks in de doorwrochte studie die hijzelf aan diens tekst vooraf doet gaan. In de catalogi van de firma wordt zijn naam zelfs niet vermeldGa naar eind3. | |
IrritatieProust, die ondertussen vijfendertig jaar is, krijgt steeds meer het angstige gevoel dat hij, alle artikelen, vertalingen en essays ten spijt, nooit het eigenlijke werk tot stand zal brengen waartoe hij zich geroepen voelt en waarvan hij zonder ophouden droomt. De voornaamste vraag die hem, de kunstcriticus en essayist, daarbij blijft bezighouden is die naar zijn gaven als romanschrijver. In december 1902, midden in de Ruskin-periode, slaakt hij deze hartekreet: Ik voel hoe verschrikkelijk leeg mijn bestaan is, honderd romanpersonages, duizend ideeën vragen mij om hun een lichaam te geven, zoals de schaduwen in de Odyssee die aan Odysseus vragen hun wat bloed te laten drinken en hen zo tot leven te wekken, maar die de held met zijn degen van zich wegduwt.’Ga naar eind4. Naar aanleiding van de vele tekstfragmenten die hij deze jaren redigeert - aantekeningen over de boeken van Ruskin en over zijn talrijke bezoeken aan musea en kerken, maar ook portretten, verhaalfragmenten en stilistische imitaties van negentiende-eeuwse auteurs als Balzac, Goncourt, Baudelaire en Flaubert - stelt hij zich telkens opnieuw de vraag of hij dat alles moet gebruiken voor een roman dan wel voor een filosofische studie. Het is duidelijk dat zijn voorkeur uitgaat naar de eerste mogelijkheid. Het probleem spitst zich toe op het moment dat hij zich gaat bezighouden met het werk van Sainte-Beuve. Deze auteur, die poëzie, een roman, maar vooral literaire kritiek op zijn naam heeft, en wiens autoriteit op dit laatste gebied ook lang na zijn dood onverminderd voortduurt, vormt een bron van irritatie voor Proust die de theorieën van Sainte-Beuve over de directe band die er zou bestaan tussen het dagelijks leven van een schrijver en diens oeuvre niet kan delen. Proust verdedigt de stelling die daar diametraal tegenover staat: voor hem is kunst juist datgene waardoor de mens afstand kan nemen van zijn dagelijks bestaan en van de tijd die voorbijgaat, en waardoor hij dit alles kan overstijgen: de kunstenaar is de schepper van een andere, duurzamere wereld, waaraan hij vorm geeft in muziek, schilderijen, architectuur, literatuur. De banaliteit van het leven van menig kunstenaar, zo constateert Proust, staat dan ook mijlen ver van wat zij met hun scheppen- | |
[pagina 20]
| |
de verbeelding en hun wilskracht tot stand brengen.
De moeder van Marcel Proust
Maar, zo luidt steeds zijn vraag, moet hij deze ideeën - Contre Sainte-Beuve - publiceren in de vorm van een essay, of is het beter ze in een verhaalvorm te gieten? In dat geval zou hij een gesprek in scène zetten dat hij 's ochtends met zijn moeder voertGa naar eind5. over de theorieën van Sainte-Beuve. De dood van zijn - geliefde én gevreesde - moeder, in 1905, en de grotere vrijheid die hij door dit afscheid verwierf, moeten op de ontwikkelingen die hij de jaren hierna doormaakt een beslissende invloed hebben gehad. Proust kiest voor de verhaalvorm, maar probeert beide genres, de roman en het essay, daarbinnen tot hun recht te laten komen: een romangedeelte van tweehonderdvijftig tot driehonderd pagina's moet gevolgd worden door een essayistisch gedeelte - in gespreksvorm - van ongeveer honderdvijfentwintig pagina's. In augustus 1909 schrijft Proust een lange brief aan de ‘Mercure de France’ - de uitgeverij die overigens dat jaar al twee maal geweigerd heeft bundels ander werk van hem te publiceren - waarin hij voorstelt Contre Sainte-Beuve te laten verschijnen in boekvorm én als feuilleton in het tijdschrift van de uitgeverij. Het antwoord van ‘Le Mercure de France’ laat niet op zich wachten en is negatief. | |
Grote bijvalUiteraard is de schrijver teleurgesteld, maar, in tegenstelling tot wat vroeger wel het geval was, nu laat hij zich niet uit het veld slaan. De zekerheid dat hij een goed werkstuk zal afleveren lijkt definitief bezit van hem genomen te hebben. En inderdaad, kort hierna weet hij van de directeur van Le Figaro, Gaston Calmette - aan wie Proust straks Du côté de chez Swann zal opdragen - de toezegging los te krijgen dat zijn roman vanaf november van dat jaar als feuilleton gepubliceerd zal worden. Een dergelijke voorpublikatie in Le Figaro houdt de garantie in dat de tekst daarna in boekvorm zal verschijnen. Men zou 1909 het jaar van de doorbraak in Prousts schrijverschap kunnen noemen: na twee decennia zoeken en experimenteren, schrijven en herschrijven, publiceren en plannen maken, lijkt hij zijn weg gevonden te hebben. De romancier in hem heeft het gewonnen, maar dan wel een romancier die voor al het andere - poëzie, literaire theorie, kunstkritiek en filosofie - binnen zijn werk een belangrijke plaats inruimt. Voorlopig heet zijn roman nog Contre Sainte- | |
[pagina 21]
| |
Beuve, maar hierin zal weldra verandering komen. Tegen het einde van het jaar leest Proust het eerste hoofdstuk van ‘Combray’ aan enige vrienden voor. Het verhaal van de jongen en zijn moeder, en van de schilderachtige personages die hen omringen, oogst grote bijval. Zijn boek, zo kondigt hij aan, heeft een geheime structuur: pas tegen het einde, wanneer de verteller besluit te gaan schrijven, zal duidelijk worden hoe personages en gebeurtenissen, beschrijvingen en beschouwingen, de stenen zijn van een groot bouwwerk. Pas dan zal zijn roman, net als de kathedralen waarover Ruskin spreekt, de geheimen van zijn schoonheid prijsgeven. Proust schrijft zijn roman dan ook op een tamelijk ongebruikelijke wijze. Na een aantal bladzijden die gewijd zijn aan de jeugdjaren van de verteller - Le temps perdu - redigeert hij de daaraan beantwoordende bladzijden van het slotdeel van zijn roman - Le temps retrouvé - over de tijd waarin de hoofdpersoon met de dood voor ogen inzicht heeft verworven in de mechanismen die het menselijk bestaan regeren. Zijn werkzaamheden zullen er voor een belangrijk deel in bestaan de fragmenten die zich al deze jaren in zijn cahiers hebben opgehoopt binnen dit kader te rangschikken, aan te passen en met elkaar te verbinden. Maar Proust gaat voortaan recht op zijn doel af. Hoewel veel rond zijn schepping in 1909 nog onzeker is, mogen we dat jaar een jaar van doorbraak noemen. | |
TeleurstellingenA la recherche du temps perdu (titel die pas veel later aan de roman gegeven zal worden) groeit tussen november 1909 - het tijdstip waarop de eerste aflevering van Contre Sainte-Beuve of Le temps perdu in Le Figaro moet verschijnen - en november 1922, wanneer Proust sterft, uit tot een andere roman dan de schrijver zich oorspronkelijk heeft voorgesteld. Niet alleen de omvang - in 1909 zijn tweehonderd bladzijden gereed, in 1912 zevenhonderd, in 1922 drieduizend - maar ook de opzet van het geheel ondergaat belangrijke veranderingen. Het voor Contre Sainte-Beuve geplande tweeluik van een verhalend gedeelte over Le temps perdu gevolgd door een essay in gespreksvorm over Le temps retrouvé blijft enigszins herkenbaar in de definitieve versie van de roman. Maar het vooruitzicht een feuilleton voor Le Figaro te moeten verzorgen heeft tot resultaat dat Proust zijn boek niet langer aanduidt als ‘essay-roman’ maar voortaan alleen nog over ‘roman’ spreekt.Ga naar eind6. Het zijn echter vooral de omstandigheden die er voor zorgen dat de doorbraak van Proust bij het lezerspubliek later plaats vindt dan de zelfbewuste schrijver van 1909 kan vermoeden Een eerste pijnlijke omstandigheid is dat Gaston Calmette, waarschijnlijk vanwege meningsverschillen met andere redacteuren, zijn afspraak niet nakomt.Ga naar eind7. Van december 1909 tot april 1910 zoekt Proust tevergeefs in Le Figaro naar de eerste aflevering van zijn roman. Pas in oktober gaat hij persoonlijk zijn manuscript bij de redactie terughalen. Die teleurstelling verandert echter weinig aan zijn scheppingsdrift. Hij gaat door met het samenstellen en uitbreiden van Le temps perdu, dat weldra vijfhonderd, en in de zomer van 1912 zevenhonderd pagina's telt. Het probleem doet zich dan ook voor dat dit eerste deel in twee of drie kleinere delen gepubliceerd moet worden, een ingreep waarmee Proust tot het einde toe veel moeite zal hebben. Ondertussen heeft Calmette alsnog spijt gekregen over wat twee jaar daarvoor gebeurd is, en in maart, juni en september 1912 verschijnen er toch een drietal lange fragmenten van het boek - Proust noemt het ‘prozagedichten’ - op de voorpagina van Le Figaro. Tevens belooft de machtige directeur van dit blad dat hij voor Proust zal bemiddelen bij de literaire uitgeverij Fasquelle. Prousts roman wordt daar echter geweigerd. Dit gebeurt in december 1912, het moment waarop hij ook een andere, nog pijnlijker afwijzing te incasseren krijgt van de Nouvelle Revue Française, de toekomstige Gallimard. Gide is de leidende figuur binnen deze nieuwkomer onder de Parijse uitgeverijen, die het jaar daarvoor rond het tijdschrift met dezelfde naam is opgericht. In dit eerste jaar van haar bestaan heeft de NRF werk uitgegeven van onder anderen Gide, Claudel, Verhaeren, Ghéon en Rivière, en Proust zou graag binnen deze | |
[pagina 22]
| |
groep auteurs die hij ‘de minst dommen van mijn tijdgenoten’ noemt, opgenomen worden. Gide leest het hem toegezonden manuscript echter niet of nauwelijks, en laat zich slechts leiden door de vooroordelen die de persoon en de reputatie van Marcel Proust hem inboezemen.
De aantekenboekjes van Proust
Deze is maar een moment uit het veld geslagen door de dubbele afwijzing. Dankzij de bemiddeling van een vriend vindt hij in diezelfde februarimaand de jonge, onbekende Bernard Grasset bereid zijn roman uit te geven. Proust betaalt zelf de drukkosten, hetgeen in deze jaren geen ongewoon verschijnsel is, en Grasset gaat direct aan het werk. Na zes maanden corrigeren en herschrijven van de drukproeven, en na eindeloos wikken en wegen over de titel van het boek en over de plaats waar hij dit eerste deel van zijn volumineuze roman moet laten eindigen, ziet Proust dan eindelijk, in november 1913, Du côté de chez Swann in de Parijse boekhandels liggen. Het boek opent de romancyclus die A la recherche du temps perdu zal gaan heten, en waarvan een ander deel straks de titel Le côté de Guermantes moet krijgen. | |
Positieve besprekingenProust neemt zelf, te zamen met Bernard Grasset, de zorg voor de publiciteit op zich. Hij verstuurt een groot aantal brieven naar krante- en tijdschriftenredacties, en doet al zijn vrienden en bekenden in de journalistiek presentexemplaren toekomen, met het verzoek een recensie aan het boek te wijden. Mede dankzij die relaties verloopt alles naar wens. Bijna alle kranten kondigen het boek aan, en nemen, zoals in deze jaren gebruikelijk is, een tekstfragment op in hun literaire pagina'sGa naar eind8. Jean Cocteau is de eerste die een korte, zeer lovende recensie over het boek schrijft. Hij presenteert Proust als een schrijver die het publiek reeds kent: ‘Marcel Proust is iemand die respect afdwingt, naar wie men luistert, van wie men houdt.’ Zijn roman, aldus Cocteau, ‘lijkt op niets dat ik ken, en herinnert me aan alles dat ik bewonder. We komen hier heel dicht bij het meesterwerk’Ga naar eind9. Le Figaro ruimt zelfs de halve voorpagina in voor een recensie van Prousts roman. Bijna alle besprekingen zijn positief, op die van de invloedrijke Le Temps na. Zelfs Times Literary Supplement wijdt begin december al een paar juichende kolommen aan Prousts roman. De jury's van de twee grote literaire prijzen van deze jaren - de ‘Prix de la vie heureuse’ en de ‘Goncourt’ - geven het boek in hun rapporten een lovende vermelding. Er moeten dan ook al snel exemplaren van Du côté de chez Swann bijgedrukt worden. Binnen een half jaar verkoopt Grasset er zevenentwintighonderd. Dat is geen klinkend succes, maar, hoe dan ook, Proust telt voortaan mee in literair Parijs.Ga naar eind10. Gide schrijft zijn mea culpa: ‘De weigering van dit boek zal de ernstigste fout blijven die de NRF heeft begaan [...], en ik ben tot mijn schaamte voor een belangrijk deel verantwoordelijk daarvoor.’ De meest diepgaande analyse van de roman wordt geschreven door een andere redacteur | |
[pagina 23]
| |
van de NRF, Jacques Rivière. In de ogen van Proust is Rivière een van de weinigen die begrepen heeft dat het in Du côté de chez Swann gaat over waarheid en waarden, en dat er een structuur aan het boek ten grondslag ligt: ‘Eindelijk een lezer,’ schrijft hij hem, ‘die door heeft dat mijn boek een dogmatisch werk is, en een bouwwerk’.Ga naar eind11. De gezamenlijke redactie van de NRF stelt vanaf het voorjaar 1914 pogingen in het werk om Proust alsnog naar zich toe te halen. De auteur heeft daar eigenlijk wel oren naar, maar wil zich tevens loyaal tonen ten opzichte van Bernard Grasset, die uiteraard niet veel zin heeft deze veelbelovende auteur kwijt te raken. De jonge uitgever toont zich in de onderhandelingen over deze kwestie zulk een gentleman dat Proust besluit bij Grasset te blijven. La Nouvelle Revue Française (NRF) verzorgt in de zomer van 1914 echter wel twee voorpublikaties van het volgende deel van de roman, en geeft een verzamelbundel artikelen en ‘pastiches’ van Marcel Proust uit. Daarmee is in literaire kringen zijn doorbraak een feit. De doorbraak naar het grote publiek zal nog enige jaren op zich laten wachten. | |
Het doel bereiktDe voorbereidingen voor het tweede deel van A la recherche du temps perdu zijn ver gevorderd wanneer de oorlog uitbreekt. Ruim vier jaar zal, op verzoek van Proust zelf, van iedere verdere publikatie worden afgezien. Al deze tijd wordt door hem gebruikt om aan zijn roman door te werken, een vertraging die, achteraf gezien, een tijd van verdieping zal blijken te zijn. Het zijn dezelfde oorlogsjaren waarin, onbekend met elkaars inspanningen, Joyce aan Ulysses, Kafka aan Der Prozess, Musil aan Der Mann ohne Eigenschaften, en Svevo aan La coscienza di Zeno werken. Prousts roman wordt tussen 1914 en 1919 met meer dan duizend bladzijden uitgebreid. Een belangrijke aanleiding tot deze onvoorziene groei is de dood, in mei 1914, van zijn chauffeur Agostinelli, voor wie de schrijver een grote passie heeft opgevat. De geschiedenis van deze ongelukkige, jaloerse liefde vinden we verhuld terug in de de zogenaamde ‘cyclus van Albertine’ - Sodome et Gomorrhe II, La prisonnière, La fugitive - die het zeer uitgebreide middendeel van A la recherche du temps perdu gaat vormen. Door deze toevoeging krijgt het werk een ander karakter dan voorzien was, hoewel de essentie van de oorspronkelijke opzet, te weten de tegenstelling tussen de roman over ‘le temps perdu’ en een meer essayistisch gekleurd verhaal over ‘le temps retrouvé’ bewaard blijft. De wereldoorlog verlamt ook de activiteiten van uitgever Bernard Grasset, die buiten Frankrijk verblijft. Voor Proust en de NRF is dit de gelegenheid om - overigens met goedvinden van Grasset - voorbereidingen te treffen voor de publikatie van A l'ombre des jeunes filles en fleur. Zo verschijnt het boek dus toch bij de NRF in juni 1919, bijna zes jaar na Du côté de chez Swann. Ditmaal verzorgt de uitgever zelf de publiciteit. Hij doet dit, daarbij uiteraard geholpen door de schrijver en diens invloedrijke vrienden, zo goed dat in november 1919 Prousts nieuwe boek de Prix Goncourt krijgt. Dat betekent de doorbraak van Proust bij het grote publiek, en, zoals weldra zal blijken, tevens de doorbraak van de jonge uitgeverij die zich zo hard heeft ingespannen om de blunder met Du côté de chez Swann te herstellen. Aan geen ander boek zal Gallimard tussen 1919 en 1987 dan ook zo veel verdienen als aan dit werk. Proust heeft, drie jaar voor zijn dood, zijn doel bereikt: hij is een algemeen bekend en bewonderd auteur.Ga naar eind12. Iedereen koopt zijn roman en spreekt erover, hetgeen uiteraard niet wil zeggen dat hij ook door iedereen gelezen wordt, en nog minder dat hij door zijn lezers begrepen wordt. Die doorbraak is van een andere orde, en het lijkt erop dat deze pas in onze tijd echt heeft plaats gevonden. | |
OnafzienbaarIedereen die een aantal bladzijden van Prousts ruim drieduizend pagina's tellende roman leest, beseft dat dit werk in nagenoeg alle opzichten - thematiek en ideeën, opbouw en stijl - verschilt van alles wat hiervoor verschenen is. De Franse romanciers uit de eerste twee decennia van onze eeuw, een France, | |
[pagina 24]
| |
een Martin du Gard en zelfs een Gide, treden allen min of meer in het voetspoor van hun grote negentiende-eeuwse modellen. Proust schrijft een andere, nieuwe roman. Over de aard van die vernieuwingen zijn hierboven al een aantal aspecten aangestipt. Het laatste deel van deze uiteenzetting zal hier iets verder op ingaan. Daarbij dient opgemerkt dat er sinds 1920 zoveel boeken en artikelen over Proust werk verschenen zijn - de eerste grote bibliografie uit 1940 telde al meer dan tweeduizend titels,Ga naar eind13. en alleen in 1971 verschenen rond de honderdjarige geboortedag van Proust ruim zeshonderd titels - dat de literatuur over Proust even onoverzienbaar aan het worden is als die over een Shakespeare of een Goethe.
Proust op vijftigjarige leeftijd
Vele gezaghebbende auteurs hebben met name de laatste dertig jaren over de geheimen van A la recherche du temps perdu hun licht laten schijnen. George Painter beschreef biografische achtergrondenGa naar eind14., Gérard Genette de vertelstructuurGa naar eind15., Gaétan Picon Prousts opvattingen over kunstGa naar eind16., Anne Henry die over filosofie en esthetiekGa naar eind17., terwijl Jean-Yves Tadié de romancier presenteerdeGa naar eind18., Georges Poulet de thema's van tijd en ruimte bij Proust bestudeerdeGa naar eind19., en Serge Doubrovsky diens roman vanuit een psychoanalytisch standpunt bekeekGa naar eind20.. Eén van de meest inspirerende en verhelderende studies over Proust is Gilles Deleuze's Proust et les signesGa naar eind21.: hierin wordt het streven van de schrijver van A la recherche du temps perdu gezien als een zoeken naar waarheid binnen de drie werelden - ieder met haar eigen systemen van tekens - waarin de verteller zich ophoudt: de wereld van de Parijse salons, de wereld van de verliefden, en die van de kunst. | |
Twee geheimenMet dit laatste is tevens een van de meest opvallende inhoudelijke verschillen aangegeven tussen A la recherche du temps perdu en de romans van Balzac, Stendhal, Zola en tot op zekere hoogte ook Flaubert: de geschiedenis, de politiek en de maatschappelijke problematiek van eigen tijd, die in realistische en naturalistische werken centraal staan, ontbreken hier nagenoeg geheel. Op een enkele verwijzing naGa naar eind22., beperkt Proust zich tot het dagelijks bestaan van een reeks personages uit de Parijse elite, naar wier geheimen de verteller op zoek is. Uiteraard moest een dergelijke onderwerpkeuze bij menig meer geëngageerd auteur in slechte aarde vallen. Sartre bijvoorbeeld zal een pleidooi houden tegen de roman van ProustGa naar eind23., die volgens hem het revolutionaire geweten van zijn lezers slechts in verwarring brengt. Sartre heeft echter weinig oog voor het revolutionaire dat schuilgaat in Prousts stijl, in diens opvattingen over kunst, en in de thematiek van A la recherche du temps perdu. Het thema dat Proust zelf als het grondthema van zijn boek ervoer, waar hij voortdurend, beurtelings verhullend en onthullend, mee bezig is, en dat - en hierin is hij inderdaad vernieuwend - ook de structuur van zijn roman voor een belangrijk deel bepaalt, is het thema van de homoseksualiteit. Proust, zo is wel gezegd, droeg twee geheimen met zich mee: zijn homoseksualiteit, en de diepere betekenis van de roman die hij aan het publiceren was. Wanneer hij de lezer in de loop van het verhaal laat ontdekken dat bijna al zijn personages, tot en met de duc de Guermantes en Robert de Saint-Loup, niet, zoals we eerst dachten, heteroseksuele, maar vooral ook homoseksuele voorkeuren koesteren, laat hij die twee geheimen grotendeels in elkaar opgaan. Dat is het ook wat hij waarschijnlijk in de eerste plaats bedoelt wanneer hij zegt dat zijn personages in het tweede deel van zijn roman juist het tegengestelde doen | |
[pagina 25]
| |
van wat zij in het eerste deel gedaan hebben. Proust heeft zelfs enige tijd met het plan rondgelopen zijn roman Sodome et Gomorrhe te noemen, een titel die uiteindelijk maar aan één van de zeven delen werd meegegeven. Natuurlijk zijn er in A la recherche du temps perdu vele andere, minstens zo belangwekkende thema's te vinden, maar de affectieve ‘lading’ die al deze thema's vanaf de eerste pagina meekrijgen is homoseksueel gekleurd. Deze zal zich naarmate het verhaal vordert steeds onontkoombaarder manifesteren, en vormt ook de belangrijkste reden waarom het boek het metonymisch geheel is ‘vol toespelingen’ en ‘onvrijwillige bekentenissen’, waarover Gérard Genette spreekt.Ga naar eind24. Hier ligt uiteraard de nodige stof voor psychologen, temeer omdat Proust de homoseksualiteit en daarmee ook zichzelf geen warm hart toedraagt. Dat het schrijverschap voor hem meer dan voor menig ander als ‘redding’ fungeert, als sublimatie én als reparatie, lijkt waarschijnlijk. | |
CollagetechniekDeze geheel eigen structuur van A la recherche du temps perdu heeft er toe geleid dat allerlei aanzetten tot het essayistisch, verklarend gedeelte, die eigenlijk thuishoren in Le temps retrouvé, al in het verhalend eerste deel een plaats hebben gevonden. De ‘collage-techniek’, die ieder auteur in zekere mate hanteert, is in het geval van Proust tot de kern van zijn schrijfkunst geworden. Proust schreef in fragmenten: over indrukken die gebeurtenissen en mensen op hem maakten, over innerlijke ervaringen en herinneringen, en over ideeën die naar aanleiding van dit alles in hem ontstonden. Zijn zwaarste en belangrijkste taak bestond er in al deze fragmenten over kunst, liefde en leven aaneen te voegen volgens een stramien dat tevens de kern van zijn werk is. Deze eenheid wordt bij Proust vooral mogelijk door de aanwezigheid van een vertellende ik-figuur in wie mensen en gebeurtenissen, binnen- en buitenkant, heden en verleden samenkomen. Die instantie is, zeker in het begin van de roman, sterk autobiografisch gekleurd, maar vormt in feite geenszins het centrum van een autobiografie. Het tegendeel is eerder waar. Alles waarvan de lezer vermoedt - vanuit het verhaal of door wat langs andere wegen over het leven van Marcel Proust bekend is - dat het de auteur zelf zou kunnen aangaan: zijn ambities, snobisme, smaak en, natuurlijk, seksualiteit, worden in het verhaal op andere personages geprojecteerd. De ik-figuur schept niet alleen eenheid, maar zorgt ook voor afstand. Tevens raken we hier aan een ander verschil met de romans van Prousts grote voorgangers. Deze brachten binnen de ‘Comédie humaine’ die zij schreven pas achteraf een zekere samenhang aan tussen de vele verhalen en tussen de vertelinstanties die daarin werden gehanteerd. Zo'n manoeuvre is vaak niet erg overtuigend. Bij Proust daarentegen zijn eenheid en samenhang de vrucht van de innerlijke ervaringswereld en de visie van eenzelfde aanwezige-afwezige vertelinstantie: het is een schepping en geen kunstgreep achteraf. Belangrijker waarschijnlijk is het feit dat Proust binnen dat kader ook de vastgeroeste technieken van beschrijven en vertellen uit de realistische roman kan loslaten. De ik-figuur ontneemt ons de illusie dat wij de wereld zouden zien zoals die is. Het is Proust begonnen om - subjectieve - indrukken en ervaringen, en niet om zogenaamd objectieve beschrijvingen. Hij volstaat graag met een enkele opmerking, een enkel detail, over het uiterlijk, de stem of het optreden van een personage en gaat daarna vooral in op de - wederom subjectieve - relaties die deze met andere personages onderhoudt. | |
Open horizonOok de interpretaties van de gebeurtenissen die de verteller ziet en meemaakt zijn niet meer op de naturalistische leest van oorzaak en gevolg geschoeid. Proust weet dat wie anders kijkt ook anders begrijpt. Daarom laat hij zijn verteller, net als Picasso deze jaren op zijn kubistische schilderijen, tegelijkertijd op meerdere manieren naar mensen en dingen kijken. De vele interpretaties die zo mogelijk worden - de bekende hetzij-hetzij zin- | |
[pagina 26]
| |
nen waaraan A la recherche du temps perdu zo rijk is - leiden tot een open horizon, en tot een nieuw soort betrokkenheid van de lezer. Deze laatste heeft niet langer te maken met een onontkoombare werkelijkheid die hem opgedrongen wordt, maar met de scheppende blik van de kunstenaar die hem uitnodigt de wereld ook met andere ogen te bekijken. Om deze blik die de werkelijkheid doorschouwt en er zich bijna door laat hallucineren bij zichzelf te ontwikkelen, is Proust niet alleen bij de symbolisten in de leer gegaan. Deze laatsten, te beginnen met Baudelaire, voor wie hij een grote bewondering koestert, zijn uiteraard belangrijk voor hem geweest. Zelf verklaart hij echter dat voor de vorming van zijn smaak en van zijn esthetische ideeën, de Anglosaksische literatuur veel invloed op hem heeft uitgeoefend. Proust, die op beslissende momenten in zijn ontwikkeling de Engelse taal en de esthetica van John Ruskin op zijn weg heeft gevonden, behoort tot de kleine groep Franse intellectuelen en kunstenaars - Mallarmé is één van hen, en ook Michel Leiris - die hun inspiratie over het Kanaal en niet over de Rijn vinden: ‘Er bestaat geen literatuur,’ schreef hij eens aan zijn vriend Robert de Billy, ‘die mij meer aangrijpt dan de Engelse of Amerikaanse literatuur. Duitsland, Italië, heel vaak ook Frankrijk, laten me onverschillig.’Ga naar eind25. Een verklaring voor deze voorkeur zou kunnen liggen in het feit dat Engels de lievelingstaal van zijn moeder was, en hij haar ook door een dergelijke identificatie, bewust of onbewust, meer nabij kwam. | |
AvontuurBinnen ditzelfde kader van een roman waarin verder gekeken wordt dan naar het hier en nu van de zichtbare werkelijkheid, past uiteraard ook de befaamde ‘souvenir involontaire’, die lange tijd enigszins ten onrechte beschouwd is als de kwintessens van de Proustiaanse filosofie en esthetica. Dit fenomeen is welbekend: een plotselinge intense zintuiglijke ervaring brengt ons terug naar een episode uit het verleden - le temps perdu - waar we een dergelijke gewaarwording had den in een ander decor. Dit laatste nu keert, tegelijk met die oude ervaring, in ons bewustzijn terug, en bezorgt ons als ‘temps retrouvé’ een diep geluksgevoel: blijkbaar zijn wij groter dan de tijd.
Marcel Proust
Veel negentiende-eeuwse auteurs hadden dit verschijnsel ook al geëxploiteerd. Proust zelf verwijst, in Le temps retrouvé, naar enkelen van hen: Chateaubriand, Nerval en Baudelaire.Ga naar eind26. In tegenstelling tot hen analyseert hij deze ‘souvenir involontaire’ echter tot in de kern en maakt er één van de basisthema's van zijn roman van. Deze analogie ín en boven de tijd is een vorm van metaforiek die dankzij zijn boek literaire bekendheid zal verwerven. Iets dergelijks geldt, stilistisch gesproken, voor een ander vaak besproken kenmerk van A la recherche du temps perdu, namelijk de bladzijden-lange zinnen waarin Proust zich graag uitleeft. Vrienden van hem zagen dit ‘proustifiëren’Ga naar eind27. als het directe uitvloeisel van zijn karakter, van de wijze waarop hij mensen en | |
[pagina 27]
| |
dingen het liefst benaderde: zich uitputtend, met veel omhaal van woorden, in égards of in nuances. Hoe origineel deze zeer persoonlijk gekleurde technieken bij Proust ook zijn, het is waarschijnlijk juister om, waar het de zinsopbouw en de ‘souvenir involontaire’ betreft, niet over ‘doorbraak’ te spreken. Er zijn te weinig auteurs te vinden die hem op dit punt zijn gevolgd. Iets anders echter geldt voor de hierboven beschreven vernieuwingen die de moderne roman definitief uit het filosofisch en esthetisch kader van de negentiende eeuw hebben weggevoerd. Van een afstand bezien lijkt geen van de vele andere avonturen die de Franse roman deze eeuw heeft meegemaakt belangrijker dan het proustiaanse avontuur. In het landschap van honderd jaar Franse roman verschijnt A la recherche du temps perdu in 1993 meer dan ooit als dé ‘nouveau roman’ van onze eeuw. |
|