Ranajit Sarkar
Oprecht medeleven
Over Amrita Pritam
Verboden verlangens
De grote verscheidenheid aan talen en culturen maakt het een auteur in India die in een van de Indische talen schrijft, niet gemakkelijk om zijn stem te doen horen in het hele land. Maar als er ergens een authentieke stem is, wordt die na verloop van tijd toch tot ver buiten de eigen taalgrenzen gehoord.
Amrita Pritam schrijft in het Panjabi, maar ze heeft zich een belangrijke plaats verworven in de literaire wereld van geheel India, door de vele vertalingen van haar werk. Ze is in 1919 geboren in West-Panjab (nu Pakistan). Ze verloor haar moeder toen ze pas elf jaar was en werd opgevoed door haar vader, een rijk doch zeer religieus en ascetisch mens, met een rotsvast geloof in de goddelijke voorzienigheid. Het geloof van de kleine Amrita echter werd aan het wankelen gebracht door het feit dat God haar gebeden om haar moeder te sparen niet verhoorde.
De relatie met haar vader was ambivalent; ze voelde zich tegelijkertijd vertroeteld en verstoten. Ze wist dat hij van haar hield, maar ze voelde ook dat hij zich door haar niet geheel kon terugtrekken uit het wereldlijke leven. Ze schreef later dat ze soms schreeuwde van angst omdat ze niet wist of ze geaccepteerd werd of niet. Het thema van de acceptatie en afwijzing keert terug in het leven van veel van de vrouwen die ze beschreven heeft in haar boeken, in hun relatie tot mannen: de echtgenoot, de minnaar, de vader of de broer.
Ze begon al jong met schrijven. Haar vader, zelf een dichter, moedigde haar aan en leerde haar de grondbeginselen van het Panjabi-metrum. ‘Wat hij van me verwachtte,’ schrijft ze later, ‘was godsdienstige poëzie, orthodox en conventioneel van stijl.’ Zij was toen zestien, ‘verboden verlangens’ werden haar inspiratiebron. Ze begon, zoals alle jongens en meisjes in de puberteit, te twijfelen aan de vanzelfsprekendheid van gezag. ‘Ik zette vraagtekens bij wat me verteld was en bij de hele gelaagde sociale orde. Wat ik tot dan toe geleerd had was als een keurslijf waarvan de naden knappen als het lichaam groeit. Ik wilde leven.’ Terwijl de meeste Panjabi meisjes, en misschien wel de meeste Indiase meisjes in het algemeen, het sociale gezag tenslotte zouden hebben geaccepteerd, en zich gevoegd zouden hebben naar de bestaande tradities, waarden en normen, vergat zij nooit haar eerste opstandigheid: ‘Ik was toen zestien en de herinnering sluipt binnen in elke fase van mijn leven.’ De vrouwen in haar werk zetten steeds weer vraagtekens bij het gezag, bij sociale en religieuze tradities, en zullen ondanks tegenwerking steeds weer proberen hun innerlijke verlangen naar leven, liefde, waarheid en vrijheid te volgen.
‘Wat ik tot dan toe geleerd had was als een keurslijf waarvan de naden knappen als het lichaam groeit’
De beste werken van Amrita Pritam hebben iets zeer authentieks. In haar gedichten heeft ze het over haar persoonlijke gevoelens en ervaringen; haar romans en verhalen zijn vaak autobiografisch of vertellen over gebeurtenissen en mensen die zij zeer goed gekend heeft. Ze schuwde moeilijkheden en beproevingen in het leven niet, ze schiep zichzelf geen imaginaire wereld zoals zovelen van haar voorgangers dat deden; haar werken tonen over het algemeen