Ron Elshout
Requiem, een brief
Schiedam, 14 juli 1991
Lieve E,
Het absolute, hij nam het nu aan in de verste en lichtste toekomst.
(L. Couperus, Metamorfose)
Terwijl het Requiem door de kamer schalt, schrijf ik je dit levensteken uit de jenerverstad, op luttele afstand van het huis waar op 19 januari 1894 dominee François Haverschmidt om 10 uur des ochtends hangend aan het gordijnkoord van zijn bedstede zich voorgoed in de armen van zijn worgengel begaf. De in hem huizende dichter Piet Paaltjens had hem al eerder verlaten. De tekenen van zijn laatste strijd moeten zichtbaar zijn geweest, ‘doordat hij met zijn schoenen aan het schot heeft bekrast’. Heer geef hem eeuwige rust. Die worgengel van hem, - dat moet de kracht ‘der wanhoop en radeloosheid’ (preek uit 1892) geweest zijn. In zijn laatste preek, enkele maanden voor zijn dood, zei hij: ‘Ik kan niet, ik mag niet, want ik geloof het niet meer.’ ‘Wat mij het oog doet glinsteren, dat gaat geen schepsel aan’, maar laat ik het zó zeggen: er is een half decennium of daaromtrent geweest dat ik den ouden François begreep tot aan het gordijnkoord.
Er bestaat niet veel of het raakt aan iets anders - in het hoofdstuk over Haverschmidt gebruikt Jeroen Brouwers (in: De laatste deur) het woord ‘levenslast’. Een aantal jaren geleden raakte dat woord mij aan. ‘Levenslast’ is ‘worgengel’ is ‘de zwartste der dagen’ is ‘lacrimosa dies illa’, dit is: dag van tranen.
Precies één jaar geleden, lacrimosa dies illa, bevond ik mij niet in Amsterdam alwaar Hans Faverey ter aarde besteld zou worden, maar begaf ik mij per auto, onderweg begeleid door het enig aanwezige cassette-bandje: Mozarts Requiem, eerst naar een expositie van werken van Salvador Dali in een Arnhems museum en daarna naar het Delerwoud en daar ‘heb ik mij verloren gelopen.’ ‘Alsof ik mij schaamde.’
Die drie namen, Faverey, Dali, Mozart, - lux aeterna luceat eis, dit is: het eeuwige licht schijnt op hen, raken mij, raakten mij speciaal die dag aan. Hoe? Zij vormen te zamen, met anderen, een web waarin ik, klein spinnetje, wel eens een vliegje of een lichtkevertje mag verschalken. Faverey: ‘Het web ontslaat de spin // van haar verplichtingen; de spin / blijft in het web zitten.’ Waarom?
Een opvoeding schijnen sommigen te genieten, anderen te krijgen of niet. Of je wilt of niet. Muzikaal ben ik ‘dus’ een leek. Religieus ben ik ‘dus’ een leek. Een leek is eeuwigdurend naïef en, noodgedwongen, autodidact, alhoewel ik later mijn ‘vaders’ nog wel gevonden heb.
Het ‘goddelijke’ bestond niet of was een abstractie uit de bijbel, - een boek dat na één keer lezing, evenals andere boeken, meestal ‘thrillers’, net zo goed weg kon. Dan had je het uit. Nú bezit ik een bijbel. Erfstuk van mijn grootmoeder, die voorin het ‘familieregister’ bijgehouden heeft tot en met mijn zoon. Ook bezit ik nog een doos met 78-toeren platen, de Rigoletto van Verdi. Mijn grootvader en zij moeten dus ooit van klassieke muziek gehouden hebben en ‘iets’ van het goddelijke gehoord hebben. Na haar verscheiden diende haar aanstaande verrassing muzikaal opgeluisterd te worden. Met enige passende melodieën. Klassieke. Drie stuks. In uitvoeringen van James Last. Kyrie eleison, dit is: Heer ontferm u over ons. Levenslast. Ach, sommige erfelijke zaken slaan ‘wel eens’ een generatie over. Overigens geldt dat ook voor dit wat vergeelde papier waar ik op schrijf; het werd in hetzelfde kastje gevonden als die bijbel.