Robert-Henk Zuidinga
Taal in Letteren
Uit Nigtevecht komen, er van thuis zijn, tot het tamboer- en pijpersgilde horen of van achter de Dom zijn: er zijn veel namen bedacht voor de tegennatuurlijke geaardheid, maar de merkwaardigste mij bekend is uranisme. Hij werd in Nederland geïntroduceerd door Arnold Aletrino, arts in Amsterdam. Aletrino (1858-1916) had een voor zijn tijd verrassend onbevooroordeelde houding tegenover homoseksualiteit. Tot dan heersten er twee opvattingen die beide een volstrekte afwijzing inhielden: homoseksuele activiteit was ofwel strijdig met Gods geboden (kort samengevat: homoseksualiteit is zondig) ofwel strijdig met natuurwetten (homoseksualiteit is een ziekte). Aletrino hing een ander standpunt aan, dat van ‘het derde geslacht’. In dit ‘variëteitsdenken’ werd homoseksualiteit beschouwd als een normale vorm van seksuele ontplooiing.
Aletrino verdedigde dit standpunt in publicaties - voor het eerst in het essay ‘Over uranisme en het laatste werk van Raffalovisch’ in 1897 - en in lezingen, zoals in ‘La situation sociale de l'uraniste’ op het congres voor criminele antropologie in Amsterdam in 1901 en in ‘Hermaphrodisie en uranisme’, een lezing die hij in 1908 hield voor rechtenstudenten in Amsterdam. Zijn uitgesproken opvattingen worden niet in brede kring geapprecieerd; mede om die reden publiceert hij zijn boek Over uranisme in 1905 onder de schuilnaam Karl Ihlfeldt.
De term uranisme, die nu volstrekt in onbruik geraakt is, was lange tijd de gangbaarste benaming voor homoseksualiteit. Arendo Joustra schrijft in zijn Homo-erotisch woordenboek (Thomas Rap, Amsterdam, 1988): ‘Tot de Eerste Wereldoorlog de meest gebruikte term voor homoseksueel, hoewel uraniër ook nog voorkomt in de statuten van de in 1946 opgerichte Shakespeare Club, de voorloper van het COC.’ Na de oorlog zou het eufemistische homofiel (ook gespeld als homophiel of -phyl) opgang doen, later verdrongen door homoseksueel en tegenwoordig door het wat schertsende nicht. Over de oorsprong van de naam uraniër - hij werd midden negentiende eeuw bedacht door de jurist Karl Heinrich Ulrichs - is meer bekend dan over de etymologie. Zeker is dat het teruggaat op de Griekse mythologie. Uranus (ook als Ouranos en Oeranos geschreven, en Grieks voor ‘hemel’) verwekte bij zijn moeder, Gaia (‘aarde’), vele kinderen maar verhinderde dat de meesten ter wereld konden komen. Pas toen zijn zoon Kronos hem met een sikkel gecastreerd had, konden ze geboren worden.
Waarom Uranus tot een benaming voor homoseksuelen geleid heeft, is niet volstrekt duidelijk. De betekenis ‘hemel’ is op zich onvoldoende verklaring. Mogelijk heeft het feit dat homoseksuele contacten gedoemd zijn onvruchtbaar te blijven er mee te maken. Een andere verklaring geeft Joustra. Hij vermeldt dat het zou komen van ‘Afrodite Urania, beschermgodin van de (knapen)liefde’.
Behalve wetenschappelijk werk publiceerde Aletrino ook literair proza. Zijn bekendste werk zijn de Tachtigers-romans Zuster Bertha (1891) en Martha (1895), en de verhalenbundels Novellen (1901) en Uit het leven (1905). Maar het is vooral door enkele schrijvende uranisten dat hij bekend zou raken. Zijn wetenschappelijke belangstelling voor homoseksualiteit en zijn bemoeienis met de literatuur kwamen voor Aletrino bijeen in de figuur van Willem Kloos. Die was, nadat zijn seksueel getinte belangstelling voor respectievelijk Jan Veth, Jacques Perk en Albert Verweij tot niets geleid had, in een lange en diepe geestelijke depressie geraakt. In die toestand schreef hij een aantal buitengewoon vileine sonnetten, gericht tegen iedereen die het, athans naar zijn indruk, op hem gemunt had. Deze gedichten, die bekend zijn geworden onder de verzamelnaam ‘de Scheldsonnetten’, nam hij op in enkele drukken van zijn Verzen, maar uit de definitieve versie daarvan zijn ze verwijderd. Ook Aletrino, die Kloos enige tijd geestelijke bijstand verleend heeft, moest het ontgelden. Sonnet nummer CLXVII luidt - onder verwijzing naar Aletrino's joodse uiterlijk - als volgt: