Vrijdag
Het weer is mooi, het voelt aan alsof het al voorjaar is. 60 Graden Fahrenheit, een record. Op Times Square, vlakbij het gebouw waarop het laatste nieuws as it comes in geflitst wordt, loopt een handjevol vredesbetogers, veel minder dan de vorige week nadat er een bom verkeerd terechtgekomen was in Bagdad en er zoveel mensen stierven. Stop this insanity, klonk het toen overal.
We weten het vandaag niet meer. Komt er nou een landoffensief of niet? Het zou toch heel vervelend zijn wanneer Gorbatsjov, die geen enkele soldaat in de Golf heeft, het klaar zou spelen om vrede te bereiken. Daar klopt iets niet... We zijn ook bang dat Saddam (we noemen hem bij zijn voornaam, heel Amerikaans) zich terugtrekt met wat hij aan militaire macht nog overheeft. ‘Sla d'r op, jongens,’ staat er op muren gekladderd, ‘give'em butt.’
Ik zie veel vlaggetjes op straat. Ze zitten op truien, T-shirts (these colors don't run), ze hangen in etalages, ze staan op paraplu's, sokken en nachtponnen. Een armoedig vrouwtje heeft ook een vlaggetje. Het zit vastgespeld aan een stukje karton waarop ze geschreven heeft: Please help me feed the hungry birds. En ik zie een dalmatische hond, ook bevlagd, hij heeft er een om zijn nek. Er wapperen vlaggetjes van autoantennes en van balkonnetjes die niet veel groter zijn dan het ding zelf.
In een vlaggenfabriek in de nabije staat New Jersey werken mensen over, net zoals waar ze de gele satijnen linten fabriceren die wat minder vaderlandslievend/macho aandoen, meer in de trant van We support our troops - en wie doet dat nou niet? Het zal ons niet weer overkomen zoals met Vietnam, toen we op de soldaten spuugden. De linten die om paaltjes en magere boompjes zijn gebonden laten zien, net als in het country-and-westernliedje waar het idee vandaan komt, dat we aan ze denken.
Op scholen praten de leerkrachten met kinderen die vaders en moeders - of allebei - in de Golf hebben zitten. Eén jongetje waarvan de ouders gescheiden zijn, gilt: ‘Wat als alletwee mijn pappies nou eens sneuvelen?’