| |
| |
| |
Theo Thomassen
Het tweekoppige monster
Koos van Zomeren en een politieke vaderbinding
De Socialistiese Partij is voor Koos van Zomeren meer geweest dan een mogelijkheid om zijn idealen te uiten. Zijn lidmaatschap betekende ook de ontdekking van wat hij niet wilde. Theo Thomassen doet verslag van binnenuit. Over zelfrealisatie en zelfvergroting, over boetedoening en draken doden.
‘Ziet u, beste vriend,’ zei de bezitter van de tuin tegen mij, zo kan je ook leven. Je kunt op zoveel manieren leven: voor de vrijheid strijden, de mensen willen veranderen of tomaten kweken, het heeft allemaal zijn eer, zijn waarde en zijn roem.’
K. Paustowski, Begin van een onbekend tijdperk
| |
Een Rotterdamse pijpfitter
De gelijkenis is treffend: zijn half geloken ogen, zijn platvloerse grappen, zijn manier van getrouwd zijn, zijn afkeer van alcohol, zijn voorliefde voor stoofpeertjes, teckels, augurken en Volkswagenbusjes. In Een eenzame verrader heet hij Blom, in Het verkeerde paard Dreumis, in Een vederlichte wanhoop is hij de kikkeretende eend, in Het verhaal heet hij Daan, in De witte prins Bongel en in Een jaar in scherven gewoon Daan Monjé.
QUEESTE MET KOOS
afl. 17: de buidelmees (Peter Vos)
Daan Monjé: als Koos van Zomeren vanuit zijn politieke verleden schrijft, schrijft hij over hem en als hij dat niet doet ook.
Daan Monjé was een Rotterdamse pijpfitter die tot zijn dood in 1986 de voorman was van de Socialistiese Partij. Hij was geboren in 1925, hij was goed geweest in de oorlog, was nadien gedeserteerd uit het leger omdat hij niet in Indië wilde vechten en had ooit een deserteur het fascistische Portugal uitgesmokkeld. Hij was lid geweest van afdeling 33 van de CPN in Rotterdam en na het royement van die afdeling (in 1963) lid van het Marxisties Leninisties Centrum Nederland (het MLCN), dat onder leiding van Nico Schrevel het zuivere communisme naar Chinees model propageerde.
| |
| |
| |
Arbeiders en studenten: een front
Dit MLCN had een onopvallend bestaan geleid, tot het in 1969 en 1970 met zijn cursussen marxisme-léninisme de aandacht op zich vestigde van studenten die, opererend op de uiterste linkerflank van de studentenbeweging, aansluiting zochten bij de arbeidersklasse en in buurten en bedrijven de klassenstrijd nieuw leven inbliezen. Nico Schrevel, de intellectuele motor van het MLCN, en Daan Monjé, de organisator, verschaften met hun cursussen marxisme-leninisme, waarmee zij in bijna alle studentensteden volle zalen trokken, aan de radikale studenten een theoretische basis voor hun afkeer van verburgerlijkte arbeidersorganisaties als de vakbonden, de PvdA en de CPN. Bovendien boden zij het organisatorische kader waarbinnen die studenten - in een voorhoederol - hun afkeer van het burgermansbestaan en hun maatschappelijke onvrede in revolutionaire actie konden vertalen.
Met Iris tijdens een massavergadering; Universiteit Nijmegen, 1968 (foto: Bart Kraal)
De aantrekkingskracht van hun ‘studiecentrum’ was groot, te meer doordat ook elders in Europa uit een bondgenootschap van radikale studenten en linkse arbeiders maoïstische organisaties opbloeiden, die, in het machtsvacuüm dat door het verzet van een generatie en de verwarring van het establishment was ontstaan, verbazend veel succes hadden. Het MLCN leek zich door zijn groeiende aanhang te ontwikkelen tot de nieuwe voorhoedebeweging van de arbeidersklasse en werd daarom in januari 1970 omgedoopt in Kommunistiese Eenheidsbeweging Nederland (marxistisch-leninistisch).
In Nederland maakten de mijnwerkersstaking in België, die door Alle Macht Aan De Arbeiders (AMADA) was georganiseerd, en de wilde stakingen in de strokarton, grote indruk. Maar de meest indrukwekkende actie was toch wel de havenstaking van september 1970: onder leiding van het Komitee Arbeidersmacht, dat door de KEN(ml) werd opgericht en gecontroleerd, staakten 15.000 arbeiders drie weken lang voor een loonsverhoging van maar liefst f75,- schoon per week, waarna de staking, die fel verzet had opgeroepen bij vakbonden en de PvdA, volgens het boekje door de CPN werd gebroken. De gevolgen waren groot: een loonsverhoging voor de havenarbeiders, een landelijke loonronde, de vaste overtuiging onder de kersverse revolutionairen dat het kapitalisme wankelde en dat de arbeidersklasse onder hun leiding snel zou opmarcheren naar de revolutie, en een toevloed aan nieuwe leden voor de KEN, waaronder veel studenten en een journalist: Koos van Zomeren.
| |
Een journalist de fabriek in
Koos van Zomeren was sinds 1967 journalist van Het Vrije Volk in Nijmegen, waar hij aan actiejournalistiek deed. Hij had het er geweldig naar zijn zin, vertelde hij in 1985 aan Frits Abrahams. ‘Je had er de provo's, je had er de milieufreaks, je had er lui die wat in Mao zagen en je had figuren die zich de pleuris lazen aan Luckacs. Het leefde en bruiste, het was leuk en verrassend.’ De oorlog in Vietnam was ook hier een belangrijke politiserende factor. ‘Je had het idee, dat alles op de wereld gemobiliseerd moest worden om een einde aan die oorlog te maken. Je behoorde er concessies voor te doen
| |
| |
en persoonlijke verlangens voor in de kast te zetten.’ En de beste manier om een eind aan die oorlog te helpen maken was de compromisloze strijd tegen het kapitalisme in eigen land.
In 1970 trok ook Van Zomeren zijn conclusies over de rol van de intellectuelen in de klassenstrijd. Hij had in dat jaar een propagandabijeenkomst van AMADA in Nijmegen bijgewoond en de leden van het Komitee Woningnood in Leiden, die inmiddels tot de KEN(ml) waren toegetreden, voor de Groene geïnterviewd. Kort na de havenstaking nam hij afscheid van het ‘corrupte vak’ van de journalistiek door ontslag te nemen bij het ‘arbeidsvijandige’ Vrije Volk en werd hij het veertiende lid van de afdeling Nijmegen van de KEN(ml).
Intellectuelen die lid van de KEN wilden worden, verplichtten zich in 1970 nog tot het afbreken van hun studie en hun carrière. Zij gingen als arbeiders de fabriek in. Ze wilden immers hun eigen kleinburgerlijke klasse verraden: ze wilden denken als arbeiders (en dus arbeider worden) om aan arbeiders leiding te kunnen geven. Klasseverraad en proletarisering beschouwden zij als de uiterste consequentie van hun idealen. Dit leidde tot komische maskerades (zij speelden met veel plezier een collectief van vloekende en plat pratende arbeiders die met Rode Boekjes zwaaiden), maar het maakte hen ook tot speelbal van degene die de proletarische normen monopoliseerde.
Koos van Zomeren deed wat aan zijn haar en zijn gewicht, zette zijn platencollectie bij het oud vuil, bracht zijn boeken naar De Siegte en liet zich omscholen tot metaaldraaier. Hij haalde het diploma, vroeg een uitkering aan en besteedde vervolgens op kosten van de staat al zijn tijd aan de revolutie. Toen hij na korte tijd moest solliciteren bij een fabriek van landbouwmachines, werd hij daar tot schrik van het partijbestuur, dat hem intussen nog maar moeilijk kon missen, nog aangenomen ook.
| |
Een metaaldraaier als hoofdredacteur
Van Zomeren was al gauw moeilijk te missen. Hij was als ex-journalist een van de weinige nieuwe leden die wat konden. Daardoor stootte hij snel door naar de top. Binnen een jaar werd hij eerst afdelingsvoorzitter in Nijmegen en vervolgens lid van het dagelijks bestuur.
Eind Vrije Volktijd, eind 1970; let op het Maospeldje (foto: Bart Kraal)
| |
| |
Aan die laatste promotie ging een scheuring in de beweging vooraf. De KEN kon de snelle groei niet aan. Er ontstonden politieke tegenstellingen en twee partijen, waarvan de ene door Schrevel en de andere door Monjé werd aangevoerd. De discussie ging vooral over de marxistische kennistheorie en daarmee over de interpretatie van een tractaatje van Mao getiteld ‘Waar komen de juiste ideeën vandaan?’ Voor de Monjé-aanhangers, onder wie Van Zomeren, de auteur van een van de ‘scheuringsstukken’, was het antwoord begrepen in de vraag: ‘Waar komen de juiste ideeën? Van Daan.’
De tegenstellingen bleken onoverbrugbaar. Op 10 oktober 1971 richtten Monjé en zijn aanhangers in Utrecht een nieuwe partij op: de Kommunistiese Partij van Nederland (marxistischleninistisch), in de wandeling KPNML. Koos van Zomeren hield een met maoïsmen doorspekte rede, waar men wel om moest lachen, en werd in het nieuwe, uit zes man bestaande dagelijks bestuur gekozen. Hij werd propagandasecretaris en hoofdredacteur van het partijblad, dat voortaan De Tribune heette. Van Hooft, een ex-student medicijnen uit Nijmegen, werd partijvoorzitter en Monjé continueerde zijn functie als landelijk organisatiesecretaris.
| |
Monjé aan de macht
Monjé werd de feitelijke partijleider. Onder Schrevel, die genoegen had genomen met het monopoliseren van de waarheid, had hij al de basis gelegd voor zijn greep naar de macht. Na het vertrek van Schrevel kon hij ook een greep doen naar de waarheid. Waarheid was wat de vooruitgang diende, was de uitkomst van een besluitvormingsproces, waarheid was dus iets wat hij kon organiseren. Dat lukte hem niet alleen doordat hij de organisatie beheerste, maar ook doordat hij het proletariaat vertegenwoordigde en doordat hij door de op drift geraakte intellectuelen de rol van de vaderfiguur kreeg opgedrongen. Waarheid en macht, in alle leninistische organisaties broertje en zusje, waren in de KPNML in een en dezelfde persoon belichaamd.
Monjé bepaalde de agenda, regisseerde de discussie en hield zijn potentiële concurrenten verdeeld. Hij werkte zorgvuldig aan het imago van systematisch denker, door het juiste moment te kiezen waarop hij zijn standpunt formuleerde en door invallen in scène te zetten van briljante plannen die hij van tevoren had bedacht of geleend. Niemand was op het gebied van discussietrucs tegen hem opgewassen. Als hij je ongelijk gaf, deed hij dat op een verpletterende manier. Hij claimde het monopolie op politieke creativiteit, die hij bij anderen als politieke zwakheid brandmerkte. De beste manier om je eigen gelijk te krijgen was dat gelijk door hem te laten verwoorden.
Monjé's sterkste punt was zijn organisatietalent. Hij zorgde persoonlijk voor de opbouw en de uitbouw van het partij-apparaat. Van een studiecentrum maakte hij een efficiënte en goed renderende colportage-organisatie.
Van een bezoek met de partijtop aan China, kort na de havenstaking, kwam hij terug met een zak met dollars, waarvan hij een drukkerij inrichtte die hij tot het hart van de organisatie maakte. Alles wat daar werd geproduceerd werd door de leden avond aan avond uitgevent en daardoor maakten ze niet alleen de massa's rijp voor het socialisme, maar financierden ze ook volgens een vaste verdeelsleutel de lokale en landelijke akties en het apparaat: gebouwen, machines en personeel. De vooruitgang van de partij werd in oplagecijfers uitgedrukt.
| |
Het kapitalisme onder drukwerk bedolven
Koos van Zomeren had als propagandasecretaris een sleutelrol. ‘De partij stelde een grenzeloos vertrouwen in het geschreven woord. Ze ondernam een serieuze poging het kapitalisme te bedelven onder drukwerk en de bulk daarvan vond in die jaren zijn oorsprong aan mijn schrijfmachine.’ (Een jaar in scherven) Sinds hij hoofdredacteur van De Tribune was, was het gedaan met bombastische aktieverslagen en met jargon doorspekte theoretische analyses. De Tribune werd het meest leesbare maoistische blad dat de wereld ooit had aanschouwd. Met interviews met Joris Ivens, de
| |
| |
Vietnamese ambassadeur in Parijs en Koos van Zomeren, maar later ook met Jules de Corte en Fred van der Spek; met artikelen over akties tegen massa-ontslagen, de milieubelasting en de aanschaf van de F-16's, maar ook over het leefmilieu in de Nederlandse rivieren in 1899. Vanaf september 1972 claimde Van Zomeren onder het pseudoniem P. Kavezet de laatste binnenpagina van De Tribune voor zijn rubriek ‘Wat je zegt’, die een wat vrolijker en persoonlijker noot in het overigens toch wat serieuze blad bracht. Proletarische grappen, faits divers uit de aktiepraktijk, kranteberichten, persoonlijke belevenissen, historische anekdotes uit de tijd van grootvader, het zat er allemaal in.
De Waag, Nijmegen, 1974. Toespraak tijdens betoging tegen de aanschaf van de F-16
Over successen had de KPNML aanvankelijk niet te klagen. Overal in Nederland werd aktie gevoerd, vooral in die buurten waar de Bond van Huurders en Woningzoekenden, een van de massaorganisaties, aktief was. De oplagen van de Buurtkrant (hoofdredacteur: Van Zomeren), De Tribune (hoofdredacteur: Van Zomeren) schoten omhoog, ook door de sterke ledenaanwas. Maar het grootste succes had, onmiddellijk na de scheuring, de aktie Van Mens Tot Mens.
| |
Van mens tot mens
Terwijl de oorlog in Vietnam escaleerde, verzon Monjé in de herfst van 1971 de aktie Van Mens Tot Mens. Er werd een komitee opgericht dat aktiepakketten ging verkopen. In elk pakket zaten vijf enveloppen die elk weer vijf ansichtkaarten bevatten. Op die kaarten waren gruwelen van de oorlog in Vietnam afgebeeld, vergezeld van een anti-oorlogstekst van Jane Fonda. Die kaarten moesten worden verstuurd aan vijf willekeurige adressen uit de telefoonboeken van Detroit en toen die op waren uit die van Chicago. De aktie kreeg een enorme stimulans door de kerstbombardementen van de Amerikanen op Hanoi en Haiphong, die ook in Nederland veel verontwaardiging opriepen.
De partijleden mobiliseerden alles en iedereen voor de aktie. Zij richtten komitees van Mens tot Mens op, waarvan de medewerkers aktiepaketten verkochten, dag in dag uit, huis aan huis, in winkelcentra, in de familie- en kennissenkring, op scholen en in de kerken. Vanuit Nijmegen trok een propagandateam met Van Zomeren het land in om een film te vertonen met oorlogsgruwelen en de stem van Anton Constandse, om pakketten te verkopen en om nieuwe komitees op te richten. Meer dan een miljoen kaarten gingen er naar Amerika. De miljoenste was voor Nixon zelf.
In maart 1973 werd de aktie afgesloten met een steunaktie. Medewerkers gingen nu aandelenboekjes in de opbouw van Vietnam verkopen, die elk uit vijf coupons van f. 2,50 bestonden. Monjé en Van Zomeren hadden tevoren in
| |
| |
Parijs die aandelenboekjes door secretaris Ho Nam van de Vietnamese ambassade laten tekenen en tegelijk de tegenwaarde van f 25.000,- bij wijze van voorschot overhandigd.
| |
Zakenman of sjacheraar
Monjé gebruikte, terwijl de drukpersen non stop draaiden, de dialektiek als managementinstrument en voorspelde voor de partij op grond van de cijfers een omslag van kwantiteit in kwaliteit. En jawel, op de golven van het verkoopsucces groeiden het aantal leden en afdelingen en de omvang van het partijapparaat. Er kwam een tweede drukkerij in Nijmegen, Van Zomeren mocht ontslag nemen en werd voor het partijwerk vrijgesteld.
De aktie Van Mens Tot Mens maakte van Monjé, die haar had verzonnen en perfect georganiseerd, een echte potentaat. Het Rotterdamse partijcongres van 22 oktober 1972 (er waren toen 200.000 kaarten verkocht) ging akkoord met zijn voorstel het dagelijks bestuur tot de drie vrijgestelde leden in te krimpen. Voortaan kon Monjé Van Hooft en Van Zomeren, die ‘elkaar te middelmatig en hem onmisbaar’ vonden, zonder veel moeite tegen elkaar uitspelen. Monjé maakte ook een eind aan het studentikoze radikalisme. De KPNML heette voortaan Socialistiese Partij, een naam die de massa's ongetwijfeld minder aan het schrikken zou brengen. De partij werd serieuzer; voor maskerades en de romantiek van de illegaliteit was steeds minder gelegenheid.
Voor Monjé was de aktie ook commercieel een succes. Hij was niet alleen een doorgewinterd communist, maar ook een kruising tussen een gewiekst zakenman en een geboren sjacheraar. De ene dag betaalde hij contant een partijgebouw van meer dan een miljoen, de andere dag splitste hij zijn medewerkers voor f 25,- per stuk waardeloze horloges in de maag, die hij op de kermis had gewonnen. Op hem was van toepassing wat Laurie Taylor (In the Underworld) over de crimineel zegt: om de afstand tot de buitenstaander te bewaren was het voor hem belangrijk nooit de juiste prijs te betalen. Hij kocht alleen met korting en als er al korting op zat kocht hij de hele partij met extra korting. Hij had een kinderlijke behoefte om partijleden, leveranciers van drukpersen en papier en koppelbazen in het buurtcafé te imponeren met zijn aankopen. Hij genoot van het ondernemerschap. Doordat hij zich niet door experts voor de voeten liet lopen kon hij het zich permitteren om op een vakbeurs bij het ene bedrijf een halve machine te kopen en bij het andere bedijf de andere helft, onder voorwaarde dat ze van beide helften een vergaar-hechtmachine zouden maken. Het apparaat was hybridisch als een zeemeermin: men vond het mooi, maar het werkte slecht.
| |
Geen belasting op ontlasting
Terwijl de aktie Van Mens tot Mens nog in volle gang was, werd de volgende landelijke aktie gestart. Monjé had een hekel aan biologen en kabouters, maar wilde per se de Vlaardingse milieuaktivist Remi Poppe, de voorman van het Centraal Aktiekomitee Rijnmond, binnen de partij halen. Poppe mocht met een speciaal daartoe opgerichte massa-organisatie, het Milieu Aktiecentrum Nederland (MAN), onder de leuze ‘geen belasting op ontlasting’ een boycot gaan organiseren van de ‘milieubelasting’, de milieuheffing die ieder bedrijf maar ook iedere burger op grond van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater moest gaan betalen, terwijl de kapitalistische produktiewijze en dus het bedrijfsleven de grote boosdoener was. Ook deze aktie was een groot succes. Op het hoogtepunt waren er in Nederland zo'n half miljoen weigeraars.
| |
| |
De aktie liep door tot in de laatste maanden van 1974. Ze werd ondersteund door twee boekjes van de hand van Van Zomeren: De mens moet blijven, het mooiste aktiemiddel van de jaren zeventig, (over de maatschappelijke oorzaken van de milieuproblematiek) en Geen belasting op ontlasting, over de milieubelasting en de aktie daartegen. Ze haalden door de intensieve colportage recordoplagen.
| |
Van zomeren in de gemeenteraad
Terwijl de boycot van de milieubelasting voortging en ook plaatselijk de ene aktie de andere opvolgde, besloot het partijbestuur in september 1973, dat de SP op 29 mei 1974 in verschillende plaatsen aan de gemeenteraadsverkiezingen zou gaan deelnemen. Het partijcongres van 2 en 3 februari 1974 in Nijmegen bekrachtigde die beslissing. Van Zomeren werd opnieuw in het dagelijks bestuur gekozen (evenals Monjé en Van Hooft), maar trok zich terug uit de BHW om zich geheel aan de politieke propaganda te kunnen wijden. Hij schreef onder de titel ‘Op naar het socialisme’ een serie brochures over de doelstellingen, de organisatie, de filosofie en de activiteiten van de partij en ander propagandamateriaal voor landelijk gebruik. Bovendien leidde hij de campagne in Nijmegen, waar hij lijsttrekker was.
Tellen verkiezingsresultaat gemeenteraadsverkiezingen Nijmegen, mei 1974
Opnieuw werden de leden voor een uiterste krachtsinspanning gemobiliseerd. Van het verkiezingsnummer van De Tribune verkochten ze zo'n 13000 exemplaren. In de massa-organisaties werd de band met de partij (waar voordien zoveel mogelijk over was gezwegen), sterk benadrukt. Hele steden werden dichtgeplakt met verkiezingsaffiches; van elke lantaarnpaal in Nijmegen keek de 28-jarige Van Zomeren zijn potentiële kiezers monter en strijdbaar tegemoet.
Koos van Zomeren en Wieneke Jaspers kwamen voor de SP in de Nijmeegse raad. Ze werden op de verkiezingsavond in zaal Burghard toegejuicht door honderden leden en sympathisanten, waaronder vader Van Zomeren. Op 3 september 1974 werden ze geïnstalleerd. Een eerste daad was hun boycot van de receptie en kritische vragen over de kosten.
| |
Malaise, zonsondergangen en geslachtsverkeer
De SP kreeg ook buiten Nijmegen zetels in de gemeenteraad. Maar het resultaat be- | |
| |
antwoordde niet aan de verwachtingen. Waarom was kwantiteit nu niet in kwaliteit omgeslagen? Alle akties waren tot dusver gericht geweest op vergroting van het politieke bewustzijn en het versterken van de partij-organisatie. Nu bleek dat van de tallozen die de akties steunden maar weinigen werden aangesproken door de politieke organisatie die ze organiseerde. Er ontstond onder de vermoeide leden (en met name onder de havenstakinggeneratie) een gevoel van malaise, dat nog werd versterkt door het teruglopen van de massa-akties. Het establishment, nu bourgeoisie genoemd, had het vacuüm min of meer opgevuld. Het revolutionaire perspectief was ernstig ondermijnd, in de bedrijven door het bedrijvenwerk en de economische malaise, aan de universiteiten door de studentenbonden en de disciplinering, in de wijken door het opbouwwerk en de renovatiepolitiek van de gemeenten. In de strijd tegen milieuvervuiling en imperialisme nam de concurrentie toe.
Bij Van Zomeren kwam met het lidmaatschap van de gemeenteraad de twijfel. ‘Ik was bang, dat de partij me niet kon geven wat ik verwachtte. Ik was bang dat deze frustratie zich zou ontwikkelen tot een vastomlijnd idee.’ In 1970 had hij in De Groene nog geschamperd over ‘bepaalde groepen uit de middenklasse die zichzelf als de massa van het volk beschouwen en voor wie er geen revolutionairder en grootser doel te denken is dan “persoonlijk geluk” (wat dat dan ook zijn moge) en vrije liefde’, maar nu dacht hij weer ‘Aan geslachtsverkeer. Aan het schrijven van iets anders dan pamfletten. Aan woorden die konden wedijveren met de zonsondergang.’
Er volgde nog een jaar van aktie en politieke propaganda. Van Zomeren was actief in zijn afdeling Dukenburg, een afdeling met meer dan gemiddelde aandacht voor het milieu, en werkte met een kleine ploeg aan de lay-out van De Tribune op het partijgebouw aan de Dominicanenstraat, waar het demokratisch centralisme met veel plezier werd misbruikt om het minst weerbare partijlid naar de bakker te sturen voor tompoezen en appelmonjees. Hij vulde gewoontegetrouw de partijbladen, schoof in de raad de plaatselijke CDA-grootheid Lansink medeplichtigheid aan de val van Allende in de schoenen, maakte het propagandamateriaal voor de akties tegen de aanschaf van nieuwe straaljagers, las met Monjé en Van Hooft de Chinese zaakgelastigde de les over het Chinese standpunt over Angola en schreef daar een brochure over. Maar, inderdaad, aan zonsondergangen deed dit niet denken en aan geslachtsverkeer nog minder. Van Zomeren merkte dat hij niet meer in zijn eigen leugens geloofde; terwijl Saigon werd bevrijd (of werd het veroverd?) groeide de twijfel.
| |
Een nieuwe typemachine
Geleidelijk veranderde ook de houding van Monjé, die voor twijfel een fijne neus had. Die houding was van het begin af aan wat ambivalent geweest. Aan de ene kant mocht hij Van Zomeren wel, die net als hij uit een sektarisch-calvinistische familie kwam en niet zo'n gesjeesde student was. Aan de andere kant wantrouwde hij hem om zijn eigenzinnigheid (Van Zomeren had vrijstelling voor het partijwerk min of meer afgedwongen door de baan op die machinefabriek in Andelst aan te nemen) en door het eenvoudige feit dat hij binnen de partij een expert was.
Monjé ‘gebruikte het woord expert niet als een compliment, maar alsof hij er een geslachtsziekte mee bedoelde.’ Experts, daar moest je er zo weinig mogelijk van hebben. Ze konden maar al te gemakkelijk onmisbaar worden en hadden bovendien op hun expertiseterrein hun eigen kwaliteitsnormen. Monjé ging op een speciale manier met ze om: hij vernederde ze op hun eigen terrein, liet ze werken met hulpmiddelen die niet aan hun kwaliteitsnormen voldeden en legde ze ook anderszins op het procrustesbed van zijn eigen beperkingen.
Monjé had niet veel op met twijfelaars. Twijfel was gezagsondermijning en twijfel van experts chantage. Hij begon Van Zomeren te isoleren; hij stelde zijn loyaliteit op de proef en maakte de situatie rijp voor zijn desertie. Op de gebruikelijke telefonische aanmaningen van Monjé om naar een bepaalde televisieprogramma's te kijken kon Van Zomeren nog antwoorden dat hij wel wat anders te doen had, maar toen hij
| |
| |
een nieuwe typemachine nodig had kon hij niet voorkomen dat Monjé hem een exemplaar leverde waaraan een paar letters ontbraken, maar waarop Ter Meulen dan ook een flinke korting had gegeven.
Tegelijkertijd wachtte Monjé op een fout. Een weinig geslaagde cover van De Tribune gaf hem aanleiding om Van Zomeren te verbieden zich nog langer met het ontwerp te bemoeien. Het volgende nummer had een voorkant die door Monjé was ontworpen; door een gerichte campagne scoorde het hoge verkoopcijfers.
| |
Alle deuren dichtgegooid
Kort daarop, in de nazomer van 1975, maakte Van Zomeren aan zijn partijlidmaatschap een einde. Hij verliet de Nijmeegse raad en werd journalist bij de Nieuwe Revu. ‘Nu ga je alles wat we je geleerd hebben misbruiken voor een burgerlijke carrière’, was de eerste superieure reactie van Monjé, die voor het overige alleen geïnteresseerd was in het voorkomen van politiek vuurwerk. Van Zomeren maakte het hem niet moeilijk. Als Drion in Minister achter tralies schreef hij een afscheidsbrief aan het politburo die niets verried van zijn werkelijke motieven en die het Monjé mogelijk maakte hem intern als een deserteur af te schilderen en het extern te doen voorkomen, alsof de SP door detachering van een van zijn voormannen bij de Nieuwe Revu zijn greep op de burgerlijke pers versterkte.
1976 in Oost-Berlijn voor de Nieuwe Revu
Het opgeven van zijn politieke idealen was voor Van Zomeren ‘een hoogst smartelijk proces’, waar een mens ‘niet optimistischer van wordt’ (tegen Martin van Amerongen in 1982). ‘Het vergt meer moed om te breken met de partij, dan om toe te treden. Het heeft allemaal vreselijk diep in mijn leven ingegrepen’ (tegen Frits Abrahams in 1985). ‘Je moet niet vergeten, daarvoor waren alle opties nog open, maar daarna waren alle deuren dichtgegooid. De partij had voor alles een norm. Alles wat je deed was nuttig voor de revolutie. Maar als je
| |
| |
ontdekt dat de revolutie weinig kans van slagen heeft en wellicht ongewenst is en je zelfs de partij uitgaat, ben je je normen kwijt’ (tegen Max Arian en Geke van der Wal in 1985).
Het vertrek van een van zijn experts gaf Monjé de gelegenheid zijn imago als alleskunner verder op te poetsen: hij ging nu zelf hoofdartikelen voor De Tribune dicteren. Dat was het moment waarop hij ontdekte, dat arbeiders het liefst artikelen lazen vol herhalingen en tante Betjes.
| |
De haren van Monjé
Monjé trok steeds meer aan zich, niet omdat hij een alleskunner was, maar omdat hij voortdurend naar voren vluchtte in de strijd tegen vroegere vernederingen en gevoelens van minderwaardigheid. Met ondernemers kwam hij op gelijke hoogte, maar de gehate intellectuelen kon hij niet altijd op hun eigen terrein verslaan. Naarmate hij zich met meer bemoeide, groeide de angst: wanneer kwam het moment dat hij zich aan de macht zou vertillen? Men had een symbool van hem gemaakt, ‘een uitdaging, een levende bespotting van zwakheid’, maar achter dat symbool ging een kwetsbare en eenzame man schuil, die bang was voor de dood en zijn haar verfde. Hij had nog maar net afgerekend met Nico Schrevel, zijn politieke vader, die hem in de CPN zo had geprotegeerd, of hij werd zelf tot vaderfiguur gebombardeerd. Hij was al emotioneel geblokkeerd (juichen bij een doelpunt beschouwde hij als gebrek aan zelfbeheersing), maar nu kon hij zijn diepere gevoelens helemaal niet meer kwijt. De spaarzame momenten van vertrouwelijkheid waren niet op het openbaren van twijfels, maar op zelfbevestiging gericht. ‘Weet je waarom ik met die scheuring ben begonnen?’ zei hij eens in zo'n vertrouwelijke bui. ‘Nico reed in zijn Mercedes het land door en neukte de sterren van de hemel en ik stond daar maar de hele dag achter de stencilmachine.’
Monjé en de intellectuelen die hem omringden werden ook door een fundamenteel onbegrip van elkaar gescheiden. Monjé had uit eigenbelang, vanuit het belang van zijn klasse, voor het socialisme gekozen en kon voor de opofferingsgezindheid van al die intellectuelen geen begrip opbrengen. Hij ‘ontwijdde hun offers’ door ze te bagatelliseren. Omgekeerd begrepen de intellectuelen, die meer vanuit een humanistische motivatie maoïst waren geworden, niet, dat iemand wiens leven zozeer in het teken van de revolutie stond, zo berekenend en verraderlijk kon zijn. Zij waren geneigd hem te meten met hun oorspronkelijke idealen; hij leerde ze die idealen kwaadschiks af.
| |
De schrijver en de homo politicus
‘Maliepaard verzekerde mij, dat er nog nooit zo'n intelligent konijn bestaan had. ‘Verdomd,’ zei ik, ‘vandaag of morgen blaft ie en dan blijkt het toch een teckel te zijn.’ Deze grap uit Haagse Lente begrijpt niemand, die niet weet dat Daan Monjé een teckel had die hij zo intelligent vond, dat hij opperde, dat de mens niet van de aap, maar van de teckel afstamde.
Van Zomeren is vooral na zijn partijtijd schrijver geworden en schrijft dus ook over die tijd. ‘De beschrijving van het partijleven in mijn boeken zou je een soort van geschiedschrijving kunnen noemen.’ Tegelijkertijd is de partij voor Van Zomeren de grote katalysator in de ontwikkeling van zijn zelfbeeld en zijn wereldbeschouwing. Alleen door zijn persoonlijke Werdegang als partijlid te beschrijven, kan hij verklaren wie hij is en wat hij van andere mensen en dieren vindt.
De partij gaf Van Zomeren de gelegenheid tot boetedoening. Ze beschermde haar leden tegen medeplichtigheid aan de gruwelen van de wereld. En medeplichtig was je al gauw: door passief te zijn, als toeschouwer, ja zelfs als slachtoffer. In de partij kon men als Jezus Christus zelf boete doen voor het leed dat een ander had aangericht.
De partij gaf Van Zomeren de gelegenheid tot zelfrealisatie en zelfvergroting. Ze was een toevluchtsoord voor iedereen die zijn idealen niet op eigen kracht kon realiseren en die dacht dat hij in zijn ambities boven de middelmatigheid uit kon stijgen. Aan het lidmaatschap lag
| |
| |
voor velen een leugen ten grondslag en aan de kameraadschap verraad. Als je inderdaad idealen had en dus van je eigen vrije wil uitging, als je inderdaad het unieke en zelfstandige individu was waar je jezelf voor hield, waarom dook je dan onder in de collectiviteit, waarom identificeerde je je dan opnieuw met een vaderfiguur, waarom moest je je kleine particuliere waarheid dan onderbrengen in een grote collectieve leugen, een allesbeheersende norm, die regelrecht uit de wetmatige ontwikkeling van de geschiedenis kon worden afgeleid? Je wilde op de voorgrond staan, een hoofdrol spelen in de geschiedenis en daarvoor moest je jezelf opofferen en wegcijferen, je laten onderwerpen en vernederen. ‘Je bent eigenlijk een klein mannetje, maar je wilt je er niet bij neerleggen. Je wilt de drakendoder zijn waarvan je droomt. Je wilt je macht tonen, je bent eigenlijk net als zij’ (Een dode prinses). Macht is een tweekoppig monster: dader en slachtoffer zijn beide schuldig.
Maar de partij is in de boeken van Van Zomeren niet alleen een object van geschiedschrijving of de context van een politieke Werdegang, maar meer in het algemeen ook de achtergrond van een ethisch onderzoek: naar goed en kwaad als absolute norm, goed en kwaad als individuele norm en het ontbreken van goed en kwaad. Van Zomeren beschrijft niet alleen een rigoureuze ethiek van de idealist die de eigen wil sterk benadrukt, maar ook de natuur, waar het ontbreken van de ethiek juist het fascinerende is, waar men verlost is van de dwang om partij te kiezen en standpunten in te nemen (Een jaar in scherven). De partij zat diep in Van Zomeren en zit sinds zijn uittreden ook in zijn relatie met de natuur. ‘Het was alsof hij met zijn sociale status en een aantal valse vriendschappen een hele hoop ballast overboord had gezet, zodat hij zich eindelijk kon wijden aan zaken die werkelijk van belang waren. Mieren bijvoorbeeld. En regendruppels’ (Minister achter tralies).
|
|