| |
| |
| |
Bart Hageraats
De munt van de macht
Over Massa & Macht
Jammer dat Massa & Macht voor literatoren te wetenschappelijk en voor wetenschappers te literair is uitgevallen. Daarmee loopt de auteur het risico zijn doel voorbij te schieten. Of is zijn eis om over honderd jaar ook nog te worden gelezen zo reëel dat hij rustig kan wachten op de al dan niet postume erkenning van zijn verstrekkende inzichten?
‘Tyrannen worden door slaven gemaakt, en gelovers lokken bedrog uit.’
(Multatuli, bij Idee 355, 1872)
Geen voorwoord, inleiding, toelichting of verantwoording; abrupt begint Massa & Macht met de stellige en centrale openingszin: ‘Voor niets is de mens meer beducht dan voor aanraking door iets onbekends.’ Dat zet de toon voor de analyse van de massa.
Het essay (of zijn het twaalf nauw verweven essays?) besluit na ruim vijfhonderd pagina's even apodictisch met de ontwapenende aanbeveling: ‘Wie de macht wil aanvatten, moet het bevel zonder angst in de ogen zien en de middelen vinden om het van zijn angel te beroven.’ Een even dwingend als vrijblijvend advies, aangezien bevelen zijn gebed in structuren die zichzelf niet graag opheffen. En aan die structuren is het individu vrijwel altijd ondergeschikt, al worden zij uiteindelijk door mensen gemaakt en in stand gehouden.
Als Canetti eind 1959 het manuscript van Massa & Macht naar uitgeverij Claassen in Hamburg heeft gestuurd, constateert hij verbaasd en gelaten dat hij móést doen wat hij had gedaan omdat hij onder een dwang stond die hij nooit begrijpen zou. Maar tegelijk toont hij zich tevreden: ‘Nu zeg ik tot mij zelf dat ik erin ben geslaagd om deze eeuw bij de keel te vatten’ (Aantekeningen). Dat is nogal wat: een eeuw bij de keel te vatten waarin zich twee wereldoorlogen afspeelden en waarin de technische vooruitgang vermoedelijk groter is dan in alle voorgaande eeuwen bij elkaar. Daarvoor dient men wel een zeer forse greep te hebben, die heel wat voorbereiding, overtuiging en ambitie vergt.
| |
Ontstaan
Om de eenvoudige reden dat Canetti's driedelige autobiografie (voorlopig?) eindigt in 1937, zijn we minder geïnformeerd over het ontstaan en vooral de groei van Massa & Macht dan van Het Martyrium. Wel publiceerde hij het receptenboek dat bij de Massa & Machtmaaltijd hoort: Wat de mens betreft. Aantekeningen 1942-1972. Dat werk fungeerde, naar eigen zeggen, als ventiel voor de druk die de auteur zichzelf oplegde met zijn exclusieve concentratie op Massa & Macht. Deze bundeling van gedachten over de meest uiteenlopende onderwerpen is het gedrukte bewijs voor Cicero's ‘Vivere est cogitare’: leven is denken. Susan Sontag typeerde het aantekenboek dan ook heel aardig als ‘de volmaakte literaire vorm voor een eeuwige onderzoeker, voor iemand die geen vast onderwerp heeft of, liever gezegd, die “alles” tot onderwerp heeft.’ Over de persoon Canetti komen we intussen nauwelijks iets te weten; daarvoor zijn we toch weer aangewezen op zijn autobiografie.
| |
| |
| |
Verbazing en nieuwsgierigheid
In De behouden tong schildert Canetti zijn eerste zestien levensjaren zo nauwgezet, dat de lezer zich slechts kan verbazen over zijn geheugen. In dit boek zijn enige tientallen passages aan te wijzen waar facetten van de massa of de macht een rol spelen. In het tweede deel, De fakkel in het oor, zet die preoccupatie zich voort, maar er zijn enkele gebeurtenissen die een onuitwisbare indruk bij hem achter laten. Bijvoorbeeld de massa-ervaring bij de arbeidersdemonstratie na de moord op Walther Rathenau in juni 1922; Canetti is dan bijna zeventien jaar. Enkele jaren later spreekt hij hierover met een tien jaar oudere neef, een volksredenaar met de beste bedoelingen. Met wie zou hij er beter over hebben kunnen praten? Hij bekent neef Bernhard: ‘Ik heb de massa meegemaakt, in Frankfurt. Ik was zelf als deeg. Ik kan het niet vergeten. Ik zou graag weten wat het is. Ik zou het willen begrijpen.’ Dat hij hierbij het beeld van ‘deeg’ gebruikt is geen toeval, want ‘massa’ is afgeleid van het Griekse ‘maza’: klomp deeg.
Zijn formulering geeft al aan dat zijn belangstelling voor het verschijnsel massa niet uitsluitend op afkeer is gebaseerd, zoals wel is gesteld. Verbazing en echte nieuwsgierigheid vormen een veel belangrijker drijfveer. Dat wordt nog eens bevestigd in zijn beschrijving in het essay ‘Mijn eerste boek: Het Martyrium’. Over de brand van het Paleis van Justitie op 15 juli 1927 en de bijbehorende massa-ervaringen merkt hij op:
Het is nu zesenveertig jaar geleden, en de opwinding van die dag zit me nog in het bloed. Het is het meest op een revolutie gelijkende wat ik aan den lijve heb ondervonden. In geen honderd bladzijden zou te beschrijven zijn wat ik zelf heb gezien. Sindsdien weet ik heel precies - ik hoefde er geen letter over te lezen - hoe het er bij de bestorming van de Bastille aan is toegegaan. Ik werd een deel van de massa, ik ging er volledig in op, ik voelde niet het geringste verzet tegen wat de massa ondernam.
Eerst ervoer de puber, later de adolescent, zulke hevige sociale en persoonlijke erupties van gevoelens die hij niet begreep, dat zijn toekomstige taak voor het oprapen lag: de verschijnselen doorgronden. Maar ook: zichzelf doorgronden, want er gebeurden dingen met hem, die hij niet zelf in de hand had. Dat was onverteerbaar; in zijn filosofie zien we zo uiteindelijk de weerspiegeling van zijn psyche.
Als hij zich in het massa-verschijnsel aan het verdiepen is, concludeert hij na lezing van Suetonius' Keizer-biografieën en Decembrio's Leven van Filippo Maria Visconti dat een studie van de massa alléén tekort zal schieten. Deze moet haar complement vinden in een even zo grondige studie van de macht. We schrijven 1931. De werking van zowel de massa als de macht is zelden duidelijker geweest dan in de jaren die daarop volgden, dus een actueler onderwerp had hij nauwelijks kunnen kiezen. Voor hemzelf culmineren de omstandigheden in het jaar 1938 als hij voor Hitler en consorten uit Wenen moet vluchten. Via zijn broer in Parijs komt hij samen met zijn vrouw Veza tenslotte in Londen terecht, kort na Freud, zijn intellectuele aartsvijand. Hier gaat hij in ballingschap en wordt na de oorlog tot Engelsman genaturaliseerd. Toch bezweert hij, als protest tegen Hitler, altijd in het Duits te zullen blijven schrijven; hij laat zich zijn taal niet afnemen door zo'n barbaar.
De omstandigheden hebben hem gedicteerd zich nog uitsluitend aan de studie van Massa & Macht te wijden, waarbij hij niet meer op zijn welgestelde achtergrond maar alleen nog op de massa boeken kan terugvallen, die hij bij zijn vlucht heeft meegenomen. Een bijna monomaan maar ook een moedig besluit, omdat hij zich twee decennia lang veel moest ontzeggen als auteur. En natuurlijk is het een enorme psychische belasting om je in je eentje, zonder resultaat te zien, twintig jaar lang met één theoretisch onderwerp bezig te houden.
| |
Massa
Men zou precies zoveel willen schrijven dat de woorden elkaar hun leven lenen, en precies zo weinig dat men ze zelf nog au sérieux neemt,’ staat er in de Aantekeningen (1943). Laat dit een leidraad zijn in de poging een beknopt overzicht te geven van Massa &
| |
| |
Macht. Het boek bestaat uit vier hoofdstukken over massa (De massa; De meute; Meute en religie; Massa en geschiedenis) en zeven over macht (De biologische organen van de macht; De overlevende; Elementen van de macht; Het bevel; De metamorfose; Aspecten van de macht; Heerschappij en paranoia) en wordt afgesloten met de sombere en paradoxale epiloog ‘De ondergang van de overlevende’.
‘Iemand die alleen onoverwinnelijk zou zijn. Maar hij verzwakt zichzelf door bondgenoten.’ (Elias Canetti)
Essentiële en universele eigenschappen van de massa zijn groei, gelijkheid, dichtheid en richting. Bij de groei horen open (meestal spontane) en gesloten massa's, die duurzaamheid en herhaling nastreven; veelal zijn dit instituties en religies. De gelijkheid en dichtheid is vooral kenmerkend voor de ritmische (of pulserende) massa waarin de vermeerderingssuggestie essentieel is, bijvoorbeeld bij de krijgsdans. Dit geldt ook voor de gestremde massa, die wachtend is en de ontlading vertraagt, zoals in het stadion of het theater en bij een godsdienstoefening; ook de dode vijanden vallen hieronder.
De richting (naar het doel) is typisch voor een drietal soorten massa's: de langzame massa, die géén ontlading kent, zoals de pelgrimage of een instelling met een onzichtbaar doel; de snelle massa die vooral bij sport, politiek en agressie voorkomt; en de dubbelmassa, die kan bestaan uit mannen en vrouwen, levenden en doden, of vrienden en vijanden - zoals in een oorlog. Verder zijn er nog onzichtbare massa's als engelen, doden, bacillen en sperma. En tenslotte onderkent Canetti nog massa's die zijn gebaseerd op een gevoelsmotief: de oudste zijn de hetzemassa (die op doden uit is) en de vluchtmassa (die bedreiging als oorzaak heeft); de specifiek menselijke zijn de omkerings-(revolutie) en feestmassa (ontspanning, vermeerdering).
| |
| |
| |
Meute
De meute dankt haar ontstaan aan het voorbeeld der dieren - de troep gemeenschappelijk jagende dieren - en is dus ouder dan de massa. Twee eigenschappen zijn er fictief, dat wil zeggen dat men ze wenst en met de grootste nadruk speelt: groei en dichtheid. Gelijkheid en gerichtheid zijn uit de aard van hun zaak zeer sterk aanwezig. Meuten zijn er in vier soorten: de extraverte zijn de jacht- en oorlogsmeute, de introverte zijn de klaag- en vermeerderingsmeute. Deze laatste is de enige die niet expliciet met de dood te maken heeft en niet luidruchtig is. Juist die vermeerderingsmeute was vroeger en is heden zeer essentieel: zij dwingt groei af. In het grijze verleden een noodzaak omdat de biologisch zwak staande mens met zijn kleine nakomelingschap zich òf via metamorfose òf via suggestie van vermeerdering diende te weren tegen de bedreigende buitenwereld. Dit méér willen zijn - dus de expansiedrift - is vanaf het prille begin een grondtrek van de mens die zich tegenwoordig uit in de heiliging van de productie, onverschillig of deze nou op een kapitalistische of socialistische leest is geschoeid; de productie is vele malen belangrijker geworden dan de mens.
Het is overigens dit complexe fenomeen van de vermeerderingsmeute die zich op alle terreinen in zulke ongehoorde proporties manifesteert, dat analyse bijna niet meer bij te houden is. Daarom duurt het ook zo lang voor we het tweede deel van Massa & Macht zien verschijnen - al jaren en jaren probeert Canetti dat afgerond te krijgen.
De overgangsvormen der meuten spelen een belangrijke rol bij de vorming van religies. Als er bijvoorbeeld bij de jacht een jager is gedood, gaat de jachtmeute over in een klaagmeute die op haar beurt weer in een klaagreligie kan overgaan (Dat we bij deze ontwikkeling niet op een paar jaar moeten kijken, spreekt voor zich).
Wat zowel machthebbers als opstandelingen - in welke vorm dan ook - bewust of onbewust schijnbaar goed in de gaten hebben, is het belang van de éérste dode: uit de klaagmeute om de dode ontstaat een oorlogsmeute die hem wil wreken, en uit de oorlogsmeute die overwint, vormt zich de vermeerderingsmeute der triomf. Door de eerste dode voelen allen zich bedreigd en zet het mechanisme van de metamorfose zich in werking.
| |
Aanraking
Macht speelt zich af op alle niveaus en in alle omstandigheden. Dat wordt in het tweede en (m.i.) meest stimulerende deel van Massa & Macht omstandig en grondig uit de doeken gedaan. Ook hier weer excursen door de eeuwen heen naar de verste uithoeken van de aardbol en de diepste krochten van zijn bewoners. Het moet gezegd dat Canetti bij dit onderzoek een ander adagium even consequent heeft toegepast als de empathie, namelijk dat waarmee hij zijn essay ‘Macht en overleven’ opent:
Een van de meest angstaanjagende verschijnselen in de geschiedenis van de menselijke geest is het ontwijken van het concrete. Er bestaat een opvallende neiging om het eerst af te gaan op wat het verste weg ligt en aan alles voorbij te zien waar wij in onze directe omgeving voortdurend op stuiten.
Niet nieuw inderdaad, maar Canetti heeft wel zijn best gedaan zich hieraan niet schuldig te maken. Dus pakt hij de analyse van de macht fundamenteel aan en begint bij de biologische organen van de macht, waarbij hij weer terugkomt op die vrees voor aanraking, die oudste schrik: ‘Ons leven in de maatschappij is niets dan een voortdurende inspanning om dit moment te vermijden’. Die aanraking staat namelijk aan het begin van een keten van op elkaar volgende reacties: aanraken - grijpen - vermorzelen. Die keten is met het vermorzelen nog niet tot haar einde gekomen, omdat de buit daarna ook de laatste stadia nog moet doorlopen: het opgeslokt en verteerd worden, waarna slechts drek overblijft.
Met name dit laatste is een zelfwerkzaam en onbewust proces, maar daarom niet minder cruciaal: ‘De relatie van iedere mens tot zijn eigen uitwerpselen hoort thuis in de sfeer van macht.’ Over de juistheid van die opvatting zou men kunnen twisten, niet over het feit dat een fundamenteler aanpak nauwelijks mogelijk is.
| |
| |
Hetzelfde valt trouwens te zeggen van de openingszin, waarin zich bovendien al direct een scheikundig-biologische parallellie openbaart. Dat leitmotiv van de aanraking realiseren wij ons het eerste via de huid, ons omhulsel en tevens onze fysieke begrenzing. De vergelijkingen op micro-niveau zijn frappant. Zo lezen we in G.A. van Klinkenberg's Wetenschap als natuurverschijnsel over het fundamentele belang van membranen:
Deze membranen dienen niet alleen voor bescherming, maar vooral als orgaan tot regulatie van de verhouding tussen de processen in het inwendige van de cel en verandering in de directe omgeving, omdat ze voor sommige stoffen wel, maar voor andere niet of in mindere mate doorlaatbaar zijn, al naar de omstandigheden. Voor het eerst [in de evolutie, BH] onstaat er een afscheiding tussen een ‘binnenwereld’ en een ‘buitenwereld’. De cel wand - en bij de hogere organismen de huid of epidermis - kan beschouwd worden als het eerste en dus oudste zintuig, een primitief tastorgaan waardoor een organisme informatie verkrijgt omtrent schadelijke of gunstige veranderingen in de buitenwereld en zich daarnaar kan gedragen.
Canetti verloochent in Massa & Macht zijn scheikundige achtergrond dus niet, wat nog eens wordt bevestigd door de logische structuur van het boek. Hier nader op in te gaan laat ik graag over aan de meer bevoegden, die er, lijkt mij, een aardig werkterrein in kunnen vinden. Wie mocht menen dat Canetti verklaringen zoekt in een te ver en dus te vaag verleden, kan nog gewezen worden op de tekst van J.D. Fast in diens Materie en leven:
Het lijdt in elk geval geen twijfel dat de genetische programmering van de mens ook aan zijn leer- en aanpassingsvermogen grenzen stelt. Hij is opgescheept met een erfelijke codering, waarvan met tamelijk grote zekerheid kan worden aangenomen dat ze zelfs in honderdduizend jaar maar weinig is veranderd. Dit betekent dat ons DNA ons een gedrag wil voorschrijven dat goed aangepast was aan het leven van de verre voorvaderen die zo vaak moesten vluchten voor sterke roofdieren en die zelf jacht maakten op zwakkere dieren. Omdat snelheid voor hen een kwestie van leven of dood was, is ook voor ons gevoel snelheid nog steeds enorm belangrijk.
Het is absoluut ondoenlijk een boek als Massa & Macht in een zo beperkte ruimte als hier afdoende te bespreken; daarom beperk ik mij in het navolgende tot de nadruk op enkele centrale thema's van zijn macht-analyses.
In het epicentrum van het boek staat ‘De overlevende’, wat mij betreft het meest genadeloze en onthullende hoofdstuk. En weer centraal daarin staan de volgende ontnuchterende en waarschuwende zinnen, die in hun eenvoud betrekking hebben op de leiders van alle tijden, hoewel ze werden geschreven naar aanleiding van Flavius Josephus' optreden in de Joodse Oorlog in de eerste eeuw van onze jaartelling:
Het bedrog is volkomen. Het is het bedrog van alle leiders. Zij doen het zo voorkomen alsof zij hun mensen in de dood voorgaan. In werkelijkheid echter sturen ze hen vooruit de dood in, om zelf langer in leven te blijven. De list is altijd dezelfde. De leider wil overleven; daaruit put hij zijn kracht. Als hij vijanden heeft om te overleven is het goed; zo niet, dan heeft hij eigen mensen. In elk geval gebruikt hij beiden, afwisselend of tegelijkertijd. De vijanden gebruikt hij openlijk, daar zijn ze immers vijanden voor. Zijn eigen mensen kan hij slechts verkapt gebruiken.
Wie zelfs maar een fractie van de wereldpolitiek volgt, kan hierin veel bevestigingen vinden van Canetti's kern-these. Jammer dat hij geen interview wilde geven, want een van mijn (schriftelijke) vragen luidde, of hij deze stelling ook op de constitutionele democratieën met hun gekozen leiders van toepassing acht en daarmee dus indirect Voltaire's uitspraak bevestigt dat beschaving slechts een dun laagje vernis is. Hoewel... vermoedelijk zal hij het met dat dunne laagje wel eens zijn. Hij laat tenminste in Massa & Macht niet na te wijzen op de structureel destructieve facetten van de macht- | |
| |
hebbers in alle mogelijke soorten culturen: zij oogsten hele dodenakkers. Caesar is daarbij een soort Idealtyp; volgens Plutarchus heeft hij één miljoen mensen in de strijd gedood. Tot op de dag van vandaag is er weinig veranderd aan de naïveteit waarmee alles aan de veldheer wordt toegeschreven:
De stormenderhand veroverde steden, de onderworpen volksstammen, de miljoenen verslagen, gedode of gevangen vijanden behoren allen aan Caesar toe. Het is niet de naïveteit van Plutarchus die hierin tot uitdrukking komt, het is de naïveteit van de geschiedenis. Sinds de oorlogsverslagen van de Egyptische farao's is men eraan gewend: tot op heden is daarin nauwelijks iets veranderd.
Hoeveel namen, die Canetti overigens niet noemt, kunnen we alleen al voor déze eeuw invullen? Stalin, Hitler, Pol Pot, Suharto. Mensen waarover in onze wereld serieus wordt gedebatteerd wat hun verdiensten zijn.
In zijn Aantekeningen worstelt Canetti zowel met de oorlog als met historici, heel vaak de slippendragers der machthebbers. En als de oorlog in volle gang is, in 1942, schrijft hij: ‘Men heeft geen maat meer, voor niets, sinds een mensenleven niet langer de maat is’. Zo is in de twintigste eeuw de humanist door de techniek vernietigd.
| |
Bevel
In zijn analyse van het bevel gaat Canetti weer uit van oersituaties en zoekt hij dus naar biologische grondslagen. Het oudste bevel - dat ouder is dan de mens - is een doodvonnis; denk aan de brul van een leeuw. Het dwingt het slachtoffer tot vluchten. Ergo: het bevel is afkomstig van het vluchtbevel. Door bij tijd en wijle doodvonnissen te laten voltrekken houdt de machthebber de angst voor het bevel erin. Het bevel heeft enkele typische kenmerken: het brengt een handeling op gang; de bepaaldheid gaat in één richting; het duldt geen tegenspraak; is kort en duidelijk; en door elke herhaling die niet door uitvoering wordt gevolgd, verliest het iets van zijn kracht. De ontvanger ziet het bevel als iets dat van buiten komt; het wordt als wezensvreemd ervaren en dus denkt men meestal met weinig betrokkenheid terug aan de uitvoering ervan. En de clou: ‘Elk bevel bestaat uit een prikkel en een angel. De prikkel dwingt de ontvanger tot uitvoering, en wel zo als met de inhoud van het bevel overeenstemt. De angel blijft achter in degene die het bevel uitvoert. (...) De angel dringt diep door in de mens die een bevel heeft uitgevoerd en blijft daar onveranderd zitten.’ En wordt opgepot.
Dat opslaan van angels begint al in de vroegste kinderjaren als de mens met ge- en verboden (wat uiteraard ook bevelen zijn) wordt aange- | |
| |
past aan de cultuur. De enige manier om van de angels af te komen, de ontlading dus, is via de omkering, waarbij in de opvoedingspraktijk de volgende generatie dus het slachtoffer is. Ook ambitie is in diepste wezen de drang om angels kwijt te raken. Wie het gelukt is, bevelen te ontwijken, is de enige echte vrije mens. Met de domesticatie van het bevel (meester-slaaf, moeder-kind) is de doodsdreiging verminderd omdat in die gevallen een soort omkoperij plaatsvindt. Canetti kiest hier dus voor het conflictmodel, anders had hij wel het harmonischer ‘Tauscherei’ gebruikt in plaats van ‘Bestechung’.
De bliksemsnelle expansie van het Mongolenrijk verklaart Canetti uit het feit dat de uiterst streng gedisciplineerde Mongolen de door hen ontvangen bevelen direct door konden geven aan de paarden, waar ze zowat permanent op woonden. Daardoor konden zich nauwelijks angels oppotten en zelfs kinderen hadden er weinig last van omdat ze zo snel als maar enigszins mogelijk was al op een paard zaten. De Tartaren of Kirgiezen konden zich zo middels paard en pijl direct van de angel ontdoen: deze kreeg niet eens de kans te worden opgepot.
Dit voorbeeld haal ik hier niet naar voren om de juistheid of onjuistheid van Canetti's thesen aan te tonen maar om de creativiteit en verstrekkendheid van zijn ideeën te adstrueren. Met het falsificatiebeginsel komen we niet ver voor zijn thesen; veelal valt er weinig te bewijzen,- wat overigens een merkwaardige ervaring is bij zo'n uitgesproken rationalist als Canetti. Maar dit Aziatische voorbeeld is ook weer helemaal willekeurig gekozen, want de schrijver bekent in 1956 dat hij volslagen in de ban is van de Geheime geschiedenis van de Mongolen: ‘Sinds ik een Mongool ben geworden, overdag en ook 's nachts niets anders denk, voel ik zelden de aandrang om iets voor mij zelf op te tekenen.’ Het typeert niet alleen de fascinerende facetten van de Mongoolse historie maar ook Canetti's volledige inlevingsvermogen, een eis die hij aan een schrijver trouwens uitdrukkelijk stelt. Alleen dook hij hier blijkbaar zó diep in de materie, dat deze - weliswaar tijdelijk - averechts uitwerkte.
| |
Metamorfose
In het hoofdstuk ‘Die Verwandlung’ (vertaald als ‘metamorfose’ of als ‘gedaanteverwisseling’, waartussen overigens een gradueel verschil zit) vinden we een typische Canettibijdrage aan de ontraadseling van het machtsfenomeen (zo typerend, dat de bundel die ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag verscheen bij uitgeverij Hanser, de titel meekreeg Hüter der Verwandlung). Antropologie en mythologie, psychiatrie en een druppel dramaturgie vormen de hoofdschotel van zijn metamorfose-analyse.
Het vermogen om van gedaante te verwisselen, waardoor de mens zoveel macht kreeg over andere schepselen (óf kansen om aan andermans macht te ontsnappen) is een nog nauwelijks onderzocht raadsel, en dat terwijl iedereen dit vermogen bezit, gebruikt en als heel natuurlijk ervaart, aldus de schrijver. Canetti bespreekt de voorgevoelens der Bosjesmannen - via parallellie - die ongezien een bezoeker aan voelen komen of precies weten op welke plek zij op welk moment welk dier zullen aantreffen. De veelvuldig in mythen en sprookjes voorkomende vluchtmetamorfosen onderscheidt hij in een lineaire en een circulaire vlucht. De eerste is een jacht waarbij ook de achtervolger steeds nieuwe vormen moet vinden, bij de tweede gebeurt alles op één plaats, waarbij als voorbeeld de metamorfosen van Odysseus worden uitgewerkt.
Ook hysterie en melancholie vallen onder de metamorfosen: hysterie is een serie gedaanteverwisselingen om te vluchten voor een sterkere macht die de zieke niet meer los wil laten, melancholie is het daaropvolgende stadium: als men heeft begrepen dat alle vluchtpogingen vergeefs zijn en het slachtoffer berust in zijn lot, en zichzelf als buit ziet. Het is de allerlaatste metamorfose, aan het eind van alle vluchten: men wil niet meer eten omdát men bang is gegeten te worden.
Het begrip ‘nabootsing’ wordt gezien als allereerste aanzet tot metamorfose, die echter direct weer wordt losgelaten. De vermomming - de vriendelijke gedaante waarin een vijand zich verbergt - is een halverwege stilgehouden overgangsvorm tussen nabootsing en metamorfose. Het masker is de starre eindtoestand van de
| |
| |
metamorfose en beknot de vrijheid van gelaatsexpressie - uiteraard heel belangrijk voor een machthebber: die zal zich nooit in zijn kaarten laten kijken. Ook het akoestisch masker komt nog even ter sprake en verder de retromorfose, de ontmaskering: een fundamentele angst van de paranoïcus die zich daarin laat kennen als een verstarde machthebber.
| |
Paranoia
Hiermee kunnen we tot slot overspringen naar het laatste hoofdstuk, waarin het onlosmakelijke verband wordt gelegd tussen ‘Heerschappij en paranoia’. Dit doet Canetti aan de hand van een uitvoerige analyse van het geval Schreber. De president van het Dresdense gerechtshof, Dr. jur. Daniël Paul Schreber, had in zijn Denkwürdigkeiten eines Nervenkranken (1903) verwoord wat zijn brein zoal had uitgebroed tijdens de jaren die hij in Sonnenstein werd behandeld door Prof. Fleschig. Canetti heeft kennelijk zeer bewust naar dit culminerende slothoofdstuk toegewerkt; zowat alle machtsfacetten die hij eerder noemde, komen hier ter sprake. Al in 1949 heeft hij zich intensief verdiept in Schrebers boek, dat hem dan ‘ten zeerste verontrust’. Zelfs de verstarring en verstening uit Het Martyrium vindt hij erin terug.
Er zijn nogal wat auteurs die zich met de kwestie hebben beziggehouden; de socioloog Han Israëls schreef begin jaren '80 het inmiddels internationaal gewaardeerde proefschrift Schreber, vader en zoon, waarin hij nagaat wie er wat over Schreber zei. Maar vooral: wie wat verkeerd overschreef van een ander omdat hij niet de moeite nam zelf het origineel te bestuderen. Dit laatste kunnen we Canetti, met zijn grondige werkwijze, in ieder geval niet verwijten. Natuurlijk komt hij tot een andere werkwijze dan Freud, die de ziekte analyseerde in Psychoanalytische Bemerkungen über einen autobiographisch beschriebenen Fall von Paranoia (1911; Ned. vert. 1986) en tot de slotsom kwam dat het hier ging om een geval van verdrongen homoseksualiteit. In Massa & Macht wordt Freud niet expliciet genoemd, slechts de opmerking over de multi-interpretabele problematiek: ‘Als anderen, die hetzelfde onderzoeken, misschien tot andere conclusies komen, kan dat als een bewijs gelden voor de rijkdom van deze “memoires”.’
Paul Schreber (1842-1911)
In het samenvattende essay ‘Macht en overleven’ uit 1962 noemt Canetti Freud wel nadrukkelijk, waarbij hij vermeldt dat diens studie niet tot zijn meest geslaagde werkstukken behoort; het was een aftastende poging, waarbij Freud maar op een klein gedeelte van het materiaal teruggreep. In de jaren ná Freud is in de discussies steeds alleen op díé gedeelten ingegaan; pas de laatste jaren hebben enkele auteurs zich op het originele document gebaseerd, maar ‘het laatste woord heeft nog niemand erover gezegd en het zal ook niet eenvoudig zijn om er het laatste woord over te zeggen.’ Wel moeten we bedenken, aldus Canetti, dat Freud zijn analyse schreef drie jaar vóór de Eerste Wereldoorlog. Met andere woorden: hij kon nauwelijks de absolute waan bevroeden die de wereld boven het hoofd hing en die Schreber in zijn eigen waanwereld min of meer voorzien had.
Canetti heeft twee wereldoorlogen meegemaakt en dus de zaak wat anders aangepakt en geïnterpreteerd. Dit wil zeggen dat hij de wa- | |
| |
nen van Schreber zo letterlijk mogelijk neemt. De pretenties, de vermeende bescheidenheid, de angsten, hartstochten en ambities, de dwang en de drang, de verstarring: alles wat zich in Schrebers hoofd afspeelt is van kolossale afmeting en intensiteit, vaak niet eens meer ‘van deze wereld’ te noemen.
Om hier nu niet op te treden als naverteller van de (meesterlijke) naverteller, zou ik kortheidshalve de wanen van de paranoïcus zo willen omschrijven: je kunt het zo gek niet bedenken of híj heeft het wel bedacht - hij staat centraal in het universum en iedereen complotteert tegen hem.
Wie de sublieme analyse van Canetti leest kan daarna nooit meer iets over een dictator uit verleden of heden tot zich nemen, zonder daarbij direct aan paranoia te denken. Meestal ligt dat er bij dergelijke figuren - voor een weldenkend mens - dik bovenop, maar zij denken de vuile was binnen te kunnen houden; van Pinochet is het al tijdens zijn bewind bekend geworden, van Stalin pas lang na zijn overlijden. Wie meer voorbeelden zoekt: hij leze dagelijks de krant, of hij leze Garcia Márquez; een vergelijkende studie tussen hem en Canetti zal blijken frappant veel overeenkomsten op te leveren. Of hij leze Robert Lemms Bloedjas over de Zuidamerikaanse dictators, of hij leze... ach, er is zoveel over geschreven. Maar daarmee is het probleem niet uit de wereld geholpen.
Dat betekent niet, dat mensen zich niet ‘naar de theorie’ zouden kunnen gedragen. In Oost-Europa mocht Canetti niet worden gelezen, maar we zijn in de afgelopen jaren wèl getuige geweest van schoolvoorbeelden aldaar van zijn omkeringsmassa's, die zich na zeventig jaar oppotten ontdeden van hun bevelsangels.
| |
Anarchisme
Vuur en zwaard, macht en tirannie zijn veel royaler vertegenwoordigd in de historie van de diersoort die zichzelf tot homo sapiens heeft uitgeroepen, dan lijzaamheid en quiëtisme. Het eerste heeft steeds, logisch voortkomend uit het eigen agressieve karakter, het tweede zoveel mogelijk van de aardbodem geveegd. Het was Plato die stelde dat gelukkige volken geen geschiedenis kennen; dubbel waar omdat de in wezen ongelukkige volken, die zo nodig veroveren moeten, met hun overwinning vaak vernietigen wat de overwonnenen uit hun verleden eventueel nog hadden bewaard.
In contrast met dat vanzelfsprekende overwicht van de macht staat de visie van Etienne de la Boétie, vriend en raadgever van de om zijn openheid van geest door Canetti zo gewaardeerde Montaigne. Deze magistraat werd slechts 33 jaar oud (hij overleed ca. 1563) en schreef tien jaar vóór zijn overlijden Le discours de la servitude volontaire. De titel van dit kleine boekje zegt al genoeg; als de onderdrukten zouden beslissen om zich van een tiran te ontdoen, zou een besluit om hem niet meer te steunen voldoende moeten zijn. Alleen uit gewoonte en dwaasheid doen zij dit niet; uit eigenbelang houdt de tiran ze, met behulp van handlangers, in die situatie. De la Boétie maakt weliswaar geen onderscheid tussen tirannie en wettelijk gezag, maar de strekking is duidelijk en simpel - simpeler misschien dan de complexe situatie in de realiteit vaak is. Het is eenzelfde idee als Multatuli's motto boven dit artikel, of, in de allerkortste versie, de overtuiging van de anarchist Anselme Bellegarrigue: ‘Er zijn geen tirannen, er zijn slechts slaven.’ Dit waarachtig anarchisme is een van de weinige -ismen waarop we Canetti kunnen betrappen, naast uiteraard zijn eigengereide Canettisme. Hoe zouden we anders de eerder geciteerde slotzin van Massa & Macht moeten interpreteren? Een zin waaruit tevens zijn bijna wanhopige respect voor het individu spreekt.
Er is nóg een -isme aan te wijzen: het (sociaal) Darwinisme, dat zich uit in zijn sterk evolutionistisch denken - wat een ander misschien eerder mechanistisch denken wil noemen - en in de permanente nadruk op de overlevingshartstocht.
| |
Bezwaren
Als er kritiek gegeven zou moeten worden op het totaalconcept van Massa & Macht dan zou de mijne uit enkele punten bestaan, die ik hier overigens niet nader wil adstrueren omdat zij in het voorgaande al enigszins uit de verf zijn gekomen. Stelligheid, zonder beargu- | |
| |
mentering; antropologisme naar nu toe; beschrijven wordt nogal eens gelijkgesteld aan verklaren; sterk inductief; behalve massa en meute worden de begrippen nauwelijks gedefinieerd en het verschijnsel massa wordt min of meer verzelfstandigd.
Natuurlijk, er zullen meer bezwaren te verzinnen zijn; de filosoof Beerling heeft destijds in het langste artikel dat in Nederland over Massa & MaSt werd gepubliceerd, de zijne op een rijtje gezet - als tegenhanger voor het panegyrisme, zo luidde zijn motivatie, want de meeste recensenten bleken bij verschijning van het boek wel èrg onder de indruk te zijn. Ik ben nog steeds onder de indruk, want Massa & Macht blijft een Fundgrube, hoe men het ook beoordeelt, én een leesgenoegen, wat men daaronder ook verstaat.
| |
Bibliografie
De ongeveer 350 titels tellende selectieve bibliografie achterin Massa & Macht bestaat voor ongeveer 30% uit geschiedenis, evenveel religie, magie en mythologie, dito antropologie en het resterende gedeelte behelst sociologie en politiek, psychologie en psychiatrie. Canetti wilde zélf de problemen van de grond af aan doordenken, zoals hij in 1943 poneert in de mededeling: ‘Mijn hele leven is niets dan een wanhopige poging om de werkverdeling op te heffen en alles zelf te bedenken, opdat het zich in één hoofd verzamelt en zodoende weer één wordt. Niet alles weten wil ik, maar het versplinterde bijeen brengen.’ Waarop mistroostig volgt: ‘Het is vrijwel zeker dat zo'n onderneming niet kan welslagen. Maar de geringe kans dat het zou kunnen welslagen, is op zich al iedere moeite waard.’
Een moedige poging dus, niet vrij van pretentie maar ook typerend voor de filosofisch geheel onderuitgehaalde twintigste eeuwer. Is het echter ook juist dat we in de Massa & Macht-bibliografie slechts twee titels aantreffen over hetzelfde onderwerp: Sighele's La Foule Criminelle (1901) en Trotter's The Instinct of the Herd in Peaceand War(1919)? Le Bon, Freud, McDougall, Reich of Broch zoeken we vergeefs in de lijst. Hij moet ze toch gelezen hebben, al is het alleen maar om er zich tegen af te zetten. Dat is toch ook een invloed?
Van de dertien criteria die hij voor opname in de bibliografie noemt, luidt het tweede: ‘de boeken (...) die voor de gedachtenontwikkeling van de schrijver beslissend waren, zonder welke hem bepaalde inzichten ontzegd zouden zijn gebleven’. Gezien zijn manifeste hekel aan psychoanalyse zou het verklaarbaar kunnen zijn dat Freud niet is opgenomen, maar als Canetti in De fakkel in het oor duidelijk laat uitkomen dat zijn studie óók een zich afzetten tegen Freuds ideeën is, dan zou hij deze wrijfpaal toch minstens hebben kunnen vermelden, en daarmee erkennen,- want zo absoluut tegengesteld zijn beider visies nou ook weer niet. De historische ontwikkeling tot Massa & Macht (1960) zou je zelfs kunnen zien als een synthese: van de these Le Bon (La psychologie des foules, 1895) en de antithese Freud (Massenpsychologie und Ich-analyse, 1921) waarmee niet gezegd wil zijn dat in Massa & Macht alle tegenstellingen zijn opgeheven, wel dat gepoogd is het probleem op een hoger plan uit te werken.
Het is het feit dat Freud de massa als studeerkamergeleerde benadert, wat Canetti zo dwars zit. Hijzelf had wél de nodige massa's aan den lijve ervaren en wilde een poging doen het verschijnsel van binnenuit te verklaren, niet vanuit de ivoren toren. Zou dat ook het antwoord zijn op de vraag waarom hij het leger zo nadrukkelijk níét als massa wil zien? Bij Freud staat het als massavoorbeeld juist centraal. En nog een kleinigheid: Freud is één jaar in militaire dienst geweest, Canetti nooit.
Zoals Canetti grif toegeeft zelf mens-in-de-massa te zijn geweest, zo onderkent hij ook de persoonlijke aspecten van de macht. De autobiografische trilogie is het impliciete bewijs daarvan, en in zijn Aantekeningen zegt hij het zelfs expliciet, zonder het overigens nader toe te lichten:
Ik zou de macht nooit werkelijk hebben leren kennen wanneer ik haar niet had uitgeoefend en niet zelf het slachtoffer was geworden van deze uitoefening. Zodoende is mij de macht drieledig vertrouwd: ik heb haar gadegeslagen, ik heb haar uitgeoefend en ik heb haar aan den lijve ondervonden.
| |
| |
Er lijken meer lacunes in de bibliografie te zitten. Zo zoeken we Hobbes' Leviathan (1651) vergeefs terwijl Canetti er in 1949 toch over schreef: ‘dat ik dit boek in mijn “denk-bijbel”, mijn verzameling der belangrijkste boeken - en daaronder versta ik in het bijzonder de boeken van mijn tegenstanders - zal opnemen. (...) Van deze “bijbel” zullen, dat weet ik zeker, noch de Politica van Aristoteles, noch De heerser van Machiavelli, noch Rousseau's Le contrat social deel uitmaken’. Maar Machiavelli staat zelfs met vijf delen Gesammelte Schriften opgenomen. Zou Massa & Macht dan toch niet Canetti's ‘denk-bijbel’ zijn?
| |
Spel
Slechts één Nederlander treffen we aan tussen de talloze titels. Nee, niet Erasmus maar zijn twintigste-eeuwse biograaf Johan Huizinga. De Duitse versie van Herfsttij der Middeleeuwen en uiteraard Homo ludens staan geboekt. ‘Uiteraard’, omdat Massa & Macht en Homo ludens opvallende overeenkomsten vertonen. Niet alleen zijn beide auteurs heel lang met hun historisch-antropologische onderwerp bezig geweest, ook is (als slechts één voorbeeld) een letterlijk en tegelijk fundamenteel vergelijk aanwijsbaar: ‘Spel is ouder dan cultuur, want het begrip cultuur, hoe onvoldoend omschreven het ook mag zijn, veronderstelt in ieder geval menselijke samenleving, en de dieren hebben niet op de mens gewacht, om hen te leren spelen.’
Zo begint Huizinga's ‘Proeve ener bepaling van het spelelement der cultuur’, zoals de ondertitel van Homo ludens luidt. En over het bevel merkt Canetti op: ‘Het oudste bevel - en een dat veel vroeger werd gegeven dan er mensen bestaan - is een doodvonnis en dwingt het slachtoffer tot vluchten’.
Beide auteurs constateren dus dat twee van de meest bepalende factoren der menselijke samenleving al bestonden vóór de mens verscheen: het spelelement en de bevelsstructuur. Ik weet niet of deze stellingen uiteindelijk deprimerend of stimulerend zijn, dat hangt af van de waarde die men aan het verschijnsel mens toeschrijft. Ze zijn in ieder geval relativerend en ook Canetti heeft er nooit misverstand over laten bestaan dat hij het spel als een essentie van de mens ziet.
Het bevel, tenslotte, is na een lange geschiedenis geworden tot ‘het gevaarlijkste element in de samenleving van de mensen’. Dat is een van de boodschappen van Massa & Macht. Canetti's panacee in deze kán dus ook niet zijn het aloude ‘if you can't beat them, join them’. Nee, er resteert eigenlijk maar één houding, maar die kost wel veel inspanning: ‘De meest trotse mens zou degene zijn die iedere leidsman haat; die zelf voorop loopt, zonder dat men hem volgt. Omdat hij volgt, schept de laaghartige mens zich zelf een gevolg.’ (Aantekeningen, 1955). Zo is de cirkel rond die hier begon met het citaat van Multatuli.
|
|