| |
| |
| |
Jan Brands
Imro doorstaat de tandeloze tijd
Literatuur brengt literatuur voort, maar het kan soms tientallen jaren duren voordat de bron aan het licht komt. Lange tijd sluimerde Imro's eerste grote reis in het schemergebied tussen traditie en vergetelheid, maar dankzij nijver speurwerk van Jan Brands is het boek boven water gekomen.
Over een jeugdboekvan belang, of: waar ‘De tandeloze tijd’ begon.
Meer dan eens uitte A.F.Th. van der Heijden het verlangen ooit nóg een keer Imro's eerste grote reis te kunnen lezen. Imro is hèt boek uit zijn jeugd. Het was op een onbewaakt moment door moeder Van der Heijden bij de vuilnis gezet ‘omdat een hondje er over had gepiest’. De auteur kreeg het boek op zijn achtste, zo'n dertig jaar geleden; sindsdien is het beeld van Imro in zijn geheugen gegrift. Weemoedig deed hij in ‘Imro’ en in ‘Auteur onbekend’ verslag van het gemis. Hij herinnerde zich de titel en ook vrij gedetailleerd de inhoud, maar wist niet wie het had geschreven. Hij las het toen hij nog dacht dat zoiets moois als een boek alleen maar door God kon zijn geschreven. Vandaar. Hij vreesde al nooit meer het raadselachtige van Imro onthuld te zullen zien... ‘tenzij de lezer nog ergens op zolder een oud exemplaar van het boek heeft liggen, en bereid is het mij toe te sturen, hebbes of houes, maakt niet uit... Wie mij verder helpt, of tenminste zekerheid verschaft, zal ik vorstelijk belonen - met gouden pluimballen desnoods.’ (A. 63)
Hoog te paard in de Poemastraat, Tivoli, Eindhoven - begin jaren vijftig.
Inmiddels ben ik vorstelijk beloond. Ik vond na enig speurwerk in november 1987 Imro's eerste grote reis. In een antiquariaat, waar anders? Het boek blijkt niet door God geschreven, maar door Mevrouw H. Wolffenbuttel-van Rooyen; overigens wel met goedkeuring van De Keurraad voor Roomse Jeugdlectuur. Het verscheen in 1940 als Jeugduitgave van N.V. Drukkerij de Spaarnestad in Haarlem. Het onderhavige exemplaar was op- | |
| |
genomen in de bibliotheek van de ‘Onze Lieve Vrouwe School’ te Renkum en was ook nog enige tijd in het bezit van een zekere ‘Tieland’. Voor iemand die het werk van Van der Heijden kent is het een uiterst spannend boek.
| |
Prachtig begin
Het huis heette Bravamandova en wat dat betekent, weet feitelijk nog niemand’. Dat is het prachtige begin van Imro's eerste grote reis. Imro is de zoon van een rijke koopman en woont met zijn moeder, beschermd door vele bedienden, in een groot marmeren huis. Vader is meestal op zee. Hij bezoekt verre vreemde landen. Van die reizen brengt hij allerlei sierlijke geschenken mee. Het hele huis is er vol van, zo vol zelfs dat sommige van de voorwerpen op het gazon in de tuin een plaatsje moeten vinden. Imro is een verwend jongetje dat de bedienden pest en gewend is altijd zijn zin te krijgen. In het huis werkt ook een oude vrouw. Zij komt uit het nabije vissersdorp, waar ze woont met haar kleinzoon Tako, telkens naar de villa om de was te doen. Ze hebben het maar arm, die twee. Op een dag bezoekt Tako zijn oma op haar werk. Hij ontmoet dan Imro bij het hek. Imro is wel geÏnteresseerd om ook eens het huisje van Tako te zien, vooral als Tako zegt dat hij thuis een paardje heeft. Niet een echt paardje zoals Imro denkt, maar een houten speelgoedpaardje, blijkt achteraf. Imro klimt over het hek en gaat met Tako mee naar het dorp.
‘Misschien zijn de onbehouwen Flix en de fijnbesnaarde Thjum wel voortgekomen uit dit treffen, in een oud jongensboek, van schoffie en papkind’
Onderweg ontmoeten ze een andere jongen, de jongen met de kapotte hoed, een vriendje van Tako, en het neefje van een handelaar in tweedehands spullen. Imro raakt na wat omzwervingen verzeild in de winkel met anti quiteiten. Omdat hij wordt ingesloten moet hij in een nacht met veel storm in de winkel toeven. Dan blijkt dat de spullen in de winkel kunnen praten en elkaar prachtige verhalen vertellen. In dezelfde nacht vergaat het schip van de vader van Imro vlak voor de kust, maar de koopman wordt met nog enkele anderen gered.
Als hij thuiskomt blijkt Imro verdwenen en de moeder radeloos. Er wordt naar Imro gezocht, maar waar te zoeken? Vader looft ondertussen een grote beloning uit voor elk lid van zijn bemanning dat nog gered zal worden. De jongen met de kapotte hoed, die schuld heeft aan het opsluiten van Imro in de winkel van zijn vrekkige oom, denkt nu slim te zijn. Hij doet het voorkomen alsof Imro een van de drenkelingen is. Dat kan hij niet volhouden, maar Imro's vader is zo blij zijn zoon terug te zien, dat hij de beloning toch uitkeert aan de oom van de jongen met de kapotte hoed. Zo komt er een eind aan Imro's eerste grote reis.
| |
Drie jongens
Het is opvallend dat Imro enkele kenmerken vertoont die aan ‘De tandeloze tijd’ niet vreemd zijn. Allereerst de personages. Wat dat betreft had A.F.Th. van der Heijden geen ongelijk toen hij schreef: ‘Misschien, wie weet, zijn de onbehouwen Flix en de fijnbesnaarde Thjum uit “De tandeloze tijd” wel voortgekomen uit dit treffen, in een oud jongensboek, van schoffie en papkind.’ (A 59) Opmerkelijk
| |
| |
dat hij daarbij een derde jongen, een jongen die het meest weg heeft van de jonge Albert Egberts, over het hoofd ziet. In Imro's eerste grote reis blijkt immers sprake van een drietal jongens: Imro, Tako en de jongen met de kapotte hoed.
Eind jaren vijftig - Pen toen nog zonder punt.
Imro, de zoon van een koopman, doet denken aan Thjum Schwantje, zoon van de directeur van het slachthuis en later van de Big-B-Oss vleesfabrieken. Ze wonen beiden in een groot wit huis. Imro draagt prachtige kleren, net als Thjum. ‘Het was zo wel te raden, dat hij een echt linnen hemdje droeg onder zijn fijne zijden blouse. Zijn broekje was van glanzend satijn en over zijn schouders had hij een fluwelen keepje, dat fladderde in de wind. Zijn hoge laarzen, waarin hij stapte als een ridder, waren van hertsleer en aan de punten waren ze met gouden gespen versierd.’ (I 16) ‘Wat had die kleine zeemansjongen een zacht zijden blousje aan! Wat droeg hij een prachtig broekje en wat een fijne linnen onderkleertjes had hij! Wat waren zijn handjes teer en wat was zijn vel toch blank’ (I 153). Ook de tengere Thjum draagt fijn wit ondergoed. (G 198). Later, als Thjum en Albert studeren, heeft Thjum van zijn vader in Parijs een kostuum mogen uitzoeken, een kostuum van ‘glanzend lichtblauw velours, met glitterdraden doorschoten’ (V 170)
Tako is van eenvoudige komaf. Hij woont bij zijn oma in een vissersdorpje. Zoals gezegd doet Tako's oma de was bij Imro thuis. Albert Egberts' moeder is werkster bij de moeder van Thjum. Net zoals Tako Imro voor het eerst tegenkomt bij het hek van diens tuin ontmoet Albert zijn toekomstige vriendje een van de eerste keren in de tuin van de villa van Thjums ouders. In beide gevallen ontstaat tussen de jongens een gesprekje over hun speelgoed. Thjum pronkt met zijn drumstel, Imro met pluimballen, Chinese vliegers en een kast vol Neurenbergs speelgoed. ‘Huizen en koeien en wagentjes en een stal en een pomp, die echt water kan geven’. (I 20) Het is moeilijk voor Albert en Tako om dààr iets tegenover te stellen. Albert heeft een dolk. Maar hij vertelt niet dat die achter slot en grendel zit in de kast. Tako begint over zijn paardje. Hij laat Imro maar in de waan dat het een écht paardje is.
De jongen met de kapotte hoed en met franje aan zijn broek lijkt op Flix. Beiden zijn ruwe knapen. Zij schromen niet om Imro resp. Thjum belachelijk te maken. De jongen: ‘Deftig neefje heb jij... Bij zijn eigen moeder thuis noemen ze hem zeker graaf van Wip-in-delaars?’ (I 27). Flix: ‘Die nieuwe maat van jou is geloof ik van suiker... Een fijn ventje. Zeker eentje uit het Villapark... Die Tum... Tum is een zeikerd’ (G 194, G 205).
Bovendien willen zowel de jongen met de kapotte hoed als Flix eens laten zien hoe groot en flink ze wel zijn. De jongen gaat met extra
| |
| |
grote stappen naast Imro lopen. En Flix: ‘Zeg's, Albert, hoe sterk is die maat van jou eigenlijk? Nou?’ ‘Sterker dan jij denkt.’ ‘Goed, dan zullen we 's een proefsommetje nemen... Niet met de vuist, nee, we houen 't netjes. Gewoon kijken wat die judokampioen van jou kan tillen. Iets niet te gek zwaars, 's Kijken...’ Flix keek om zich heen en deed of hij iets van enig gewicht zocht, daarbij geluiden makend of hij zijn mond spoelde. Plotseling spuwde hij hard op de grond. Vlak voor Thjums voeten lag een grote rochel, een gifgeel mengsel van speeksel en piccalilly. Er waren spatten op de neuzen van zijn schoenen terechtgekomen. ‘Zo. Til die maar 's op, als je dan zo sterk bent... Toe maar, hij is niet echt te gek zwaar. 't Lukt best. Flink zijn.’’ (G 194)
A.F.Th. van der Heijden met Thjum, aan de vooravond van zijn studententijd (zomer '70).
| |
Verhaal in een verhaal
Niet alleen de hoofdfiguren uit de beide werken lijken op elkaar: er zijn meer overeenkomsten. Net als in ‘De tandeloze tijd’ vinden we in Imro's eerste grote reis de literaire konstruktie van het verhaal in het verhaal. In De gevarendriehoek vertelt Albert zijn vriendinnetje Milli het verhaal over de dood van haar ‘vader’ Jimmy Hä;ndel (de parabel ‘Shot gave the Queen’). In de antiquiteitenwinkel waar Imro zit opgesloten, vertellen achtereenvolgens een uit hout gesneden vissersvrouwtje dat deel uitmaakt van een inktstel, het Boek De Wonderen van het Heelal en een gouden bal hun verhaal. Verhalen in een verhaal, waarbij het ene verhaal het andere oproept: een vorm van ‘leven in de breedte’, een van de centrale thema's uit Van der Heijdens werk.
Wat dit aangaat liet Van der Heijdens geheugen hem niet in de steek: ‘Het fascineerde Imro, en mij niet minder, hoe aan dode voorwerpen een imaginaire wereld kon opgloeien, stralender en indringender dan die van de antiekzaak zelf. Het maanbezielde vissersechtpaar richtte dwars door het bestaande dorp een dorp op zoals het er vijftig jaar eerder uitgezien moest hebben, het tweede door hun woorden plotseling dichterbij en tastbaarder dan het eerste... Maar daar gleed de baan maanlicht al naar een volgende stuk antiek dat bezield moest worden, en het vissersvrouwtje haastte zich, met al falende stem, haar verhaal af te maken.’ (A 61)
| |
Literair voorbereid
Bij lezing van de verhalen die de voorwerpen elkaar vertellen blijkt, dat Adri van der Heijden, gezien zijn latere werk, niet alleen maar werd gefascineerd door de figuur van Imro. Ook andere thema's lieten hem niet onberoerd. Zo vertelt het vissersvrouwtje over een meisje dat de kunst van het schrijven machtig is en brieven schrijft aan een matroos in naam van zijn ongeletterde ouders. Ze gaat daar mee door, ook als de ouders al gestorven zijn, en laat de zoon daarbij in de waan dat zijn ouders nog leven. ‘Ze kon het niet over zich verkrijgen. Ze schreef hem weer een brief terug, precies of die vader en moeder nog leefden. Ze zette er boven: “Waarde Zoon”, al beefde haar hand een beetje bij de krullen. Ze vertelde van
| |
| |
het huisje, van het konijn, dat met Kerstmis geslacht was - dat was ten minste nog waar -, van de bank in de keuken, die vermolmd was en gerepareerd zou moeten worden, eer de zoon terug kwam - dat was ook waar - en van de rheumatiek en de stijve knieën - maar dat was dan toch niet wááar meer’. (I 83) Is dat niet het thema van het scheppen van een aards hiernamaals voor de overledenen door hen die overleven? Een thema dat onder andere is verwoord in De Sandwich?
Ook de hooggespannen verwachtingen van Albert Egberts ten aanzien van zijn hoogleraren in Nijmegen komen kennelijk niet uit een luchtledig; ze zijn waarschijnlijk eveneens literair voorbereid. Het boek De wonderen van het Heelal verhaalt immers over een professor die op verzoek van de koning zich bemoeit met het onderricht van de ondeugende jongens in een vissersdorp. Iets wat overigens grandioos mislukt. ‘Voor den Professor, die een prachtige universiteit gewend was, waar alle banken met rood fluweel bekleed waren en waar alle lessenaars waren gebeeldhouwd, leek die school wel op een stal.’ (I 107)
‘Hij had verwacht, dat de mensen van het dorpje hem wel feestelijk tegemoet zouden komen. Daarom had hij zijn professorstoga aangetrokken. Die was van fluweel en er lag een bontrand langs de hals en de mouwen en langs de zoom.’ (I 106) Een man in deftige kleren die zuinig is op zijn tijd. Als de burgemeester van het dorp, gealarmeerd over het mislukkende onderwijs, eens met de professor wil gaan praten, valt hem dat niet mee. ‘Eerst kon hij dezen hooggeleerden heer maar niet te spreken krijgen. Want de professor was daar in de stilte van het duinhuis een geleerd boek gaan schrijven en zolang hij daaraan bezig was, mocht hij niet gestoord worden.’ (I 114)
Het is dus niet zòmaar dat Albert Egberts in Nijmegen teleurgesteld is in Professor Ordo Sancti Augustini, hoogleraar in de wijsbegeerte, die op zaterdagavond niet achter zijn boeken zit, maar vanuit zijn luie stoel naar de Mountiesshow kijkt, met een halve liter pils naast zich. (V 149) En in doctor Böhmer-Boudoir, die op college verschijnt in een kamgaren kostuum met de kleur van gestold bloed en daaronder een sweater van gele badstof, zonder boordje. ‘Verstrooide professor kan overhemd niet vinden en doet greep in de doos met strandspullen’ (G 350). Dat is niet wat Albert verwacht van een hoogleraar.
Bovendien hebben, net als in ‘De tandeloze tijd’ in Imro's eerste grote reis gewone mensen zo hun bedenkingen bij en ontzag voor wat hun kinderen wel allemaal op school gaan leren. De professor heeft aan zijn werkster een halve bladzijde Latijn voorgelezen. Deze is daar nogal van onder de indruk: ‘...de werkvrouw hoorde heel de ochtend die vreemde woorden in haar oren zoemen. Ze vroeg zich af: “Hoe moet ik nu later mijn eigen jongen verstaan, als hij zo heeft leren praten?” Ze ging er na de middag eens voor op visite bij haar buurvrouw.’ (I 108) Ook ‘Alberts moeder stond soms beangst aan zijn deur te luisteren naar een soort raspend waanzinnigengefluister, waarmee hij, de handen tegen zijn oren gedrukt, rijtjes idioom... eerder van zich afspuwde dan tot zich nam.’ (G 221)
| |
Moraal
In ‘De tandeloze tijd’ tracht Conrad B. Huygens Albert Egberts duidelijk te maken: ‘De schrijver produceert niets wat niet eerst in hem geproduceerd is.’ Albert wil daar niet aan. Toch blijft ook na kennisname van Imro's eerste grote reis Huygens' stelling de moeite van het overwegen waard.
| |
Literatuur
Wolffenbuttel-van Rooyen, H, Imro's eerste grote reis, N.V. Drukkerij De Spaarnestad, Haarlem, 1940. (I) Patrizio Canaponi, ‘Imro’, in: C. Peeters en D. Meysing, Het favoriete personage van vijfenzeventig Nederlandse schrijvers, Raamgracht, Amsterdam, 1983, pag. 20-22. |
A.F.Th. van der Heijden, ‘Auteur onbekend’ in: Dat was nog eens lezen, 29 auteurs van Querido over boeken uit hun jeugd, Querido, Amsterdam, 1987, pag. 59-63. (A) |
A.F.Th. van der Heijden, ‘De tandeloze tijd’. Proloog. De slag om de Blauwbrug, 1983. Deel 1. Vallende Ouders, 1983. (V) Deel 2. De Gevarendriehoek, 1985. (G) Querido, Amsterdam. |
A.F.Th van der Heijden, De Sandwich, Querido, Amsterdam 1986. |
|
|