Bzzlletin. Jaargang 20
(1990-1991)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Jan Brands
| |
Een kleine prinsHet geboortebewijs is duidelijk. Op 15 oktober 1951 wordt te 22.45 u in de gemeente Geldrop op het adres Poemastraat 38 | |
[pagina 4]
| |
een kind van het mannelijk geslacht geboren: Adrianus Franciscus Theodorus van der Heijden. Vader is de zesentwintigjarige fabrieksarbeider Petrus Wilhelmus van der Heijden. Hij verzorgt de aangifte van zijn eerste kind mede namens Catharina Johanna Isabella van der Graft, ‘zonder beroep’, ongetwijfeld bedoeld als ‘huisvrouw’. De kleine Adri krijgt in de loop der jaren gezelschap van een zusje: Marianne (we zullen haar nog tegenkomen) en van een broertje: Frans. Het gezin woont enige tijd in de buurtschap Hulst (‘De gevarendriehoek’) en verhuist daarna achtereenvolgens naar Braakhuizen Noord en de wijk Oranjeveld. De jongen bezoekt de Frater Andreasschool in de Kettingstraat en gaat daarna naar de HBS van het Sint Joriscollege in Eindhoven. Hij doet eindexamen in 1969 en wil aansluitend MO Nederlands gaan studeren in Groningen. Maar er is een numeris fixus voor die studie en hij wordt uitgeloot. ‘Het idee dat ik de meester was over de werkelijkheid’ Adri hangt een jaartje thuis rond, werkt in die periode een aantal maanden als administratieve kracht in een machinefabriek en doet wat klussen via uitzendbureaus. In 1970 schrijft hij zich in aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Van der Heijden profiteert dan van een betere toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor kinderen uit arbeidersgezinnen, eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Hij kiest voor een studie psychologie, maar stapt al spoedig over naar filosofie. Hij krijgt in Nijmegen te maken met de nasleep van de studentenbeweging. Het interesseert hem maar matig. Hij is weinig geïmponeerd door studenten van rijke komaf die hèm zo nodig moeten vertellen wat ‘de arbeidersklasse’ beweegt. Bovendien houden ze hem af van datgene waarvoor hij naar de universiteit is gekomen: het Ware, het Schone en het Goede te leren kennen en iets te vernemen over ‘dat wat dieper zit dan de portemonnee’. Na het behalen van het kandidaatsexamen verhuist hij in 1976 naar Amsterdam om zich te specialiseren in de esthetica. De studie wordt niet voltooid: inmiddels heeft zich het schrijverschap als levensvulling aangediend. Van der Heijden geeft daarmee naar eigen zeggen gehoor aan niet minder dan een roeping: Ik heb wel eens gezegd dat ik me als kind geen arbeiderszoon voelde, maar een prins. Een gevoel dat voortkwam uit de gaven die ik in mezelf aantrof. Ik kon bijvoorbeeld heel goed tekenen. Dat talent heb ik na mijn zestiende niet meer ontwikkeld, maar je zou kunnen zeggen dat het is opgegaan in mijn schrijverschap. Het idee dat ik de meester was over de werkelijkheid. In De gevarendriehoek droomt de hoofdpersoon, Albert Egberts, dat God hem de zon geeft. Die droom heb ik ook in werkelijkheid gehad. Hij is het zinnebeeld geworden van dat prinselijk gevoel. Ik herinner me nog precies de gewaarwording van zoetheid, maar ook van schrik die ik had bij die droom. Het was alsof God mij wilde straffen voor mijn hebzucht. Toen ik - in die droom - de zon tegen mijn borst drukte, bleek het een gouden spiegel te zijn. Je kan het als symbool zien voor het schrijverschap, het talent dat je gekregen hebt, maar waardoor je ook verpletterd kunt worden.Ga naar eind1. Maar het gaat hier niet uitsluitend om een godsgeschenk. Het schrijverschap van Van der Heijden is wel degelijk ook voorbereid in de familiekring, op school en door de auteur zelf. | |
Literaire traditieGrootvader Van der Heijden was klompenmaker. Hij had een niet vervulde droom: hij wilde graag onderwijzer worden. Bovendien las hij boeken. Verhalen als De drie musketiers en De Graaf van Monte Cristo werden door hem in een eigen vrije versie doorverteld aan de leden van zijn gezin. Zo ontstond er in de | |
[pagina 5]
| |
familie Van der Heijden een traditie van mondelinge overlevering van literaire werken. Ook bij Adri leidde dat tot een groot ontzag voor boeken. Boeken schrijven was iets zò verhevens; wie weet zat God er wel achter. Laat staan dat je ooit zelf een boek zou kunnen maken. De andere opa, opa Van der Graft (hij werkte in de fabriek bij Philips) wijst telkenmale met trots op een literaire tak van de familie die zou uitmonden bij de dichter Guillaume van der Graft. Dat gemystificeerde ‘gegeven’ inspireert grootvader zelfs tot de gedichtencyclus Ecce Homo ziet den Mensch. Beoogd medium: De Katholieke Illustratie. Ook zijn er voorleesmiddagen van oma Van der Graft tijdens logeerpartijen in Den Bosch. Onder het (wederzijdse) genot van een borrelglaasje rode Spaanse wijn leest zij haar kleinkind voor uit Het Groot Winterboek of uit Het Vakantieboek.
Van der Heijden, en face en en profil, augustus '78; foto: Gerard Polhuis
Adri ontdekt zo onder het nuttigen van enige alcohol de magie van het woord. Maar eigenlijk weet hij dat al lang. Immers, later, in De Sandwich, zal hij uit de doeken doen hoe hij zich van jongsaf aan heeft aangeleerd om door middel van steekwoorden als ‘wijkgebouwtje’ en ‘plasrozijn’ een complex van ervaringen en indrukken naar believen in zijn geheugen op te roepen. Spelen met woorden doet zo een wonderlijke wereld van beelden ontstaan. Maar dat niet alleen: het gegoochel met woorden loont kennelijk ook anderszins. Als meester Brugmans, hoofd van de Frater Andreasschool, tijdens een van zijn wekelijkse rondgangen door de klassen Adri voor het bord roept om eens iets te vertellen over de tekening die de juf op het bord maakte, en Adri zijn fantasie de vrije loop laat, is de man zo gefascineerd dat hij de jongen niet minder dan een snoeppakket belooft. Het eerste honorarium dat overigens, ondanks herhaalde beloften, nooit is uitgekeerd. Toch houdt de gedachte dat zoiets moois als boeken godsgeschenken zijn, en het schrijven dus niks met mensenwerk heeft te maken, nog een tijdje stand. Zus Marianne is de eerste die daar verandering in brengt, zo vertelde Adri van der Heijden in een gesprek met Everhard Huizing: Ik geloof dat ik door mijn zusje, mijn anderhalf jaar jongere zusje Marianne, op het idee ben gekomen om zelf boeken te gaan schrijven. Die had als rare manie dat ze bibliotheekboeken overschreef. Dan ging ze naar de bibliotheek, leende een paar boeken en begon die als een gek over te schrijven. Dat gaf haar het idee dat ze zelf een boek had geschreven. Heel ijverig kon ze daar mee bezig zijn, tongpuntje tussen de lippen. Ik werd daar jaloers op en ging het zelf ook doen. Als een razende jongensboeken overschrijven. Maar dat bevredigde op den duur niet. Het was natuurlijk ook een stupide, dwangneurotische bezigheid. | |
[pagina 6]
| |
bed, een nachtkastje ernaast en bloemen erop, zoiets. En dat circuleerde dan op de ziekenzaal van de kinderafdeling. De nonnen vonden het geniaal en daar was ik vreselijk jaloers op. Toen begon ik zelf een boek te schrijven, over een soort Pietje Bell die naar het Wilde Westen vertrekt. Een soort combinatie van Pietje Bell en Old Shatterhand dus.Ga naar eind2. Op de middelbare school neemt Adri regelmatig een snipperdag om eens lekker te kunnen lezen. Moeder tekent ongezien de briefjes waarin ze meldt dat haar zoon wegens ziekte is verhinderd. Afgezien van de boeken voor de lijst gaat zijn voorkeur daarbij uit naar boeken die verder niemand gelezen had. Boeken als Gösta Berling wilde hij ontdekken. De echte meesterwerken komen pas later. Van der Heijden spreekt wat dat betreft over een achterstand die hij moest inlopen: Toen ik begon te schrijven, waren de boeken die een èchte invloed op me hebben uitgeoefend nu juist die boeken die ik nog niet gelezen had. Het zijn de meesterwerken, de boeken die zich, nog ongelezen, aan je opdringen en waar je gaandeweg een enorm beeld van creëert. A la recherche du temps perdu van Proust. Of Joyce's Ulysses. Jarenlang heb ik er omheen gedraaid, en mijn opwinding over die boeken werd steeds groter. Wat ik me voorstelde bij die boeken, dàt werd mijn invloed. Als je dan uiteindelijk aan het lezen slaat, dan vallen die werken natuurlijk zowel mee als tegen. De onontkoombare lezing bleek de vernietiging van de invloed. Welk boek kan op tegen de mythe die erover gevormd is?Ga naar eind3. In de schoolkrant publiceert Van der Heijden voor het eerst zijn gedichten (‘Rode zeeanemoon’, ‘Diep verlangen’, ‘Storm op til’). In 1967 werkt hij aan de aanzet tot een heuse roman, Kermis in de hel, welke later, in de zomer van 1972, wordt uitgewerkt in weer een nieuw manuscript: Het bejaardentehuis op het dak van de wereld. Het bejaardentehuis, dat is geschreven op een grote rol krantepapier, vormt het oermanuscript voor de romancyclus waarmee Van der Heijden later furore maakt: De tandeloze tijd. Maar voor het zòver is, is er nog een lange weg te gaan. ‘Welk boek kan op tegen de mythe die erover gevormd is?’ | |
Op zoek naar een eigen stemDe tandeloze tijd wordt immers voorafgegaan door een aantal verhalen die in De Revisor worden gepubliceerd, niet door A.F.Th. van der Heijden, maar door Patrizio Canaponi, ‘een auteur van Italiaans-Nederlandse afkomst’. Patrizio Canaponi is een door Van der Heijden verzonnen auteur. Geen onbelangrijk verzinsel, omdat dat pseudoniem een duidelijk literaire functie heeft. Het staat de schrijver toe te experimenteren met een zwierige taal, als tegenhanger van het kort en sober taalgebruik dat was gereserveerd voor weer een andere auteur: Albert Egberts. Het pseudoniem Patrizio Canaponi maakt het mogelijk sierlijk te schrijven en afstand te nemen van het kortaffe Brabantse dialect. Een lelijk dialect, ja, maar wel gesproken door de mensen die de auteur lief zijn. Zo is Van der Heijden onder het mom van een paar pseudoniemen op zoek naar een eigen stem. Pas als die is gevonden komt er een eind aan het gemystificeer en staat hij zich toe te publiceren onder eigen naam: A.F.Th. van der Heijden. In juni 1978 verschijnt het eerste van De Revisor-verhalen: ‘Bruno Tirlantino, of de bruiloft van Prinses Ann’, al spoedig gevolgd door de verhalenbundel Een Gondel in de Herengracht en andere verhalen. Vanaf dat moment beschouwt Van der Heijden | |
[pagina 7]
| |
zich als full-time schrijver en doet hij alles om een ook kwantitatief aanzienlijk oeuvre op te bouwen. Dat ‘alles’ kan een reis door Italië zijn of een langdurig verblijf in een cel in een voormalig Huis van Bewaring, of, meer recent, het vertrek uit de Amsterdamse Grachtengordel naar de (vermeende) rust van de Veluwe. Na Een Gondel in de Herengracht (1978) verscheen in 1979 de roman De Draaideur. Van ‘De tandeloze tijd’, verscheen in 1983 de proloog (De slag om de Blauwbrug) en Vallende Ouders. In 1985 volgde De Gevarendriehoek. Advocaat van de Hanen staat op het punt te verschijnen. Met Sneeuwnacht in September nadert de romancyclus haar (voorlopige) voltooiing. Tussendoor verschenen ook nog het requiem De Sandwich (1986) en de korte roman Het leven uit een dag (1988), een uitwerking van één van de centrale thema's uit ‘De tandeloze tijd’: ‘leven in de breedte’. Daarnaast voert Van der Heijden een uitgebreide correspondentie. Hij schreef duizenden brieven.Ga naar voetnoot4. Het werk van de auteur is, gezien de talloze recensies, geenszins onopgemerkt gebleven. Er is veel waardering. Patrizio Canaponi mocht in 1979 voor Een gondel in de Herengracht de Anton Wachterprijs ontvangen. A.F.Th. van der Heijden kreeg voor De Gevarendriehoek in 1986 van de Jan Campertstichting de F. Bordewijkprijs en van de Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst de Multatuliprijs. Inmiddels verscheen bij Uitgeverij Werner Söderström in Helsinki Het leven uit een dag in een Finse editie (Päivän mittainen elämä, vertaling Tiiti Fortelny). De Zweedse (Ett liv ur en dag, vertaling van Signe Zeilich-Jensen), en de Duitse uitgave van de roman (Eintagsleben, vertaling Helga van Beuningen) staan op stapel. Het beplakken van toiletdeuren is inmiddels vervangen door ontmoetingen met de pers en door optredens voor radio en TV. In de regel uiterst vriendelijk en voorkomend en nog altijd lichtelijk verbaasd treedt Adri van der Heijden daarbij, op gezette tijden bijgestaan door Mirjam Rotenstreich en de kleine Tonio, de afgezanten van zijn lezers tegemoet.
Hart en schaduw; poserend voor het achterplat van Een gondel in de Herengracht, augustus '78; foto: Gerard Polhuis
|
|