| |
| |
| |
Maarten Steenmeijer
La Regenta
Welke buitenlandse literatuur uit de negentiende eeuw leest Nederland? Een globale indruk hiervan geeft de serie Amstel-klassieken van uitgeverij L.J. Veen (waarin overigens ook Nederlandse titele zijn opgenomen). Reeds geruime tijd leidt zij een weinig spraakmakend bestaan. Het is evident waarom: er verschenen zelden nieuwe titels in de serie. De spaarzame publiciteit was vooral negatief: veel vertalingen konden de toets der kritiek niet meer doorstaan. De uitgeverij had nu lang genoeg op oude successen geteerd, het werd tijd voor nieuwe vertalingen.
Veen lijkt de kritiek ter harte te hebben genomen. Ze gaf Hans van Pinxteren de opdracht Madame Bovary van Flaubert, een van de vele buitenlandse titels uit de serie, opnieuw te vertalen. De nieuwe Nederlandse versie verscheen een jaar geleden in een in alle opzichten excellent verzorgde editie. Een betere start van het tweede leven van Veens fonds buitenlandse literatuur laat zich nauwelijks denken.
Amstel-klassieken (de paperback-uitgaven heten Amstel-paperbacks) mag dan al jarenlang nauwelijks opgemerkt worden door schrijvend Nederland, dit heeft lezend Nederland er, getuige de elkaar gestaag opvolgende herdrukken, niet van weerhouden zich de bekende werken van de grote negentiende-eeuwse vertellers aan te schaffen: Dickens, de gezuster Brontë, Tolstoj, Dostojevski, Stendhal, Hugo, Balzac, Flaubert en nog vele anderen.
Opvallende afwezige: de Spaanse literatuur. Ook in de serie Prisma Klassieken schittert zij door afwezigheid: er is maar één Spaanse titel in opgenomen. Kent de Spaanse literatuur geen vertellers die zich kunnen meten met de hierboven genoemde auteurs? Is het Spaanse realisme niet meer dan een flauwe afspiegeling van het Franse, Engelse en Russische realisme? Het antwoord kan niet anders dan ontkennend zijn. Er zijn in ieder geval twee auteurs die zonder meer in het rijtje hierboven thuishoren: Benito Pérez Galdós (1843-1920) en Clarín (1852-1901). Beiden zijn volstrekt onbekend in Nederland: van Clarín werd nooit iets vertaald, van Galdós verschenen in de jaren zeven twee romans (Tristana en Miau), die vrijwel geruisloos in de ramsjbakken verdwenen.
Galdós heeft een monumentaal oeuvre op zijn naam staan: hij schreef bijna tachtig romans. Samen vormen ze een rijkgeschakeerd portret van het negentiende-eeuwse Spanje: in de uit 46 delen bestaande Episodios nacionales roept Galdós met grote historische precisie de Spaanse geschiedenis van 1805 tot en met 1874 op, terwijl hij in de Novelas españoles contemporáneas, die veel meer een fictioneel karakter hebben, zijn eigen tijd gestalte gaf.
Dat met zo'n enorme produktie (voor een deel trouwens geschreven uit financiële noodzaak) niet alle romans even interessant zijn, zal niemand verbazen. De achthonderd pagina's tellende roman Fortunata y Jacinta (1886-87) wordt in het algemeen als Galdós' meesterwerk beschouwd. Over de rest van zijn oeuvre bestaat geen consensus. Dat komt, denk ik, omdat er op elke roman van Galdós wel iets is aan te merken: sommige zijn nogal wijdlopig (dit geldt wat mij betreft bijvoorbeeld voor Fortunata y Jacinta, wat niet wegneemt dat dit inderdaad een hoogtepunt is in Galdós' oeuvre) of zijn anderszins onevenwichtig geconstrueerd, andere hebben een zwak plot, zijn te sentimenteel, te didactisch, stilistisch niet altijd even verzorgd, enzovoort. Toch is Galdós' werk veel meer dan een tijdsdocument. Achter de historische decors, de schilderachtige tafereeltjes en de zedenschetsen gaat een diep psychologisch inzicht en een intense bewogenheid met het menselijk gestumper schuil, dat, zoals bekend, van alle tijden is. En Galdós mag stilistisch dan geen grootmeester zijn, als geen andere Spaanse schrijver uit die tijd heeft hij getracht het proza nieuw leven in te blazen. Vandaar de grote verscheidenheid in zijn oeuvre, dat als geheel een monument in de negentiende-eeuwse literatuur is.
Ook Clarín (pseudoniem van Leopoldo Alas; ‘clarín’ betekent klaroen) heeft veel geschreven: twee romans, enkele novellen, ongeveer zestig verhalen en duizenden stukjes voor de krant (veel over politiek, maar nog meer over literatuur). Toch is hij, in tegenstelling tot Galdós, niet de schrijver van een oeuvre, maar de schrijver van één boek: La Regenta (deel 1: 1884, deel 2: 1885). De reden is even simpel als dwingend: La Regenta laat al het andere door Clarín geschrevene ver achter zich. En niet alleen het door Clarín geschrevene: geen enkele roman van Galdós of van welke andere Spaanse schrijver uit die tijd ook is zo evenwichtig van structuur, zo goed geschreven, zo scherp, intelligent en modern van geest als Claríns meesterwerk. Dit maakt La Regenta na Don Quichot tot de belangrijkste roman uit de Spaanse literatuur.
| |
Verteltraditie
Hoe modern van geest ook (waarover straks meer), La Regenta staat onmiskenbaar met beide benen in de negentiende-eeuwse verteltraditie van het realisme: het geraamte is een verhaal met een duidelijke kop en staart, dat zich afspeelt in een herkenbare en gedetailleerd geportretteerde tijd en plaats.
Het heden van La Regenta is de periode 1877-1880, van waaruit vele uitstapjes naar het verleden worden gemaakt.
| |
| |
Plaats van handeling is de fictieve stad Vetusta (wat ‘heel oud’ betekent), waarvoor Oviedo model heeft gestaan. In deze Noordspaanse stad heeft Clarín vanaf 1883 tot zijn dood (in 1901) gewoond.
De vrouw waarnaar het boek is genoemd heet in werkelijkheid Ana Ozores, een aan de buitenkant uiterst ingetogen vrouw van in de twintig, wier schoonheid en waardigheid door de hele stad wordt bewonderd en ook benijd. Zij wordt La Regenta genoemd, omdat ze de echtgenote is van de gepensioneerde Regente (een soort rechter) Víctor Quintanar, een vriendelijke, naïeve, oppervlakkige man die met zijn jonge vrouw een rustige oude dag tegemoet denkt te gaan, waarin hij alle tijd heeft voor zijn hobby's: zijn volière, de jacht en het lezen en zien van toneelstukken uit de Gouden Eeuw.
Niets lijkt zijn rust in de weg te staan: La Regenta is een hem zeer toegewijde vrouw, die zich nooit heeft laten verleiden tot het kokette gedrag van de vrouwen uit haar omgeving. Zij is de ‘perfecta casada’, de volmaakte echtgenote, die ogenschijnlijk berust in haar saaie, seksloze bestaan.
Haar verleden heeft echter diepere sporen in haar achtergelaten dan zij en haar omgeving beseffen. Ze is min of meer als wees opgegroeid. Haar moeder, een Italiaanse naaister, was tijdens haar geboorte overleden, terwijl haar vader, door zijn huwelijk-beneden-zijn-stand toch al de schande van de familie, vanwege zijn liberale ideeën de wijk naar het buitenland moest nemen. Het kleine meisje wordt opgevoed door drie vrouwen, wier seksuele verlangens gedwarsboomd werden door het leven: eerst door de gouvernante die met La Regenta's vader had willen trouwen, later door de twee ongetrouwde tantes. Zij hebben, onder meer uit wraakzucht, Ana de liefde onthouden die ze zelf ook hebben moeten missen.
Deze handicap vormt de bron van een rijk, romantisch en sensueel fantasieleven, dat zich aanvankelijk tot de ontbeerde ouderliefde beperkt. Als zij tien jaar oud is meent ze even dat haar fantasie werkelijkheid wordt. Met een vriendje dat twee jaar ouder is dan zij, maakt Ana een avontuurlijk boottochtje. Ze gaat op zoek naar haar vader en belandt op een eiland. Daar brengen de twee, verrast door de duisternis, de nacht door.
Iedereen spreekt er schande van en maakt zich scabreuze voorstellingen van wat de twee kinderen op het eiland hebben uitgespookt. Naast strenge blikken van de vrouwen moet het meisje waterige mannenogen verduren. Uit de heftige manier waarop haar omgeving reageert, begrijpt Ana dat ze iets verschrikkelijks moet hebben gedaan, maar ze weet niet wat. Geen wonder: het was een volkomen onschuldig uitstapje.
De reacties van Ana's omgeving zijn een van de vele voorbeelden van geperverteerdheid die Clarín in La Regenta in spaarzame, maar genadeloze bewoordingen laat zien. Hij neemt het hypocriete masker weg van een samenleving die fatsoen voorwendt, maar van binnen druipt van wellust. De schaamteloze wijze waarop hij dit doet, is voor een preutse literatuur als de Spaanse - en überhaupt voor een negentiende-eeuws werk - ongehoord.
Het incident traumatiseert Ana. Haar fantasieleven kruipt nog meer in zijn schulp. Ze vindt troost in romantische en religieuze lectuur (waaronder het werk van de grote religieuze auteurs uit de Gouden Eeuw: San Juan de la Cruz, Fray Luis de León en Santa Teresa de Avila). Als ze uitdrukking wil geven aan de geëxalteerde gevoelens die deze leeservaringen bij haar oproepen en de pen ter hand neemt om poëzie te schrijven, wordt ze wederom afgestraft: het wordt haar verboden te schrijven.
Dat haar verbeelding zich hierdoor allerminst laat intomen, blijkt als zij, al enige tijd getrouwd, een nieuwe biechtvader krijgt: Fermín del Pas. Met deze episode begint de roman.
Er ontstaat al snel een intens contact tussen de twee, met alle dramatische gevolgen vandien. Religie is de diepe band die hen verenigt: La Regenta vindt in Don Fermín een gewillig oor voor haar (pseudo-)religieuze gevoelens, terwijl La Regenta's toewijding en ingetogenheid op hun beurt een welddaad voor Don Fermín zijn. Ze voelen zich tot in het diepst van hun ziel geestverwanten. Geen van beiden zijn er zich aanvankelijk van bewust dat hun religieuze gevoelens een sublimatie zijn van minder spirituele sentimenten: een intense, sensueel gekleurde zucht naar liefde (La Regenta) en een mengeling van erotische vervoering en walging voor zijn omgeving (Don Fermín).
De carrière van Don Fermín, een rijzige, knappe man van halverwege de dertig, is het werk van zijn moeder. Toen zij er met haar kind alleen voor kwam te staan, besloot ze niet bij de pakken neer te zitten. Met een ijzeren discipline en meedogenloze berekening weet zij genoeg geld te verdienen en voldoende contacten te leggen om haar zoon een
| |
| |
glansrijke toekomst bij de kerk in het vooruitzicht te kunnen stellen.
Opgehitst door zijn moeder weet Don Fermín in Vetusta een imperium op te bouwen, waarin hij officieel weliswaar niet de hoogste sport van de ladder heeft bereikt (hij heeft de bisschop boven zich), maar waar hij in de praktijk wel degelijk de scepter zwaait. Ongestoord hebben moeder en zoon een handel in religieuze artikelen kunnen opbouwen, die hen geen windeieren legt.
Deze praktijken zijn niet helemaal voorbijgegaan aan Don Fermíns collega's, noch aan de rest van de stad. Bij velen is hij dan ook niet geliefd. Maar zijn machtspositie wordt hierdoor niet aangetast: zijn strenge voorkomen en zijn bijtende intelligentie maken hem tot een gevreesd man.
Don Fermín wordt intens verliefd op La Regenta, overigens zonder dat zij zich daarvan bewust is. Hoe heftig zijn gevoelens zijn, blijkt als hij concurrentie krijgt van Alvaro Mesía, het vierde en laatste belangrijke personage van het drama. Mesía is een opportunistische, oppervlakkige man. Zijn knappe, charmante verschijning heeft menig vrouwenhart sneller doen kloppen in Vetusta. Hiervan heeft hij dankbaar gebruik gemaakt: zijn talrijke veroveringen wekken bewondering en jaloezie bij zijn vrienden en kennissen.
Ook bij hem maakt La Regenta ongekende gevoelens los: niet alleen haar schoonheid, maar ook haar onneembaarheid (La Regenta's kuisheid is spreekwoordelijk en wordt zowel bewonderd als benijd) zijn voor hem een sterke, verwarrende prikkel om te trachten haar te veroveren.
Het beleg kost hem langer dan hem lief is. Ten slotte slaagt hij erin La Regenta voor zich te winnen. De schok die de ontdekking van Don Fermíns gevoelens bij La Regenta teweegbrengt en de afkeer die zij daarna van haar biechtvader heeft, hebben Mesía daarbij een handje geholpen. Ook in deze relatie zijn de verhoudingen scheef: voor La Regenta is Mesía de prins uit haar dromen; voor Mesía betekent de verovering van La Regenta een ware triomf, maar hun samenzijn niet meer dan een aangenaam verpozen, waarbij hij, vrezend voor zijn aftakeling, niet te veel kruit wil verschieten.
Hun heimelijke romance krijgt echter niet eens de kans op deze ongelijke verhoudingen stuk te lopen. Via een smerig net van intriges, waarin ook Don Fermín verstrikt raakt, ontdekt Víctor Quintanar het overspel van zijn vrouw. Er volgt een duel tussen echtgenoot en minnaar, dat aan de
| |
| |
eerste het leven kost. Mesía vertrekt uit de stad, La Regenta blijft in eenzame verdoving achter, Don Fermín trekt zich verbitterd terug in zijn cynische vesting.
Zo'n verhaal is op zichzelf uiteraard allerminst voldoende voor een grootse roman. De manier waarop Clarín het ingekleed heeft, is dat echter wel. Dat is allereerst te danken aan de ongekend scherpe, onbarmhartige, moderne wijze waarop Clarín zijn personages tekent en over elkaar laat spreken, denken en voelen. Zie het volgende, venijnige fragment (het venijn zit vooral in de staart), dat ook een aardige indruk geeft van Claríns ingenieuze perspectiefwisselingen, die in niet geringe mate bijdragen aan het moderne karakter van La Regenta. La Regenta's belager roept een van zijn vele veroveringen terug in de herinnering:
In vertrouwd gezelschap sprak Don Alvaro altijd misprijzend over Visitación en dan kwamen er nauwelijks verhulde uitdrukkingen van walging op zijn gezicht. Hij verzekerde dat ze een mooi voetje had en een veel betere kuit dan je zou verwachten; maar haar schoeisel was niks... en haar onderrok en kousen lieten veel te wensen over... u begreep wel wat hij bedoelde. En als hij dit gezegd had, veegde hij altijd met zijn zakdoek over zijn lippen.
Zonder tot gemakzuchtige satire te vervallen (Clarín neemt zijn personages uiterst serieus), legt hij niet alleen zonder enig pardon de allesoverheersende banaliteit, hypocrisie en perversie van deze Spaanse gemeenschap bloot, maar ook de hulpeloosheid van de enkeling die niet binnen de mores hiervan past of wil passen.
De eendimensionale personages zijn in de meerderheid. Ze behoren bijna allemaal tot de gegoede kringen (waarbij inbegrepen de geestelijkheid) waarin La Regenta en Don Fermín zich bewegen en vinden weinig genade in Claríns ogen. Zijn gevoelens voor La Regenta en Don Fermín zijn daarentegen ambigu, en dat maakt deze twee tot de helden van La Regenta. Er kan geen misverstand over bestaan dat Don Fermíns ijzige, romantische dweepzucht een doodlopende straat is (paradoxaal genoeg is het beeld dat Clarín van haar geeft desondanks niet gevrijwaard van idealisering). Maar ze missen de psychologische eenduidigheid van de andere personages. Over het verleden van Don Fermín en La Regenta wordt derhalve veel meer uitgewijd dan over dat van de andere hoofdpersonen, die zelden meer dan een karikatuur worden. De geestelijke en zijn ‘compañera del alma’ (zielsgenote) zijn, meer dan de anderen, slachtoffer van hun verleden.
Wat La Regenta betreft is dat meer dan duidelijk: het arme weeskind dat te weinig moederliefde heeft gekend vlucht in een hysterische, romantische fantasiewereld. Het is dan ook niet moeilijk medelijden met haar te hebben, zoals het evenmin moeilijk is geprikkeld te worden door haar schoonheid: in geen enkele roman uit de vorige eeuw die ik heb gelezen komt zo'n sensueel vrouwenportret voor als in La Regenta. De manier waarop Clarín Ana beschrijft - de wijze waarop ze gaat liggen, naar zichzelf kijkt, haar handen op haar lichaam legt - mist de onbedoelde preutsheid die erotische passages in romans uit die tijd vaak zo saai maakt, maar ook de schreeuwerige, overdadige seksuele openhartigheid in veel twintigste-eeuwse romans, die in dit soort passages meer van anatomische kennis dan van erotische verbeeldingskracht getuigen.
Dat ook Don Fermín slachtoffer is, ligt minder voor de hand. Zijn liefde voor La Regenta wordt echter door veel meer bepaald dan zijn machtswellust en geilheid. Het is niet alleen haar lichamelijke schoonheid die hem aantrekt, maar ook haar geestelijke schoonheid, die hier en daar met een idealistisch penseel wordt geschilderd. De mooie, vrome vrouw confronteert hem met zijn malicieuze karaktertrekken en roept het verlangen in hem op zijn leven te beteren, zich van zijn tirannieke moeder te bevrijden. Een sympathiek mens wordt Don Fermín hiermee niet, maar wel iemand die meer oproept dan afkeer. En ook een intrigerend mens.
Dat is niet in de laatste plaats te danken aan de scherpe blik waarmee Don Fermín zijn omgeving onder de loep neemt. Letterlijk gebeurt dit al op de eerste pagina's van La Regenta. De geestelijke neemt vanuit de hoogte (de toren van de kathedraal) met een verrekijker de stad in ogenschouw waarover hij heer en meester is: het benepen, afgunstige, domme, zelfvoldane, in zichzelf gekeerde Vetusta. Van deze stad wordt, zoals gezegd, vrijwel uitsluitend de aristocratie (inclusief haar hofhouding van bedienend personeel), de clerus en de burgerij geportretteerd. De schaarse momenten waarop het gewone volk (waaronder zich, zo wordt ergens terloops maar veelzeggend opgemerkt, weinig oude viezerikken bevinden) op het toneel verschijnt, zeggen iets over de arrogante en zelfgenoegzame mentaliteit van de hogere kringen en ook over Claríns onderhuidse engagement: het volk staat buiten deze perverse gemeenschap.
Hoe ambitieus en tiranniek Don Fermín ook mag zijn, hij is het enige personage dat boven het benauwde wereldje van Vetusta staat, en dat maakt hem zo niet innemend, dan toch in elk geval interessant.
| |
Naturalisme
Het woord slachtoffer is al diverse malen gevallen. De twee delen van La Regenta verschenen voor het eerst in 1884 en 1885, dat wil zeggen in een periode waarin het naturalisme ook in Spanje veel tongen losmaakte. Is La Regenta een naturalistische roman?
In Frankrijk betekende het naturalisme het faillissement van de bourgeois-ideologie van het realisme. Uitgangspunt hiervan was dat de werkelijkheid kenbaar en bijgevolg beheersbaar was. Dit impliceerde dat het conflict tussen individu en samenleving, tussen ideaal en werkelijkheid, niet tot een vlucht uit de werkelijkheid noodzaakte (romantiek), maar evenmin geaccepteerd hoefde te worden: het conflict was oplosbaar en wel middels een grondige analyse van de werkelijkheid. Na deze analyse, die het individu in staat stelt de werkelijkheid te kennen, staat
| |
| |
hem slechts één ding te doen: het op een akkoordje gooien met de werkelijkheid. Met andere woorden: zich aanpassen aan en integreren in de samenleving. Met andere woorden er is een pact mogelijk tussen individu en samenleving. Het begrip individu moet hier overigens niet al te breed worden opgevat: voor de gewone man gold deze hoopvol stemmende filosofie niet; zij was slechts voorbehouden aan de zich steeds sterker makende bourgeoisie. Maar de werkelijkheid liet zich ook toen al niet gemakkelijk inkapselen: spoedig begon er fors aan deze optimistische ideologie geknaagd te worden. Het eerst door Flaubert. In Madame Bovary (1856) liet hij met een rabiaat, satanisch genoegen zien dat de overbrugging van de kloof tussen persoonlijke verlangens en collectieve normen een illusie is.
Het naturalisme gaf in de decennia hierna het realisme de genadeslag. Er werd het individu nauwelijks enige bewegingsvrijheid meer gegund. Hij leeft in een lelijke, slechte, morbide wereld. Deze wereld en zijn afkomst bepalen hem, zo luidde de opvatting. Denken dat het andersom kan is in strijd met de werkelijkheid.
De ideeën van het naturalisme gaven in Frankrijk uitdrukking aan de crisis die was opgetreden in de vooruitgangsideologie van de bourgeoisie. Ze bereikten Spanje snel, wat gezien de traditioneel sterke gerichtheid op de noorderburen niet vreemd is. Ze konden echter niet zonder meer worden ingeplant, omdat de politiek-maatschappelijke en de hierdoor beïnvloede literaire ontwikkelingen er grondig verschilden van die in Frankrijk. In Spanje was voor het eerst sinds lang sprake van een betrekkelijke stabiliteit, zij het niet tot ieders tevredenheid. In het kielzog van de revolutie van 1868 leek het liberale ideeëngoed eindelijk wortel te gaan schieten, maar al snel werd deze ontwikkeling een halt toegeroepen en begon de zogenaamde Restauración (1875-1902). De revolutie van 1868 was een van de belangrijkste, want niet onmiddellijk in de kiem gesmoorde pogingen Spanje uit zijn isolement te halen en aan te laten sluiten bij de moderne, democratische wereld. Het geloof dat vooruitgang mogelijk was, werd gemeengoed. Met andere woorden, de optimistische ideeën die in de eerste eeuwhelft in Frankrijk en vogue waren, vonden nu pas hun weg in Spanje. Ze liepen echter stuk op een diepgewortelde sociale en politieke infrastructuur die resoluut weigerde de bakens te verzetten.
Helemaal bij het oude bleef het niet tijdens de Restauración. Het politieke pingpongspel tussen conservatieven en liberalen werd nu namelijk niet meer met de wapens gespeeld (middels ‘pronunciamientos’, militaire opstanden), maar min of meer geweldloos, volgens het democratische schimmenspel dat bekend is geworden als de ‘turno pacífico’ (vreedzame afwisseling): door middel van een uiterst gecompliceerd systeem van stemmenmanipulatie wisselden liberalen en conservatieven op van te voren afgesproken wijze stuivertje in de regering. Het was de tijd van het ‘posibilismo’: we doen wat mogelijk is. En dat was niet zo heel veel in een land waarin de politieke leiders van mening waren dat ‘we niet klaar zijn voor de vrijheid’. Een opvatting waartegen Clarín in zijn journalistieke stukken aanvankelijk heftig ten strijde trok: hij was toen nog een democraat in hart en nieren.
Het Franse naturalisme pur sang paste niet in een klimaat waarin de strijd van het liberale deel van de bourgeoisie nog in de kinderschoenen stond: de vooruitgangsgedachte was nog lang niet aan zijn faillissement toe. Toch is deze stroming van vitaal belang geweest voor de Spaanse literatuur. De polemiek die het veroorzaakte stond in het kader van de strijd tussen liberalen en conservatieven, die als een rode draad door de Spaanse geschiedenis van de negentiende eeuw loopt en tot dan toe het Spaanse realisme had gekleurd. De personages in de realistische romans waren vaak geen individuen, maar incarnaties van liberale dan wel conservatieve ideeën. Deze literatuuropvatting leverde nogal schematische, soms ronduit propagandistische romans op. Het naturalisme droeg er in belangrijke mate toe bij dat hier een eind aan kwam: de literatuur kreeg weer een veel autonomere status.
Dat de conservatieven het naturalisme scherp veroordeelden behoeft geen betoog. Het druiste in tegen zo ongeveer alles wat hen lief was: hun verknochtheid aan de bestaande maatschappelijke verhoudingen, hun weerzin tegen het kritische onderzoek, hun struisvogelpolitiek ten aanzien van Spanjes enorme problemen, hun nostalgische zelfgenoegzaamheid.
De liberalen voelden zich weliswaar verwant met het naturalisme, maar hadden ook hun bedenkingen. Wat hen aantrok was het idee dat de roman - en kunst in het algemeen - een laboratorium was, een proefplaats, een instrument om de (objectieve) waarheid te leren kennen en weer te geven. In de roman kon - en moest - de schrijver in alle intellectuele vrijheid de werkelijkheid onderzoeken. Een betere kennis van de werkelijkheid, zo luidde de redenering, diende de vooruitgang.
Voor een belangrijk deel heeft het naturalisme dus wel degelijk wortel geschoten in Spanje. Maar er bestond weinig sympathie voor het positivisme, voor de grote nadruk op de lelijke en morbide kanten van het bestaan en vooral voor het determinisme: voor de idee dat de materie alles bepaalt in het menselijk bestaan. Deze weerzin hield niet alleen verband met het toentertijd sterk opbloeiende geloof dat vooruitgang niet alleen noodzakelijk, maar ook mogelijk was, maar ook met een oude Spaanse traditie: het idealisme.
Het ‘krausismo’, een wat onduidelijke, idealistisch gekleurde filosofie van Duitse origine die het Spaanse liberalisme van een godsdienstig vernisje voorzag, gold toen voor vele liberalen als intellectuele leidraad. Het bood de gelegenheid het positivisme en het determinisme uit Frankrijk te temperen met een diepgeworteld Spaans levensgevoel, namelijk dat de materie het nooit helemaal wint van de geest.
Naar literaire voorvaders hoefde niet lang te worden gezocht: het realisme in de brede zin van het woord was in Spanje altijd idealistisch gekleurd geweest. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld, niet in de laatste plaats omdat de invloed ervan tot ver buiten de Spaanse grenzen reikte, was de schelmenroman. Alle tegenslagen,
| |
| |
hoe groot ook, weet de schelm te pareren met humor (geest). Door de afstand die hij hiermee tot zijn aardse misère (materie) schept, tilt hij zijn bestaan naar een hoger plan (geest).
Het Spaanse naturalisme kan om deze redenen worden beschouwd als een fase van het realisme.
| |
Clarín en het naturalisme
Clarín heeft een belangrijke rol gespeeld in de polemiek over het naturalisme in Spanje. Het idee van een zo objectief en exact mogelijk, vrij onderzoek van de werkelijkheid, sprak hem zeer aan. Grondige kennis van de werkelijkheid betekende vooruitgang. Kunst had een didactische functie van vitaal belang, die los stond van die van de wetenschap. Ze moest de smaak vormen, de intellectuele horizon verbreden en de democratische ideeën verbreiden. Op elke pagina van La Regenta, dat vanwege de talrijke culturele en wetenschappelijke referenties ook als intellectueel tijdsdocument van onschatbare waarde is, is te proeven hoe verminkt het moderne, Europese ideeëngoed volgens Clarín door Spanje werd opgenomen.
In de structuur van La Regenta weerspiegelt zich Claríns idee van de roman als experimenteerplaats. In het eerste deel, dat vijftien hoofdstukken omvat, worden alle personages uitgebreid geïntroduceerd. Het heden bestrijkt niet meer dan drie dagen. Van hieruit worden talrijke uitstapjes naar het verleden gemaakt, zodat de achtergronden van de belangrijke en minder belangrijke personages beschreven kunnen worden. Ook worden in dit deel de twee belangrijkste probleemgevallen gedefinieerd: La Regenta (heen en weer geslingerd tussen passie en fatsoen) en Don Fermín (als gevolg van zijn liefde voor La Regenta in toenemende mate walgend van zijn situatie).
Het eerste deel levert dus alle ingrediënten voor het onderzoek. In het tweede deel, dat eveneens vijftien hoofdstukken omvat, kan het onderzoek worden uitgevoerd: in welke richting zullen de gebeurtenissen zich ontwikkelen nu de probleemgevallen onder hoogspanning zijn komen te staan? In dit deel staat dus niet het verleden, maar het heden centraal. De vertelde tijd omvat dan ook een veel langere periode: drie jaar.
De structuur van de roman verraadt op het eerste gezicht niet het door Clarín gekoesterde geloof in vooruitgang. Het verhaal eindigt op dezelfde plaats (de kathedraal) en in dezelfde maand (oktober) als hij is begonnen. De tragedie heeft Vetusta op geen enkele wijze aangetast: in de provinciestad gaat het leven weer verder op de oude voet. De laatste pagina geeft weer een schitterend staaltje van Claríns morbide visie. La Regenta gaat, maanden na de dood van haar man, voor het eerst de deur uit. In de kathedraal komt ze Don Fermín tegen, die even dreigt haar te vermoorden. Maar hij bedenkt zich en loopt helemaal van streek weg. La Regenta valt flauw. Celedonio, de homoseksuele koorknaap, ziet haar liggen. En dan volgt het magistrale slot. Het venijn zit wederom in de staart:
Celedonio voelde een miserabel verlangen, een perversie van zijn perverse wellust: en om een onbekend genot te voelen, of om te proberen of hij dat zou voelen, boog hij zijn weerzinwekkende gezicht over dat van La Regenta en kuste haar lippen.
Ana kwam weer tot leven terwijl ze de nevelen uiteendreef van een verdoving die haar met walging vervulde.
Ze meende op haar mond de slijmerige, koude buik van een pad te hebben gevoeld.
Ook de Spaanse weerzin tegen de idee dat de materie allesbepalend is, is terug te vinden in La Regenta. In de eerste plaats in de geestelijke escapades van de hoofdpersoon. Ana Ozores is enerzijds het slachtoffer van romantische fantasieën, die in de roman als weinig constructief worden afgebeeld: ze vragen het onmogelijke, ze stroken niet met de werkelijkheid. Maar anderzijds zijn La Regenta's reli- | |
| |
gieuze en romantische fantasieën groots, omdat ze getuigen van een afkeer van een werkelijkheid waartegen elk woord in La Regenta zich verzet: die van een hypocriete, zelfgenoegzame, behoudzuchtige, oppervlakkige, anti-intellectuele, achterbakse, egocentrische, afgunstige en - bovenal - perverse gemeenschap. Ook Don Fermín verzet zich tegen dit benauwde klimaat, zij het op minder onschuldige wijze dan La Regenta: met zijn verstand (zijn cynische houding ten aanzien van zijn parochie, waar hij materieel wel bij vaart) en met zijn gevoel (zijn verliefdheid op La Regenta).
Dat het verzet van deze twee helden ten koste van henzelf gaat, zou op twee manieren kunnen worden geïnterpreteerd. De eerste interpretatie ligt het meest voor de hand: de platvloerse omgeving (de stad Vetusta, of zo men wil, het Spanje van die tijd) walst elke uitzondering plat. Individueel verzet hiertegen is vruchteloos: het is gedoemd te mislukken.
Dit lijkt me een weinig bevredigende interpretatie. Want ze staat haaks op een ander gegeven: dat de strijd tegen de omgeving - en voorop die van La Regenta - met de verkeerde wapens is gestreden. Er kan gediscussieerd worden over de vraag of zij tot het kiezen van andere wapens in staat zou zijn geweest (als dit niet het geval is, dan sluit de roman dus meer aan bij het Franse determinisme dan Clarín lief moet zijn geweest), maar vaststaat dat haar idealisme veel te geëxalteerd (zo men wil: hysterisch) is om haar verzet tegen haar omgeving enige kans van slagen te geven.
Maar welke vorm van verzet heeft wel kans van slagen in deze gecorrumpeerde wereld? Ondanks alle didactische pretenties die Clarín had, biedt hij geen enkel perspectief in La Regenta. De roman geeft een volstrekt uitzichtloze visie op de toenmalige Spaanse mores. Een teken aan de wand is dat toen het boek verscheen, felle reacties niet uitbleven, waaraan ook het feit dat Claríns grimmige literaire kritieken (hij zag zichzelf als een ‘guardia’ die tot taak had de alles nivellerende middelmatigheid en de vriendjespolitiek te vuur en te zwaard te bestrijden) hem vele vijanden had opgeleverd debet was. Zo karakteriseerde de bisschop van Oviedo La Regenta als ‘een boek waar de erotiek vanaf druipt, waarin het wemelt van smadelijke opmerkingen over het christendom en van krenkende toespelingen op uiterst respectabele personen.’ Constructief
| |
| |
is La Regenta alleen in de volgende zin: de roman laat zien hoe het niet moet.
Clarín is in La Regenta op zijn scherpst. In vlijmscherpe bewoordingen laat hij geen spaander heel van een wereld waarin kleine zielen het voor het zeggen hebben. De scherpe pen die hij in La Regenta hanteert en zijn niet minder scherpe visie geven deze roman een heel bijzondere plaats in de Spaanse literatuur, waar de omtrekkende beweging (zowel stilistisch als ideologisch) de regel is. Claríns journalistieke activiteiten zijn voor hem een onontbeerlijke leerschool geweest. Jarenlang stelde hij in zijn kraakheldere, puntig geschreven cursiefjes de kortzichtigheid, domheid en zelfgenoegzaamheid van zijn omgeving aan de kaak en benadrukte hij de noodzaak Spanje te moderniseren.
Het merkwaardige is dat Clarín na La Regenta omsloeg als een blad aan een boom. Van federalist werd hij antifederalist, van een militante tegenstander van het ‘posibilismo’ werd hij een verkondiger van het compromis, van anticlericaal een religieus bewogen mens, terwijl hij steeds minder vond dat de democratische emancipatie van het volk een absolute voorwaarde was om een moderne samenleving op te bouwen. In de voetsporen van Nietzsche en Carlyle bepleitte hij daarentegen de noodzaak van sterke intellectuelen die het volk moesten leiden. De roman die vijf jaar na La Regenta verscheen, Su único hijo (Zijn enige zoon, 1890), mist dan ook de radicale dissidentie van zijn grote voorganger en is derhalve veel minder interessant. Ook Claríns verhalen baren nu weinig opzien meer: ze zijn conventioneel, zowel naar de letter als naar de geest. Ze zijn op een ouderwetse manier didactisch, soms ronduit sentimenteel, vaak voorspelbaar, terwijl de stijl weliswaar zeer verzorgd is, maar de grimmige puntigheid van La Regenta mist.
| |
Madame Bovary
La Regenta is meer dan eens vergeleken met Madame Bovary. De parallellen liggen inderdaad voor het oprapen: een in zijn nauwdenkendheid verstikkende provincieplaats, een door romantische fantasieën bezeten en door gewetenswroeging geplaagde vrouw die overspel pleegt, de bijna morbide hardheid (‘impassibilité’) van de auteur ten aanzien van zijn personages, het conflict tussen ideaal en werkelijkheid, de overwinning van het benepen burgerdom.
Het is zeker dat Clarín Flauberts roman goed kende en ook zeer bewonderde. Toch is La Regenta meer dan de Spaanse Madame Bovary. Allereerst omdat La Regenta niet alleen om de overspelige vrouw draait, maar evenzeer om de verliefde geestelijke: Don Fermín krijgt evenveel ruimte toebedeeld als La Regenta. Clarín was bovendien minder dan Flaubert gepreoccupeerd door de literaire vorm, wat overigens niet wegneemt dat La Regenta stilistisch een adembenemend boek is. Maar de formele perfectie van Madame Bovary bereikt La Regenta niet, al was het alleen maar omdat enkele personages gemakkelijk gemist hadden kunnen worden.
In verband hiermee staat het feit dat er ook thematisch grote verschillen zijn. Dit blijkt alleen al uit de omvang van beide romans: La Regenta telt tweeënhalf maal zoveel pagina's als Flauberts meesterwerk. Dit komt omdat Clarín in veel grotere mate dan Flaubert ruimte heeft vrijgemaakt voor de sociale omgeving waarin het drama van Ana Ozores zich afspeelt. La Regenta, dat zal inmiddels duidelijk zijn geworden, is niet alleen de geschiedenis van een bevlogen vrouwelijke geest die de bevrediging van haar verlangens buiten haar huwelijk zoekt en daar op hetzelfde onbegrip en dezelfde oppervlakkigheid stuit als binnen het huwelijk, de roman portretteert ook - veel meer dan Madame Bovary- een gemeenschap. Naast de vier hoofdpersonen laat Clarín in La Regenta zo'n veertig mensenlevens de revue passeren.
Ik denk dat dit wijst op een groot verschil tussen het maatschappelijk engagement van Flaubert en dat van Clarín. Dat Flaubert zich vrijwel geheel concentreerde op het drama van Emma Bovary is een graadmeter voor de verachting die hij voor zijn omgeving voelde: die achtte hij niet meer aandacht waard. Flaubert vertaalde zijn dédain ook in een literair procédé waarop hij (ten onrechte) het patent heeft: de vrije indirecte rede. De schrijver schiep hiermee op een voor die tijd ongehoorde wijze een enorme afstand tussen de schrijver en zijn personages.
Clarín hanteert ook de vrije indirecte rede, maar spaarzamer dan Flaubert. In La Regenta domineert de alwetende verteller, ook al dringen La Regenta en Don Fermín hem vaak opzij om zelf het woord te nemen. Dat de alwetende verteller zo prominent aanwezig is in La Regenta, wijst er naar mijn gevoel op dat Clarín zich veel meer dan Flaubert betrokken voelde bij zijn tijd. Clarín zet het Spanje van zijn tijd weliswaar in zijn hemd, maar geenszins met de bedoeling zijn omgeving met de neus omhoog de rug toe te keren en zich terug te trekken in hogere (literaire) sferen. Het is een van de vele tekenen die erop wijzen dat La Regenta, zij het minder duidelijk dan Claríns andere werk, voor een belangrijk deel is voortgesproten uit zijn grote betrokkenheid bij zijn tijd.
Maar hoe sterk de didactische drijfveer van Clarín ook mag zijn geweest bij het schrijven van La Regenta, voor de lezer van nu is zijn engagement nergens opdringerig. Omdat dit in zijn andere proza zoals gezegd wel vaak het geval is, is La Regenta een van die wonderlijke voorbeelden van romans die zich mijlenver boven de auteursintentie hebben weten te verheffen.
Mario Vargas Llosa heeft La Regenta de beste Spaanse roman van de negentiende eeuw genoemd. In Spanje wordt de roman pas de laatste decennia als zodanig erkend, wat me veelzeggend lijkt voor de moderniteit ervan. Maar La Regenta is meer: het is een van de indrukwekkendste romans van de negentiende eeuw. Dit begint langzaam maar zeker ook buiten Spanje door te dringen. Enkele jaren geleden zijn er vertalingen in onder andere het Engels en het Duits verschenen, terwijl de Franse vertaling verleden jaar op de markt is gebracht. Een Nederlandse vertaling is in voorbereiding.
|
|