Bzzlletin. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Ruud Hisgen & Adriaan van der Weel
| |
Inleiding: twee eeuwen AustralieHarry Gelber, professor politicologie aan de universiteit van Tasmanië, schrijft in het maartnummer van het conservatieve maandblad Quadrant de volgende voor ons opmerkelijke - voor Australiërs boude - beweringen. Wat buitenstaanders bijzonder moet opvallen is onze onzekerheid over zulke essentiële zaken als een identiteit. Niet alleen demografisch gezien maar ook qua denkwijze, instellingen, cultuur en wetgeving stamt Australië af van wat wellicht de grootste beschaving was die de wereld ooit heeft gekend, namelijk de beschaving die zich in Europa heeft ontwikkeld tussen de dertiende en het eind van de negentiende eeuw en waarvoor de doodsklok werd geluid in 1914; en met name van het Britse element van die beschaving. In tegenstelling tot wat in het algemeen wordt aangenomen, stamt 75% van de Australische bevolking af van | |
[pagina 16]
| |
die van de Britse eilanden. Toch gaan veel van onze discussies over de vraag of Australië zich moet beschouwen als ‘deel van Azië’ en of een vage notie van ‘onafhankelijkheid’ betekent dat onze banden dienen te worden verbroken met de landen waar onze bevolking vandaan kwam. Aan het begin van ons tweede eeuwfeest huldigen wij niet onze nationale symbolen, maar zijn wij verwikkeld in een wanhopige discussie over de vraag of zij wel toereikend zijn. Wij discussiëren over wat onze vlag zou moeten zijn. Wij twisten over de vraag of het Engels wel onze taal moet zijn en of immigranten die wel moeten leren.Ga naar eind1. Het is duidelijk dat professor Gelber zich ernstig zorgen maakt over zijn Australië, waar de tweehonderdste verjaardag wordt aangegrepen om de politieke en maatschappelijke balans op te maken. Het is natuurlijk zeer onwaarschijnlijk dat het Engels afgeschaft zou worden als nationale taal. Dat er druk gediscussieerd wordt of Australië onderdeel van Azië zou moeten worden of dat er hevig aan de grondwet wordt gesjord, zoals Gelber elders in zijn artikel beweert, moet ook met een korreltje zout genomen worden. Al stelt Gelber zich nogal extreem op, toch geeft dit artikel een goede indicatie van wat er leeft onder onze tegenvoeters, namelijk: de Australische identiteit (afhankelijk van Groot Brittannië met de Britse koningin als staatshoofd of onafhankelijk als republiek), de plaats van Australië in de wereld (in relatie tot Europa, de VS, Azië), de multiculturele samenleving en het immigratiebeleid (mogen er evenveel Aziaten als Europeanen immigreren, of meer, of juist minder?) en de houding van Australië tegenover de oorspronkelijke bewoners, de Aborigines. Over dat laatste onderwerp zegt Gelber: Tenslotte is er het kwaadaardige gezwel dat aan de basis ligt van onze houding en onze politiek ten opzichte van de Aborigines. Het gaat hier om de wijze waarop een deel van de Australische ‘middle-class’ zijn gevoel voor rechtvaardigheid, veelal vermengd met een akelig conventioneel soort zelfhaat, tracht te uiten door gebruik te maken van de Aborigines en de geschiedenis van de blanke kolonisatie om de legitimiteit van het Australië van nu te ondermijnen en te verloochenen. Dit gaat vaak gepaard met iets dat riekt naar een bepaald soort romantische ideologieën. Zo is er bijvoorbeeld het vage verlangen om de annalen van de Australische geschiedenis te schonen van ‘onrecht’ dat in deze tijd uiteraard niet meer kan worden veranderd. (Ibid.) Hij besluit vervolgens zijn artikel met de constatering dat het niet ondenkbaar is dat de in de stad wonende militante aborigines misbruik zullen maken van die blanke ‘romantische ideologie’ om politieke macht te verwerven. De reden waarom Gelbers artikel enige aandacht verdient is niet alleen om de politieke en maatschappelijke hangijzers van dit moment aan te geven, maar ook - en vooral - om te illustreren hoezeer het Australische denken is gepolariseerd. Tussen uiterst rechts en uiterst links lijkt de geschiedenis een diep gat te hebben geslagen. Landrechten voor aborigines, invloed van de VS op het defensiebeleid, het feminisme, homoseksuele emancipatie, Aziatische immigratie, etc., men is of vóór of volledig tegen. Een genuanceerd standpunt nemen maar weinigen in. | |
De negentiende eeuw: het gevecht tegen de bushEen land van schrijversNet als Ierland maakt Australië de indruk dat er meer schrijvers dan lezers wonen: schrijvers van dagboeken, brieven aan de redactie, gedichten, romans, en vooral de laatste jaren een overstelpende hoeveelheid korte verhalen. Er is geen gebrek aan boekwinkels, en het aanbod aan Australisch werk is groot en populair. Ook in de minder goed gesorteerde boekhandel, die vooral teert op internationale bestsellers, zijn de overvloedig geïllustreerde collecties gedichten en verhalen van populaire negentiende eeuwse schrijvers als Banjo Paterson en Henry Lawson steeds prominent geëtaleerd. Schrijven, van officiële rapporten, journalen, dagboeken, ballades, gedichten en brieven, was voor de eerste kolonisten - gevangenen zowel als bewakers - een voor de hand liggende manier om de indrukken van dit onmetelijke, vreemde en vijandige continent te verwerken. Veel van die vroege documenten gaan uit van de veronderstelling dat men zich in Europa moeilijk voor zal kunnen stellen hoe Australië er uit ziet en hoe het is er te wonen. In het gedicht ‘The Kangaroo’ van Barron Field, een Engelsman die in 1817 naar Sydney kwam als rechter van het Hooggerechtshof van Nieuw Zuid Wales, klinkt heel duidelijk die toon van ‘dit zullen jullie je nauwelijks voor kunnen stellen, maar...’: Kangaroo, Kangaroo!
Thou spirit of Australia,
That redeems from utter failure,
From perfect desolation
And warrants the creation
Of this fifth part of the Earth
Ogenschijnlijk spreekt hij de kangaroe aan, in wie hij de ‘Spirit of Australia’ belichaamt ziet; in werkelijkheid is de volgende verzuchting natuurlijk bedoeld voor zijn landgenoten ‘thuis’ in Engeland: To describe thee, it is hard:
Converse of the camélopard,
Which beginneth camel-wise,
But endeth of the panther size,
Thy fore half, it would appear,
Had belong'd to some ‘small deer’,
| |
[pagina 17]
| |
Such as liveth in a tree;
By thy hinder, thou should'st be
A large animal of chace,
Bounding o'er the forest's space;--
Join'd by some divine mistake,
None but Nature's hand can make--
Nature, in her wisdom's play,
On Creation's holiday.Ga naar eind2.
Met of zonder literaire pretenties was de vroegste Australische literatuur sterk gericht op een Angelsaksisch, of in ieder geval Europees publiek en de Europese ervaringswereld is dus de maatstaf. Zo ook in het volgende fragment uit een voorwoord van de schrijver Marcus Clarke bij gedichten van Adam Lindsay Gordon: In historic Europe, where every rood of ground is hallowed in legend and in song, the least imaginative can find food for sad and sweet reflection. When strolling at noon down an English country lane, lounging at sunset by some ruined chapel on the margin of an Irish lake, or watching the mists of morning unveil Ben Lomond, we feel all the charm which springs from association with the past. Soothed, saddened and cheered by turns, we partake of the varied moods which belong not so much to ourselves as to the dead men who, in old days, sung, suffered, or conquered in the scenes which we survey. But this our native or adopted land has no past, no story.Ga naar eind3. | |
Marcus ClarkeMarcus Clarke (1846-81) is een van de vroegste schrijvers die Australië literair gestalte heeft gegeven en ook in het buitenland bekendheid verwierf. Na twee jaar op diverse grote schapenfokkerijen te hebben gewerkt, kwam hij terecht in de journalistiek. In 1868 vond het laatste transport van gevangenen naar Australië plaats en in 1870 werd Clarke door zijn krant, de Argus, naar Van Diemens Land (het huidige Tasmanië) gestuurd om een serie artikelen te schrijven over de geschiedenis van de strafkolonie daar. Er was een berucht strafkamp voor diegenen die na hun verbanning naar Australië opnieuw met de justitie in aanraking kwamen. Afgezien van die serie historische artikelen publiceerde Clarke na deze reis de roman His Natural Life. Hoewel er veel melodrama in deze historische roman van het soort van Sir Walter Scott te vinden is, is His Natural Life een lezenswaardige, meeslepende beschrijving van het leven van de dwangarbeiders in Tasmanië. Het is zonder twijfel de belangrijkste Australische roman van de negentiende eeuw. Romans over dwangarbeid en de strafkolonie zijn in Australië een genre op zich geworden. Zoals Judith Wright schrijft in een beschouwing over de Australische literatuur: ‘The fact of Australia's convict-settlement origin has a deep meaning in our twentieth-century consciousness, as it had in the nineteenth century.’Ga naar eind4. Een recent voorbeeld is Thomas Keneally's Bring Larks and Heroes (1967). | |
2. Bush en BulletinMet de groei en economische bloei van de jonge kolonie groeide ook het nationale bewustzijn, een gevoel van eigenwaarde en daarmee de hang naar onafhankelijkheid van het koloniale moederland. Schrijvers van nationalistisch-getinte verzen, essays en belletrie, met het leven in de Australische bush als belangrijkste thema, vonden bijvoorbeeld een gretige uitgever in het in 1880 opgerichte Bulletin: Many of them wrote for the Bulletin, and therefore to a largely outback audience. They had a small range of emotions, embodied in a small and insufficiently resonant range of verse forms, tending to an uneasy cross between the ballad and the lyric; and their social and philosophical ideas were incomplete and crude.Ga naar eind5. Alle beperkingen van deze groep Bulletin schrijvers ten spijt droeg het veelgelezen en invloedrijke Bulletin met zijn literaire katern, de ‘Red Page’, veel bij tot de versterking van het nationale besef. De hoogtijdagen van het blad waren ook de hoogtijdagen van Banjo Paterson en | |
[pagina 18]
| |
Henry Lawson. Hoewel zelfs rond de eeuwwisseling al meer dan de helft van de bevolking zich in de steden concentreerde, bleef de bush het voornaamste symbool van de Australische identiteit. De Australische mentaliteit werd gezien als een rechtsstreeks produkt van de typisch Australische omstandigheden, waarin de ‘bush’ centraal stond. Het harde werk in de bush, het ongastvrije landschap en het hardvochtige klimaat, de pioniersgeest, het leven met de gevaren van de bush, de onontbeerlijke kameraadschap, bezongen als mateship, de afkeer van autoriteit, het gelijkheidsideaal keren voortdurend terug in de verhalen en gedichten van Lawson en Paterson. | |
3. Het vrouwelijke perspectiefHenry Handel Richardson, Barbara Baynton en Miles FranklinDe schrijfsters van rond 1900 hadden aanmerkelijk minder de neiging de bush te romantiseren dan hun mannelijke tijdgenoten. Vrouwen hadden het niet altijd makkelijk in een land van voortrekkers en goudzoekers waar in fysieke kracht gemeten werd. Ethel Robertson (1870-1946, bijna haar hele schrijverscarrière buiten Australië woonachtig) publiceerde onder de naam Henry Handel Richardson de trilogie The Fortunes of Richard Mahoney (1930) waarin zij het zware leven van een immigrant in het negentiende-eeuwse Australië beschreef. Ook Barbara Baynton (1857-1929) schildert treffend het weinig benijdenswaardige leven in de bush, dat zij uit eigen ervaring goed kende. In 1902 publiceerde zij een bundel van haar realistische en weinig romantische verhalen in Londen onder de titel Bush Studies. In haar verhalen spelen mannen meestal een weinig verheffende rol. ‘Squeaker's Mate’ bijvoorbeeld, beschrijft hoe een vrouw in de steek wordt gelaten door de man die zij altijd terzijde heeft gestaan wanneer zij door een onoordeelkundig gevelde boom het gebruik van beide benen verliest. Tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in het verhaal krijgt de titel een wel zeer bittere klank, met zijn verwijzing naar de door mannelijke schrijvers van haar tijd unaniem bezongen mateship. Ook Miles Franklin (1879-1954) was diep ongelukkig met de rol die vrouwen in de Australische samenleving geacht werden te vervullen. In de vrijwel autobiografische roman My Brilliant Career (1901) die ze op negentienjarige leeftijd schreef, beschrijft ze het lot van een begaafd meisje met artistieke belangstelling dat haar tienerjaren doorbrengt op een kleine boerderij in de bush. Ze is daar verstoken van alle contact met gelijkgestemde mensen, en beseft met wanhoop en weerzin dat de enige aanvaardbare rol die voor haar is weggelegd die van echtgenote en moeder is. | |
4. Bush en cultuurOndanks de romantiserende houding van de meeste negentiende-eeuwse bush schrijvers loopt er een rechtstreekse lijn van hen via de nationalistische Jindyworobaks, waarover later meer, naar dichters als Les Murray en Judith Wright. Wat zij gemeen hebben is een liefde voor die niet-Europese kanten van Australië waar zo vaak denigrerend over werd geschreven, omdat ze niet voldeden aan de Europese normen: In Australia alone is to be found the Grotesque, the Weird, the strange scribblings of nature learning how to write. Some see no beauty in our trees without shade, our flowers without perfume, our birds who cannot fly, and our beasts who have not yet learned to walk on all fours.Ga naar eind6. Het is ironisch dat, juist op het ogenblik dat Australiërs zich meer thuis begonnen te voelen in de bush, steeds meer schrijvers en anderen die in cultuur geïnteresseerd waren de tekortkomingen bleken te voelen van een land ‘zonder verleden, zonder verhaal’. Tegenover hen die zich volledig wisten aan te passen aan de nieuwe omgeving en zich al spoedig ontpopten als fervente nationalisten, staan die Australiërs die altijd alleen met de maat van het moederland hebben willen meten--een belangrijke stroming die we voor het gemak de ‘Europese’ stroming zullen noemen. Veel schrijvers die zich graag aan die bredere Anglosaksische of Europese traditie spiegelden, vonden in Australië maar moeizaam erkenning. Vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw zochten velen van hen hun heil in andere delen van de wereld. Schrijvers als Christina Stead en Arthur Boyd moesten internationale bekendheid krijgen voordat zij aan het eind van hun leven aan de Australische borst gedrukt konden worden. Maar gebrek aan erkenning was niet de enige of zelfs de belangrijkste reden dat velen Australië ontvluchtten. Ondanks het feit dat Australië in 1901 als ‘Commonwealth of Australia’ een volwaardige partner in de Britse Gemenebest werd, bleef een gevoel van culturele inferioriteit het jonge land parten spelen, een fenomeen dat in Australië wordt aangeduid met de term ‘cultural cringe’. Vooral Engeland, het moederland, en Europa als bakermat van de westerse beschaving waren toevluchtsoorden voor wie een verfijndere geesteswereld zocht dan ‘de koloniën’ konden bieden. Christina Stead (1902-83), bijvoorbeeld, verliet Australië op zesentwintigjarige leeftijd, in haar eigen woorden ‘om een onbestemde reislust te bevredigen’. Achtereenvolgens woonde ze in Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten, om pas aan het eind van haar leven naar haar vaderland terug te keren. Martin Boyd (1893-1972) was een telg uit een geslacht van kunstenaars, schrijvers en architecten. Hij werd geboren in Zwitserland, bracht zijn jeugd door in Australië, en woonde vervolgens in Engeland, het vasteland van Europa, Australië, om zich uiteindelijk in Rome te vestigen. George Johnston (1912-70) werd als | |
[pagina 19]
| |
journalist naar het buitenland gestuurd: eerst tijdens de tweede wereldoorlog als oorlogscorrespondent, en later als redacteur Europa in Londen. Vervolgens vestigde hij zich met vrouw en kinderen op de Griekse eilanden, om pas tegen het eind van zijn leven naar Australië terug te keren. En zo hebben de meeste ook buiten Australië bekende romanschrijvers een zwervend bestaan geleid: Patrick White, Hal Porter, Miles Franklin, Henry Handel Richardson. Nu nog steeds is het traditie dat jonge Australiërs een lange pelgrimstocht ondernemen naar het culturele mekka dat Europa in hun ogen is. | |
5. Verdeelde loyaliteitDe verdeelde loyaliteit tussen het nieuwe thuisland en de Britse moedercultuur uit zich veelvuldig in de literatuur van de eerste helft van deze eeuw. One of the problems is that our literary sensibility tends to be European, that our beliefs and attitudes are part of the Western tradition and have always found their dominant symbols in Western society, but that we ourselves live geographically in Asia, and moreover in an immediate physical environment which is quite distinctive, with something of the primitive about it.Ga naar eind7. Soms is de tegenstelling tussen aan de ene kant het oude Europa dat gebukt gaat onder een cultuur van eeuwen en aan de andere kant Australië als vitaal land van de jeugd en de toekomst een bewust gekozen thema, zoals in Boyds roman The Montforts of Patrick White's The Aunt's Story. Maar veel vaker lijken Australische schrijvers er mee te worstelen als een loden last die wel gevoeld wordt, maar niet altijd gezien voor wat hij is. | |
6. Een poging tot syntheseJoseph FurphyDe vroegste schrijver die met enig succes een poging heeft gedaan de nationalistische Australische stroming te verweven met de Angelsaksische en Europese traditie is Joseph Furphy (1843-1912). Furphy beschreef zichzelf als ‘half bushman and half bookworm’. In een land van zulke scherp verdeelde loyaliteiten als Australië is het misschien die gewaagde combinatie die hem enigszins is opgebroken. Bij de publicatie in 1903 viel zijn belangrijkste roman, Such is Life een zeer matige ontvangst ten deel. De critici wisten niet goed raad met het boek en de verkoopcijfers bleven laag. Het heeft tot het midden van deze eeuw geduurd voor men begon in te zien dat Such is Life minder vormeloos was dan het leek. Zo is bijvoorbeeld de verteller van het boek, Tom Collins, onbetrouwbaar en de ironie die daarvan het gevolg is, is niet altijd even makkelijk te herkennen. Noch in de romantische, noch in de sociaal-realistische traditie die de Australische literatuur tot 1940 achtereenvolgens kenmerkten kwamen dergelijke kunstgrepen voor. Nog steeds is Furphy aanmerkelijk minder populair dan Paterson en Lawson. Such is Life speelt zich af op het Australische platteland, onder veedrijvers en boeren op de grens van Victoria en Nieuw Zuid Wales. Tom Collins' bespiegelingen gaan over het dagelijkse leven van hemzelf en de mensen die hij ontmoet, en zijn oogmerk is om voor zijn lezers ‘a fair picture of life’ te tekenen. De ogenschijnlijk chaotische structuur van het boek beeldt het raadsel en de schijnbare chaos van ons bestaan uit. Furphy's grote voorbeeld daarin is zonder twijfel de Brits-Ierse schrijver Laurence Sterne, die hij regelmatig citeert, evenals Shakespeare en de bijbel. De grootste zwakte van de roman ligt in het feit dat de literaire citaten, toespelingen en verwijzingen vaak een gekunstelde indruk maken. Aan de ene kant geeft het boek een goed beeld van het leven in de Australische bush rond de eeuwwisseling. Het is daarin bijna helemaal getrouw aan het beeld dat Australiërs daarvan graag zien, compleet met de idealen van mateship, gelijkheid, de laconieke zwijgzaamheid van de bushman. Aan de andere kant mist het de vanzelfsprekendheid thuis te horen in de Angelsaksische literaire traditie waar Furphy het in wilde plaatsen. De afstand tot Europa, die naast een fysiek ook een te groot geestelijk isolement betekende, heeft hem duidelijk parten gespeeld. | |
Patrick WhitePatrick White (geboren in 1912) heeft met de dichter A.D. Hope en veel andere Australische schrijvers van zijn generatie gemeen dat hij zijn opleiding buiten Australië heeft genoten, en wel in Engeland. Brought up to believe in the maxim: Only the British can be right, I did accept this during the earlier part of my life. Ironed out in an English public school, and finished off at King's, Cambridge, it was not until 1939, after wandering by myself through most of Western Europe, and finally most of the United States, that I began to grow up and think my own thoughts. The War did the rest. What had seemed a brilliant, intellectual, highly desirable existence, became distressingly parasitic and pointless.Ga naar eind8. White kwam tot de conclusie dat, hoewel hij twee min of meer succesvolle romans op zijn naam had staan, zijn bestaan geen doel had. Hij meldde zich aan bij de RAF, en werd geplaatst in het Midden-Oosten. Hij bleef hangen in Griekenland waar hij zijn levensgezel Manoly Lascaris ontmoette met wie hij na de oorlog terug ging naar Australië en in Castle Hill (Sydney) een boerderij kocht. Pas na een aantal jaren keerde hij terug tot het schrijversvak dat in 1973 leidde tot de Nobel Prijs voor The Eye of the Storm. In Australië is hij een omstreden figuur, niet in het minst omdat hij zijn homoseksualiteit nooit onder stoelen of banken heeft gestoken. Homoseksualiteit wordt hier pas sinds enkele jaren min of meer geaccepteerd. Homoseksu- | |
[pagina 20]
| |
elen werden gezien als onmannelijk en hun relaties als compromiterend voor het verschijnsel mateship. Als buitenstaander heeft hij zijn hele leven een haat-liefde relatie met zijn vaderland gehouden. Toch heeft hij bewust besloten om niet zoals zoveel andere Australiërs de problemen van het leven in een onvolwassen samenleving uit de weg te gaan. In all directions stretched the Great Australian Emptiness, in which the mind is the least of possessions, in which the rich man is the important man, in which the schoolmaster and journalist rule what intellectual roost there is, in which beautiful youths and girls stare at life through blind blue eyes, in which human teeth fall like autumn leaves, the buttocks of cars grow hourly glassier, food means cake and steak, muscles prevail, and the march of material ugliness does not raise a quiver from the average nerves. (Ibid.) Tegen dit Australië waarin de middelmaat heerst trok Patrick White ten strijde. In de jaren dertig, veertig en vijftig waren ontelbare romans en korte verhalen verschenen die later het etiket ‘journalistic realism’ of ‘social realism’ opgeplakt zouden krijgen. Het genre is over het algemeen oppervlakkig van aard, de personages zijn zo plat als een dubbeltje, emoties grenzen aan het sentimentele, en een materialistische instelling gaat schuil achter een masker van sociale bewogenheid. White wilde in zijn romans aantonen dat er meer was tussen hemel en aarde dan de gemiddelde Australiër bevroedde. Met Jung als wapen en de literatuur als paard bevocht hij de middelmaat: (...) I was determined to prove that the Australian novel is not necessarily the dreary, dun-coloured offspring of journalistic realism. (Ibid.) Voor velen bleef hij de tragi-komische roepende in de woestijn. Vooral buiten Australië heeft men zijn boodschap gehoord. Het is opvallend dat maar weinig Australische schrijvers in zijn voetstappen zijn getreden. | |
De poezie: de strijd tussen Europa en Australië1. De oudere generaties dichtersKenneth SlessorDe Australische poëzie van de twintigste eeuw begint bij Kenneth Slessor (1901-71), die er als eerste in slaagde een synthese tot stand te brengen tussen de Europese en de Australische tradities. Door zijn Duitse achtergrond en zijn vriendschap met de vrijdenker/dichter/schilder/filosoof Norman Lindsay bleef zijn blikveld niet beperkt tot Australië. Hoewel hij als dichter conservatief was, liet hij zich beïnvloeden door modernisten als Pound en Eliot. Vooral in het lange gedicht ‘Five Bells’ is die invloed duidelijk merkbaar. ‘Five Bells’ is behalve een treurzang op de dood van een vriend een bespiegeling over de tijd en het onvermogen van de mens om eraan te ontstijgen. Het gedicht eindigt als de dichter 's nachts uitkijkt over het donkere water van de haven van Sydney: The night you died, I felt your eardrums crack,
And the short agony, the longer dream,
The Nothing that was neither long nor short;
But I was bound, and could not go that way,
But I was blind, and could not feel your hand.
If I could find an answer, could only find
Your meaning, or could say why you were here
Who are now gone, what purpose gave you breath
Or seized it back, might I not hear your voice?
I looked out of my window in the dark
At waves with diamond quills and combs of light
That arched their mackerel-backs and smacked the
sand
In the moon's drench, that straight enormous glaze,
And ships far off asleep, and Harbour-buoys
Tossing their fireballs wearily each to each,
And tried to hear your voice, but all I heard
Was a boat's whistle, and the scraping squeal
Of seabirds' voices far away, and bells,
Five bells. Five bells coldly ringing out.
Five bells.Ga naar eind9.
Slessor bleek voor de generatie dichters die in de jaren veertig en vijftig begonnen te publiceren de weg naar poëzie met een individuelere zeggingskracht vrij te hebben gemaakt. James McAuley, David Campbell, Judith Wright, Vivien Smith, Vincent Buckley, Chris Wallace-Crabbe, Randolph Stow hoefden zich niet meer uitsluitend te baseren op het werk van de negentiende-eeuwse bush-balladeers. Slessor had al getoond hoe het modernisme met succes geïntegreerd kon worden in de Australische context. Aanvankelijk laveerden deze dichters tussen Europese stijlen en Australische onderwerpen. Het zoeken naar een eigen, karakteristieke stem bleek hun voornaamste bezigheid. Maar toch bleken de meesten van hen moeite te hebben de strakke prosodische vormen te verlaten. Pas later in de carrière zag men kans om er enigszins afstand van te nemen. Een aantal van deze dichters maakte een heel veelbelovende start, maar bleek niet in staat een dichterlijke carrière voort te zetten. Randolph Stow, bijvoorbeeld, publiceerde zijn laatste bundel in 1969, waarna hij alleen nog romans schreef. Hetzelfde geldt voor Rodney Hall, David Malouf en Christopher Koch, die nauwelijks nog poëzie publiceren. | |
Peter PorterOok Peter Porter (geboren in Brisbane, 1929) maakt deel | |
[pagina 21]
| |
uit van die generatie. Hij is op zijn tweeëntwintigste naar Engeland gegaan waar hij, op een paar bezoekjes aan zijn vaderland na, in Londen is blijven wonen. Zijn hele leven heeft hij een ambigue houding tegenover Australië gehouden. Het is duidelijk dat hij net als White een afkeer heeft van de Australische allergie voor cultuur en van de botheid en de hang naar het lichamelijke van de gemiddelde Australiër. In het gedicht ‘Phar Lap in the Melbourne Museum’, gepubliceerd in zijn eerste bundel poëzie Once Bitten, Twice Bitten (1961) windt hij er geen doekjes om. Het gedicht gaat over een Australisch tot mythe verheven renpaard dat furore maakte in de crisisjaren. Proclamatie t.b.v. Aborigines
A horse with a nation's soul upon his back -
Australia's Ark of the Covenant, set
Before the people, perfect, loved like God.
And like God to be betrayed by friends.Ga naar eind10.
In dit wrange gedicht vergelijkt hij het renpaard met andere Australische ‘helden’ die afgezien van hun verering de twijfelachtige eer hebben het onderwerp te zijn geworden van schuine grappen: de cricketer Sir Donald Bradman (1908- ) en de Australische Robin Hood, Ned Kelly (1855-80). Phar Lap - althans het opgezette dier - is te bezichtigen in het Melbournse museum waar De laatste Aboriginal Tasmaniërs
You still can't see him for the rubbing crowds.
He shares with Bradman and Ned Kelly some
Of the dirty jokes you still can't say out loud.
It is Australian innocence to love
The naturally excessive and be proud
Of a thoroughbred bay gelding who ran fast.
Wat direct opvalt bij het lezen van zijn gedichten is dat Porter qua stijl noch thema past in de Australische inheemse traditie. Zijn werk vertoont te veel aansluiting bij de Engelse poëzietraditie, zoals die van Browning en Auden. Aan de andere kant lijken er ook geen Australische dichters te zijn die zich aan hem verwant voelen. Uit Porters gedichten, evenmin als uit die van Hope valt op te maken dat hij Australiër is van nationaliteit. Zijn poëzie laat een erudiete man zien die geobsedeerd is door de dood. Veel gedichten zijn satirisch van aard en humoristisch of relativerend van toon, hoewel hij in zijn latere werk wat beschouwender wordt. | |
[pagina 22]
| |
2. De AboriginesDe eigentijdse poëzie van Australië heeft, tragisch genoeg, maar weinig te maken met die van de aborigines, al hebben westerlingen heel wat teksten over de geloofswereld van de aborigines op de band gezet, getranscribeerd, vertaald en gepubliceerd in boeken met titels als ‘de droomtijd’. Een gedicht als het volgende klinkt ontegenzeggelijk poëtisch: ‘Koel (Rainbird) and Effigy’
holding the feathered dancing string
koel, koel and string/koel, string/koel
it sneaks up to us, string/koel
it stalks, cries out, string/koel, ‘give it to me’
koel, string/koel, koel, string
it talks with a voice from on top
from the jungle fig tree, calling to each other, string/
koel
string/koel, string/koel - they throw the feathered
dancing string back and forth
I heard their voiceGa naar eind11.
maar poëzie, zoals wij die kennen, is het niet. Het is een corroboree song van de Nunggubuyu aborigines van Zuidoost Arnhem Land in de vertaling van Mungayana Nundhirribala. De meeste poëzie van Aborigines is uitsluitend oraal overgeleverd. Er is dus weinig op schrift gesteld door de Aborigines zelf en wat westerlingen hebben genoteerd dient met het nodige wantrouwen bekeken te worden. Het ritueel waarbij deze teksten gereciteerd worden is meestal geheim of taboe, en kan daarom moeilijk worden geïnterpreteerd. Zelfs als de stam bereid is uitleg te geven over het ritueel en de daarbijbehorende gezangen en dansen dan wil dat nog niet zeggen dat daarmee de eeuwenoude religieuze en maatschappelijke betekenis is verklaard. Maar er is sinds kort ook Aborigine poëzie die geschreven wordt in plaats van alleen maar gezongen of gereciteerd. Kevin Gilbert en Kath Walker schrijven vaak politieke gedichten waarin de aborigine zich afzet tegen de blanke overheersing. Soms weerspiegelen ze de ellendige situatie waarin deze minderheidsgroep zich hier nog steeds bevindt. Maar de poëzie, hoe fascinerend ook, mist vaak de subtiele zeggingskracht van de ervaren westerse dichter. Omdat deze poëzie vaak uit politieke clichés bestaat, is de toon schreeuwerig en naïef. Soms tracht de Aborigine zijn ideeën te uiten in westerse vormen, wat meestal mislukt. Omdat hij tegen blanken spreekt, zoekt de aborigine zelden naar een eigen stijl die op zijn eigen rijke verleden aansluit. Nu Australië zijn tweehonderdste verjaardag viert en de balans opmaakt, blijkt dat de Aborigine nog steeds vecht voor een eigen dichterlijke stem. Kevin Gilberts ‘Shame’ is van dit gevecht een goede illustratie. And some say ‘Shame’ when we're talkin' up
And ‘Shame’ for the way we are
And ‘Shame’ cause we ain't got a big flash House
Or a steady job and a car.
Some call it ‘Shame’ when our kids they die
From colds or from sheer neglect
‘Shame’ when we live on the river banks
While collectin' our welfare cheques
‘Shame’ when we're blind from trachoma
‘Shame’ when we're crippled from blights
But I reckon the worstest shame is yours
You deny us human rights.Ga naar eind12.
Niet alleen Aborigines vechten tegen de onstuitbare culturele overheersing van het westen, ook blanke Australische dichters staan al lang aan hun zijde. Interesse in de cultuur van de Aborigines is steeds hand in hand gegaan met de strijd voor de geestelijke dekolonisatie van Australië. De inheemse (blanke) traditie die al vanaf het einde van de vorige eeuw bezig is krachten te verzamelen, gebruikte de Aborigine aanvankelijk bijna uitsluitend als decor. Pas in de jaren dertig en veertig ontstond de beweging van de ‘Jindyworobaks’. Zij waren de eerste blanke schrijvers die zich - voornamelijk om nationalistische redenen - voor de cultuur van de aborigines interesseerden en een poging deden Aborigine en Europese elementen tot een werkelijk Australische poëzie te versmelten. The natural distinctiveness of the Australian continent from other lands of the world is too fundamental to vanish in the period of human history. The massive gumtrees along the banks of the Murray, the gums and the mallee and the tea-tree that straggle about this vast continent, the empty spaces of our deserts; and the atonal music of the magpie and the goodnatured mockery of the kookaburra - these are things that must remain.Ga naar eind13. De Aborigines konden als voorbeeld dienen voor een liefdevollere houding tegenover al deze verwaarloosde aspecten van Australië From Aboriginal art and song we must learn much of our new technique; from Aboriginal legend, sublimated through our thought, we must achieve something of a pristine outlook on life. (Ibid.) Een halve eeuw na publicatie klinken deze woorden van een van de drijvende krachten achter de Jindyworobak beweging, vooral voor een buitenstaander, nogal gezwollen. Is het werkelijk nodig zich zo druk te maken over zulke vaagheden als ‘the distinctiveness’ van het Australische landschap, of erger nog, ‘the birth of a new soul’ als voorwaarde voor een ‘genuine Australian culture’? Het antwoord is waarschijnlijk bevestigend. Het is een onge- | |
[pagina 23]
| |
schreven wet dat elke jonge cultuur een chauvinistische fase moet doorstaan waarin het zoeken naar de identiteit zich radicaal afzet tegen de identiteit van de cultuur van herkomst. Er is inmiddels genoeg veranderd, zodat men in ieder geval niet meer voor de kookaburra en de eucalyptus hoeft te pleiten. Toch heerst nog steeds een tegenstrijdige houding ten opzichte van de bush. Our pioneers, or the majority of them, were Englishmen who brought to this country the English manners and customs of the moment of their migration. As long as they lived they were strangers in a strange land. Many of them have become more or less used to their new environment, but they never could become one with it. The background of their minds was made up of other associations. (Ibid.) In vijftig jaar heeft deze uitspraak nog niet veel van zijn geldigheid verloren. Hoe kan het begrip Australiër ooit inhoud krijgen zolang de blik standvastig op Europa blijft gericht? Hoe kan een inwoner van dit continentale eiland zich ooit thuisvoelen als het landschap hem alleen maar onaangenaam en vijandig voorkomt? Kevin Gilbert
| |
3. A.D. Hope, nestor van de Australische poëzieMaar niet alle Australische dichters zijn zo gepreoccupeerd met deze nationalistische beweging. A.D. Hope (geboren 1907) heeft er zich zelfs zijn hele schrijverscarrière lang tegen verzet. De Jindyworobak-beweging, bijvoorbeeld, doet hij af door hun ‘mystiek geloof in de bodem’ voor de voeten te werpen. Hij erkent ondertussen het probleem waar de Australische dichter mee worstelt. In ‘A Letter to Rome’ (1958-62) geeft hij toe dat ... there is something strange, I would agree,
In those dumb continents below the Line.
The roots are European, but the tree
Grows to a different pattern and design;
Where the fruit gets its flavour I'm not sure,
From native soil or overseas manure.Ga naar eind14.
Maar hij heeft weinig op met dat onzekere mengsel van ‘native soil’ en ‘overseas manure’ en geeft er onomwonden de voorkeur aan terug te keren tot de wortels: That source is Italy, and hers is Rome,
The fons et origo of Western man;
Athens perhaps begot, Rome was the womb. (Ibid., p. 142)
A.D. Hope wordt in dit tweehonderdste verjaardagsjaar van Australië eenentachtig. De dichter-academicus, aan het eind gekomen van een lang en vruchtbaar leven, zal men oud noemen, evenals Aborigine-Australië. Westers Australië, daarentegen, is pas tweehonderd jaar jong. Toen Hope zelf nog jong was, studeerde hij, zoals zoveel Australiërs ook nu nog doen, in Engeland, aan de universiteit van Oxford. Kort na terugkomst, in de jaren dertig, schreef hij het gedicht ‘Australia’, waarin zijn ambivalente houding ten opzichte van Engeland pijnlijk duidelijk spreekt. In de eerste vijf strofen onderwerpt hij zijn eigen land aan een bijzonder kritisch onderzoek. (...)
They call her a young country, but they lie:
She is the last of lands, the emptiest,
A woman beyond her change of life, a breast
Still tender but within the womb is dry.
Without songs, architecture, history:
The emotions and superstitions of younger lands,
Her rivers of water drown among inland sands,
(...)
In them at last the ultimate men arrive
Whose boast is not: ‘we live’ but ‘we survive’,
A type who will inhabit the dying earth.
And her five cities, like five teeming sores,
Each drains her: a vast parasite robber-state
| |
[pagina 24]
| |
Where second-hand Europeans pullulate
Timidly on the edge of alien shores. (Ibid., p. 13)
Deze oncomplimenteuze regels zouden een uiting kunnen zijn van het Engelse vooroordeel ten opzichte van Australië: het laatste en leegste aller landen; een land dat zonder kunst, geschiedenis en architectuur leegbloedt; een binnenland waarin mensen al blij zijn dat ze kunnen overleven; en een land met vijf steden als etterende zweren die bevolkt worden door tweederangs Europeanen. Beledigender kan haast niet. Maar dan komt de onverwachte wending: Yet there are some like me turn gladly home
From the lush jungle of modern thought, to find
The Arabian desert of the human mind,
en doet hij de Europese beschaving af als ‘the chatter of cultured apes/Which is called civilization over there’. Australiërs die zich storen aan dit gedicht zien deze wending meestal over het hoofd. Ook zien zij niet dat de dichter zich afzet tegen ‘they’ die het land onterecht jong noemen. Over dit hardnekkige misverstand zegt Hope nu, 45 jaar nadat hij het heeft geschreven: Ik vergelijk het soms met een kwade reuk die me altijd en overal achtervolgt. Mij wordt altijd een zekere smakeloosheid verweten door degenen die het gedicht nooit helemaal uitlezen. Het is geen gedicht tegen Australië, want ik geloof dat hier dingen gebeuren die beter zijn dan waar dan ook. En bovendien is het land ondertussen zo veranderd dat het nu niet meer zou gelden. Maar behalve mijn onvrede met het land toen, had ik nog een belangrijke reden om dat gedicht te schrijven: de jaren dertig was de tijd van de Jindyworobaks, voor wie het mode was enthousiaste vaderlandslievende gedichten te schrijven. Ik voelde dat ik mij daar met man en macht tegen moest verzetten.Ga naar eind15. A.D. Hope heeft in vergelijking met andere Australische dichters niet veel gedichten geschreven die rechtstreeks over Australië gaan. Dat is gedeeltelijk een reactie op de gevestigde mening van de jaren dertig dat je geen Australische dichter was als je niet over Australië schreef. Critici vielen mij aan omdat ik zo academisch was en dat behoort een Australische dichter nou eenmaal niet te zijn. Ik heb geschreven met de hele Europese traditie achter me. Het eigenaardige is dat toen ik ouder werd, ik toch veel meer de behoefte kreeg om over Australië te schrijven. Hope had weinig op met pogingen het gebrek aan kwaliteit van de ‘jonge cultuur’ te vergoelijken. In de jaren vijftig stond hij bekend als een gevreesde en omstreden criticus, die niet bereid was Australië een voorkeursbehandeling te geven. Ik had inderdaad de reputatie een nogal ruwe, onbedwingbare criticus te zijn. Dat was opzet. De literaire kritiek stond er bedroevend bij. Er waren zeer weinig literaire tijdschriften, plaatsen om kritiek te publiceren. Dat beetje kritiek dat er was werd geschreven door journalisten die het als een bijbaantje beschouwden. Het waren vaak inhoudsbeschrijvingen zonder oordeel. Daar ging ik tegen in, met als gevolg dat men mij als anti-Australisch ging zien. Ik moet wel toegeven dat ik van sommige van mijn kritieken spijt heb. Soms was ik wel wat te wreed. Maar mijn aanvallen op Patrick White, bijvoorbeeld, zal ik nooit intrekken. Afgezien van incidentele gedichten past het hele oeuvre van Hope in een Europese classicistische traditie. In zijn poëzie treden veel personages op uit de klassieke cultuur en de bijbel; hij gebruikt ook veel beelden die ontleend zijn aan de natuurwetenschappen, astrologie en astronomie, natuurwetenschappen, kunst, archeologie. Hope heeft altijd een voorkeur gehad voor poëzie zoals die in de negentiende eeuw en eerder werd geschreven, met rijm, metrum en alle andere prosodische trucjes. Waarom? De nieuwe poetica die de oudere heeft vervangen is alleen maar goed voor het verwoorden van privé gevoelens en opvattingen. Hoe het ook zij, er is een school waar ik mij altijd tegen heb verzet: dat is de vorm van expressionisme die zegt dat alles wat je gevoelens uitdrukt poëzie is. Toen ik studeerde had ik stapels ‘free verse’, opzettelijk gecompliceerde poëzie. Gaandeweg werd dat steeds minder bevredigend; ik vond steeds meer bevrediging in het terugkeren naar traditionele vormen. Ik heb rijm altijd ervaren als een bron van nieuwe ideeën. Voor mij is het dus eerder een steun dan een obstakel. Ik heb wel bewondering voor dichters als Les Murray die een geheel eigen poetica hebben opgebouwd, ook al schrijven ze niet in de traditionele vormen zoals ik. Hun poëzie ligt dichter bij het idioom van deze tijd: de taal van de conversatie. Helaas heeft Murray de onplezierige neiging te ingenieus te willen zijn. Soms valt hij naar mijn gevoel op zijn mond. Wat mij verbaast is dat ik op mijn oude dag zelfs nog in staat blijk waardering op te brengen voor de structuurloze performance dichters. | |
4. Judith WrightEen dichteres van dezelfde generatie als A.D. Hope is Judith Wright (geboren in 1915). Haar werk is in zoverre verwant aan dat van HOpe, dat zij een vrij traditionele dichtvorm hanteert. Maar in tegenstelling tot Hope's brede scala van onderwerpen, schrijft zij vrijwel uitsluitend over Australië. In haar gedichten en essays heeft zij baanbrekend werk verricht voor de plaats van de Aborigine en diens wereld in de Australische literatuur. In haar eerste boek The Moving Image (1946) - waarschijnlijk de meest | |
[pagina 25]
| |
herdrukte Australische dichtbundel van de laatste veertig jaar - brengt Judith Wright al allerlei aspecten van het bush- en het stadsleven in kaart. Maar het belangrijkste thema van haar oeuvre blijkt de relatie mens-natuur. Hoe ouder ze wordt, hoe meer ze zich zorgen maakt over de vernietigende kracht die de mens op de natuur en op zijn medemens uitoefent. Met name de desastreuze invloed van de kolonist op de Aborigine, op wie zij het romantische beeld van de ‘noble savage’ projecteert, keert regelmatig in haar poëzie terug. In ‘At Cooloola’ (een van haar latere gedichten, uit Collected Poems 1940-1970) weeft Wright een subtiel kleed van het meer Cooloola en zijn prachtige flora en fauna waar ooit de Aborigines heer en meester waren, en plaatst in dit paradijselijke landschap zichzelf en haar blanke voorvaderen als vreemde, uit de toon vallende elementen. The blue crane fishing in Cooloola's twilight
has fished there longer than our centuries.
He is the certain heir of lake and evening,
and he will wear their colour till he dies,
but I'm a stranger, come of a conquering people.
I cannot share his calm, who watch his lake,
being unloved by all my eyes delight in,
and made uneasy, for an old murder's sake.
Those dark-skinned people who once named Cooloola
knew that no land is lost or won by wars,
for earth is spirit: the invader's feet will tangle
in nets there and his blood be thinned by fears.
De schoonheid waardoor zij wordt ontroerd doet haar beseffen dat zij erfgename is van de bloedschande die haar voorvaderen hebben veroorzaakt. De Aborigines zijn immers door hen uitgemoord. Maar de tegenstelling tussen indringer en verdrevene, bezetter en verdrukte, moordenaar en slachtoffer is niet zo zwart-wit als men op het eerste gezicht aanneemt. De tijd en daarmee de dood heeft voor de aborigines niet dezelfde waarde als voor blanken. Hun leven is een droomtijd, en het land ‘spirit’, niet materieel. Daar staat tegenover dat de daad van de moordenaar voor de blanke (Christelijk of niet) nooit verlossing tot gevolg kan hebben. Hij zal worden achtervolgd door angst en achtervolgingswaan, met andere woorden, het veroorzaken van de dood van een ander en het afnemen van zijn land geeft geen vrijheid maar schuldgevoel. Zoals de Westerlingen de Aborigines hebben verdrukt, zo worden de Westerlingen nu gekweld door gevoelens van schuld en angst. | |
5. Les Murray, de Aborigine en het landOok de dertig jaar jongere Les A. Murray (geboren 1938) heeft een grote belangstelling voor de Aborigines. Maar waar Wright zich bepaalt tot het schrijven overhen, neemt Murray de ongehoorde stap zich hun cultuur eigen te maken. Hij stelt dat een blanke Australische dichter zich even goed kan identificeren met de inheemse cultuur als met de beschaving van het oude Europa of de experimenten van het Anglo-Amerikaanse modernisme. Murray weigert zich uit te spreken voor een van de drie. ‘In art, in my writing, my abiding interest is in integrations, in convergences,’ schrijft hij in ‘The Human-Hair Thread’Ga naar eind16., een lang artikel over de Aboriginal elementen in zijn eigen poëzie. Europa of Australië, vernieuwing of traditionalisme zijn voor hem geen keuzen die elkaar wederzijds uitsluiten. Als twintigste-eeuwse Australiër heeft de dichter meer dan één traditie om uit te putten. Na tweehonderd jaar zijn de voormalige kolonisten niet langer in de eerste plaats Europeanen maar Australiërs evenals de Aborigines. In deze eeuw van massacommunicatie en de ‘global village’ leidt een te eenzijdig nationalisme tot vruchteloze navelstaarderij en een isolationisme dat men zich niet meer kan veroorloven. Murray's grootste kracht, en zijn betekenis voor de Australische poëzie, bestaat erin dat hij de indruk weet te wekken dat het vanzelfsprekend is dat hij in één adem de klassieken citeert en de van hun land verdreven Aborigines (met wie hij zich op dat moment identificeert) oproept. Met eenzelfde overtuigingskracht beschrijft hij door droogte gebarsten klei in de outback als een regenbui over de groene heuvels van Schotland waar zijn voorouders vandaan kwamen. Evenals de Jindyworobaks (een Aboriginal woord voor ‘samenvoegen’) ziet Murray de ontmoeting van blanke Australiërs en Aborigines als tweerichtingsverkeer waarbij blanke Australiërs even goed van Aborigines kunnen leren als omgekeerd. Afgezien van de morele vraag of de blanke bevolking naar de ideeën van de aborigines over hun land zou moeten luisteren, is er de uiterst praktische overweging dat de oorspronkelijke bewoners in staat zijn zich thuis te voelen waar de Europese nieuwkomers dat nog steeds niet goed kunnen. Murray constateert dat er in de orale traditie van de Aborigines geen plaats is voor een conflict tussen de mens en zijn woonplaats. De legenden en heilige gezangen van de Aborigines zijn bijna letterlijk geschreven door het land zelf, in de gedaante namelijk van de stamvaderlijke totemdieren (‘honey ant, euro and wagtail’) die geassocieerd worden met bepaalde herkenningspunten in het landschap. No man ever composed
a sacred song. The honey ant,
euro and wagtail fathers brought them forth
thigh-slapping in showers of selves,
lying down, being outcrops.Ga naar eind17.
De verbondenheid die Aborigines voelen met hun land spreekt Murray bijzonder aan. In ‘The Human-Hair Thread’ merkt hij op dat het ook voor blanken mogelijk is hun land met eenzelfde verbeeldingskracht te ‘bezitten’ als Aborigines. Een voorbeeld van wat hij bedoelt geeft zijn | |
[pagina 26]
| |
sonnet ‘Thinking about Aboriginal Land Rights, I Visit the Farm I will not Inherit’. Watching from the barn the seedlight and nearly-all-down
currents of a spring day, I see the only lines bearing
consistent strain are the straight ones: fence, house corner,
outermost furrows. The drifts of grass coming and canes
are whorled and sod-bunching, are issuant, with dusts.Ga naar eind18.
Deze intense beelden geven de intimiteit aan die bestaat tussen de spreker en het boerenland dat hij beschrijft. De kloof in de Australische samenleving tussen de Aborigines en de immigranten van de afgelopen twee eeuwen is in de meeste opzichten onoverbrugbaar diep. Geen wetgeving is opgewassen tegen de onverschilligheid van de blanke samenleving die dit jaar haar tweehonderdste verjaardag viert. Geen rechter kan genoegdoening geven aan de wrok van de Aborigines. Desondanks is er vaak met groot inlevingsvermogen over Aborigines geschreven. De Jindyworobaks hebben op grote schaal uit de rijke cultuur van de Aborigines gejat: materiaal uit hun legenden en gezangen, uitdrukkingswijzen en zelfs zienswijzen. Wat Murray doet in ‘Thinking about Aboriginal Landrights, I Visit the Farm I Will not Inherit’ is echter opzienbarend in het licht van de geschiedenis van de Australische poëzie. Hij zinspeelt in het gedicht op wezenlijke overeenkomsten tussen Aborigines en hemzelf, en dat is vrijwel ongehoord. Paradoxaal genoeg bereikt de dichter dat deze toespeling boekdelen spreekt, juist dankzij het feit dat de vermeende overeenkomsten alleen op terloopse wijze in de titel zijn aangeduid. Het gedicht zelf noemt de Aborigines niet en het gaat ook niet over hen; het gaat over Murray. Maar de dichter heeft van hen het beeld geleend van een geestelijke band met het land die niet door verbanning of verdrijving kan worden gebroken. Een lang uitgesponnen vergelijking (waarvoor de dichter getuige zijn overige werk een voorkeur heeft) had dit effect niet kunnen evenaren. Murray tracht in zijn poëzie een nauwere band te smeden met het eigen land. Maar in zijn haast romantisch te noemen idealisme sluit hij zijn ogen niet voor de onaantrekkelijke en vijandige kanten van Australië. Bosbranden, cyclonen, jarenlange perioden van totale droogte gevolgd door hevige overstromingen noden niet tot lyrische mijmeringen over arkadische taferelen. Alleen door het land te accepteren zoals het is, kan de dichter de schoonheid ervan ontdekken. Als dat niet lukt - en dat is zeldzaam voor Murray - dan probeert hij de betekenis te doorgronden van het verschijnsel dat hij in woorden wil vangen, vaak door detailbeschrijvingen die tot vertrouwdheid leiden. Klei, uitgedroogd in een patroon van diepe barsten, komt ook in de Nederlandse zomer weleens voor, maar in Australië heeft het fenomeen bepaald andere associaties dan bij ons. In ‘The Craze Field of Dried Mud’ beschrijft Murray uitgedroogde lagunen als Palates of drought-stilled assonance,
they are cupped flakes of grit, crisps of bottom, dried
meniscus lifted at the edges.
Abstracts realised in slime. Shards of bubble, shrivel-
led viscose of clay and stopped life:
the scales of the water snake have gone to grey on this
channel.Ga naar eind19.
Met woorden als ‘dried’, ‘shrivelled’, en ‘stopped life’, maar vooral de plaatsing van ‘palates’ naast ‘drought-stilled’ dringt zich onontkoombaar de gewaarwording op hoe dicht in Australië droogte bij de dood ligt. De gebarsten modder is als een dubbele spiegel waarin het beeld van de droge verhemelten van het stervende vee dat tevergeefs naar water zoekt in de bovenwereld vervloeit met het dodenrijk: These lagoons, these anabranches,
streets of the underworld.
Ondanks het sombere onderwerp is het opgeroepen beeld eerder imposant dan afschrikwekkend. Het Australische landschap is voor Murray als een godheid met twee gezichten die weliswaar intimiteit toestaat, maar tegelijkertijd diep ontzag afdwingt. In ‘The Human-Hair Thread’ spreekt Murray van een driedeling in de Australische samenleving: de stads-, plattelands- en Aboriginal cultuur, en van zijn verlangen de drie culturen samen te brengen, ‘a fusion which, as yet perhaps, can only exist in art, or in blessed moments when power and ideology are absent’. Ondanks dit verlangen komt de stadscultuur er bij Murray bekaaid vanaf. Al woont hij al bijna dertig jaar in Sydney, over de stad heeft hij niet veel geschreven. Een opvallende uitzondering vormt de reeks van vijf gedichten ‘The Sydney Highrise Variations’ in The People's Underworld. Daarin schrijft Murray over hoogbouw in het centrum van de stad als een kwaadaardig groeisel dat zich aan de menselijke maat heeft onttrokken en een eigen leven leidt - een uitwas van de consumptiemaatschappij. Zijn tirade volgt het kanonieke beeld van de stad als drager van het kwaad, met dien verstande dat het voorwerp van zijn gramschap niet de stad als geheel is, maar ½ ...the central highrise, multi-storey, the twenty-year
countdown,
the new city standing on its haze above the city.
Ingots of shear
affluence poles
bomb-drawing grid
of columnar profit.Ga naar eind20.
Het Sydney dat Murray ziet is monsterlijk onmenselijk. Het heeft een betonnen hart dat zich kunstmatig in leven houdt met de dagelijkse infusie van kantoorpersoneel uit | |
[pagina 27]
| |
de buitenwijken. In zijn kille onpersoonlijkheid onderscheidt het zich niet van andere grote wereldsteden. | |
6. Het fenomeen ‘sprawl’Murray is geen satirist of cynicus en ook humor is in zijn werk ver te zoeken. Waar hij niet veel mee op heeft, laat hij het liefst links liggen. Murray is op zijn creatiefst als hij iets uitbundig kan prijzen, als hij alle relativering overboord kan zetten. In een gedicht als ‘The Quality of Sprawl’Ga naar eind21. laat hij zich ongeremd meeslepen door zijn enthousiasme voor het onderwerp: de hoedanigheid van sprawl. A sprawl is een nonchalante houding waarbij benen en armen uitgestrekt zijn: ‘he lies sprawled on the beach’. A sprawl is ook een slordige massa, een vormeloos geheel en bij the sprawl denkt men aan tomeloos uitdijende voorsteden. De betekenis in Murray's gedicht laat zich niet vangen onder één Nederlands woord. ‘Ruim denken’ komt misschien nog het dichtst in de buurt. Sprawl is the quality
of the man who cut down his Rolls Royce
into a farm utility truck, and sprawl
is what the company lacked when it made repeated efforts
to buy the vehicle back and repair its image.
Les Murray
Australië heeft misschien niet het alleenrecht op ‘sprawl’, maar de uitgestrektheid van het land moedigt het aan: Sprawl is doing your farming by aeroplane, roughly,
or driving a hitchhiker that extra hundred miles home.
Behalve een eigenschap van het land, is sprawl er een van de dichter zelf. Zijn fysieke omvang verraadt dat hij niets moet hebben van in de hand gehouden eet- en drinkgewoonten. Ook zijn gedichten zijn vaak tomeloos uitdijende geschriften met schier eindeloze slierten beeldspraak die hij weigert te snoeien. ‘Sprawl’ is daarom een lofrede op de ruime opvatting van het land, van de poëzie en van hemzelf. Tegelijkertijd is ‘Sprawl’ een indirecte aanval op de afgemeten, vormelijke, beperkte cultuur van de oude wereld, op de poëzie die zich houdt aan prosodische wetten, zoals die van A.D. Hope. Sprawl occurs in art. The fifteenth to twenty-first
lines in a sonnet, for example. And in certain paintings;
I have sprawl enough to have forgotten which paintings.
Bruce Dawe
| |
7. Murray en zijn volkse republiekSprawl is ook voor Murray de essentie van Australië: An image of my country. And would that it were more so.
Al vanaf het begin van zijn dichterschap heeft Murray zichzelf bewust een taak gesteld in de poëzie van Australië. In de afgelopen dertig jaar heeft hij zich, in gedicht en in essay, opgeworpen als ambassadeur van wat hij de ‘Vernacular Republic’ noemt. Het begrip ‘Vernacular Repu- | |
[pagina 28]
| |
blic’ is niet eenvoudig te duiden. Het behelst het bezit van een eigen identiteit en een eigen landstaal die niet van bovenop worden opgelegd maar van onderop ontstaan. Murray voert in zijn proza dan ook een verwoede pennestrijd voor het slechten van de constitutionele banden tussen Australië en Groot Brittannië. Die laatste banden, hoe zwak ook, ervaart hij als fnuikend voor de ontwikkeling van zijn land. We are more deeply colonial than we know; it may take centuries to straighten our back, but we will straighten it more quickly if we know it's bent and that we would be healthier walking upright.Ga naar eind22. Hij propageert een nieuwe vlag, zonder Union Jack - hoe klein ook - in de linkerbovenhoek, en de vorming van een republiek. De republiek die hem voor ogen staat is echter meer dan een constitutie zonder het Engelse vorstenhuis onder een vlag zonder Union Jack. Het is ook, en dat is voor Murray als dichter veel belangrijker, een geestesgesteldheid: Going south all day
I think about the Republic.
I will improve my silence and listen to lives.
Those who would listen
have always been the Republic.Ga naar eind23.
‘The Vernacular Republic’ is een geestesgesteldheid die uit een nogal los assortiment van typische Australische waarden, idealen en eigenschappen, zoals bijvoorbeeld sprawl bestaat. Geestelijke dekolonisatie is in de eerste plaats een kwestie van verbeelding. Poëzie kan in dit proces een belangrijke rol spelen. De titels van zijn laatste dichtbundels spreken letterlijk boekdelen. The People's Otherworld is de verbeelding van de dichter waarin The Vernacular Republic al bestaat en bewoond kan worden door een ieder die bereid is hem te lezen. A.D. Hope beëindigde ‘Australia’ met het uitspreken van de hoop dat uit de ‘Arabian desert of the human mind’ die Australië is misschien toch een profeet zal komen met gedurfde ideeën, iemand die zich zal weten te onttrekken aan ‘the learned doubt, the chatter of cultured apes’ van de beschaving van de oude wereld. Maar voor hij zover komt geeft A.D. Hope eerst nog een opsomming van juist al die opvattingen over Australië waar Murray zich zo tegen verzet: het landschap is volgens Murray niet afstotend, niet alleen maar lege woestijn, niet vol lelijke bomen en zeker niet zonder ‘songs, architecture, history’. De inwoners zijn geen ‘second-hand Europeans [who] pullulate timidly on the edge of alien shores’. Er is bijna geen groter contrast te bedenken dan dat tussen een bevolking van tweedehands Europeanen die zich bedeesd vermenigvuldigen op het randje van een vreemde kust en de manier waarop Murray's sprawl het zich in Australië gemakkelijk heeft gemaakt: Sprawl leans on things. It is loose-limbed in its mind.
Reprimanded and dismissed
it listens with a grin and one boot up on the rail
of possibility. It may have to leave the Earth.
Being roughly Christian, it scratches the other cheek
and thinks it unlikely. Though people have been shot
for sprawl.
Misschien zal Murray inderdaad de profeet blijken te zijn waar Hope over spreekt in zijn gedicht ‘Australia’. Hij heeft er in ieder geval de breedsprakigheid voor. | |
8. The younger Australian poetsHoewel A.D. Hope door velen wordt gezien als éminence grise van de Australische poëzie heeft hij nauwelijks een stempel gedrukt op jongere generaties dichters. Les Murray daarentegen wordt door veel van hen geaccepteerd als de Australische Poet Laureate, een rol die hij maar wat graag speelt. Hij wordt vooral aanbeden door dichters die werken in de Australische traditie. Dichters die beïnvloed zijn door modernistische stijlen die relatief laat uit Amerika zijn over komen waaien, keren zich af van deze nationalistische traditie. Er is sinds de jaren zeventig een grote scheiding tussen de Vernacular Republic en de internationale Republiek der Poëzie. De eerste traditie heeft een voorkeur voor het lange gedicht, de tweede voor het korte. De kloof tussen de twee tradities is tot op vandaag onoverbrugbaar gebleken. In 1979 en in 1983 verschenen in Australië twee bloemlezingen met eigentijdse poëzie: John Tranters The New Australian Poetry en The Younger Australian Poets van Robert Gray en Geoffrey Lehmann. De bloemlezing van de dichter John Tranter presenteert dichters die ofwel veel te danken hebben aan dichters van de beat generation en andere performance dichters, ofwel aan het experimentele werk van de postmodernistische intertekstuelen. The Younger Australian Poets begint met het werk van Les Murray en Geoffrey Lehmann en eindigt met de in 1954 geboren Kevin Hart van wie de samenstellers zeggen: Hart has published a number of poems translated from European
languages and the influence of modern European poetry on his work
can be felt in his repeated, stark use of symbols such as rocks,
shadows, sun, moon and clocks. He is perhaps the least obviously
Australian poet in this book.Ga naar eind24.
The Younger Australian Poets is samengesteld vanuit het verlangen dichters bijeen te brengen die ‘can manage a precise, communicative use of language and who have something moving or interesting to say’. Als voorbeeld van hun keuze het laatste gedicht van de bloemlezing, ‘A History of the Future’ van Kevin Hart: | |
[pagina 29]
| |
There will be cities and mountains
as there are now,
and steeled armies
marching through abandoned Squares
as they have always done.
There will be fields to plough,
the wind will shake the trees, acorns
will fall,
and plates will still crack
for no apparent reason.
And that is all we can truly know.
The future is over the horizon, we cannot hear
a word its people say,
and even if they shout to us
to make us cease
bombing their lands, destroying their cities,
a shout from there would sound like an acorn
dropped on cement,
or a plate on the shelf
beginning to crack.
In dit Australische gedicht springen geen kangaroes in het rond, lachen de kookaburra's dichter noch lezer uit, wordt geen uitgedroogde akker of buiten zijn oevers getreden rivier vereeuwigd, wordt de omgeving niet verwoest door onstuitbare bushfires. Het is een gedicht dat overal ter wereld geschreven had kunnen worden - wat bovendien niet ondenkbaar is. Het is opvallend dat de samenstellers in hun inleiding op de dichter menen te moeten aangeven dat Harts gedichten universeel van karakter zijn. Er klinkt iets van een verontschuldiging in door als ze beweren dat Kevin Hart ‘is perhaps the least obviously Australian poet in this book’. Waar The Younger Australian Poets wellicht wat teveel nadruk legt op de Australische kant van de poëzie, gaat Tranters The New Australian PoetryGa naar eind25. mank aan het feit dat de dichters zich internationaal willen opstellen en zich daardoor te veel concentreren op vormexperimenten die overal elders ook uitgebreid aan de orde zijn. Na het verschijnen van deze bloemlezingen zijn de tegenstellingen tussen de experimentalisten en de nationalisten wat afgezwakt. Beide kampen hebben van elkaar afgekeken met het resultaat dat er steeds meer poëzie wordt geproduceerd waarin vorm en inhoud beter op elkaar zijn afgestemd. In 1986 kwam Les Murrays The New Oxford Book of Australian Verse uit. Het is een bloemlezing die aansluit op die van Gray en Lehmann, met als grote verschil dat er een keus is gemaakt uit het gehele corpus van de Australische poëzie en dat er veel werk van Aborigines is opgenomen. Murray werpt zich in dit boek op als een Komrij die eigenwijs niet de bekende weg laat zien maar de onverwachte en onbekende paden. Van A.D. Hope, bijvoorbeeld, laat hij het in bijna iedere bloemlezing opgenomen ‘Australia’ achterwege. Behalve ‘serieuze poëzie’ heeft hij ook ballades en humoristische verzen (vaak grenzend aan de rijmelarij) opgenomen. Poëzie van Aborigines heeft hij gevonden in antropologische studies waar ze ingebed liggen in serieus wetenschappelijk commentaar. Ook al zijn het vertalingen en worden ze afgedrukt zonder muziek en choreografie, toch is Murray van mening dat ze de poëtische test kunnen doorstaan. Voor Murray zijn deze teksten van essentieel belang: ‘without examples from the senior culture no picture of poetry in Australia can be complete.’Ga naar eind26. Van alle Australische bloemlezingen geeft deze het beste beeld van de Australische poëzie in al haar facetten. Wie alleen op literaire kwaliteiten selecteert komt niet ver, wie alleen kijkt naar de Australische aspecten krijgt een eng nationalistisch pamflet, wie probeert te laten zien dat Australische dichters experimenteel mee kunnen tellen in de wereld, blijft achter lopen. Murray is er in geslaagd een breed publiek aan te spreken, zonder oppervlakkig te worden. | |
Een modern land1. Een stedelijke samenlevingIn 1901 smeedden de verschillende Australische staten (die ooit als afzonderlijke kolonies onder eigen bestuur gesticht waren) een federatie onder de naam ‘Commonwealth of Australia’, met als hoofdstad niet Sydney of Melbourne, maar een neutrale plek ‘in the middle of nowhere’: Canberra. In de tweede helft van deze eeuw heeft Australië zich in een verbazingwekkend snel tempo ontwikkeld, vooral politiek en economisch gezien. Het beeld van Australië in de literatuur is radicaal meeveranderd. Wonen in Australië blijkt niet langer een kwestie van overleven. Van een primitieve koloniale samenleving die dreef op wol en goudzoekers is Australië een modern, beschaafd en welvarend land geworden, waar veel vrije tijd is en waar van het leven genoten wordt. Maar twee dingen zullen de lezer van de hedendaagse Australische literatuur waarschijnlijk het meest opvallen: hoezeer de Australische samenleving verstedelijkt is, en hoe de enorme toevloed van immigranten geleid heeft tot een waarlijk ‘multiculturele’ samenleving. Verstedelijking is niet een verschijnsel waarbij men in eerste instantie aan Australië denkt. Toch was Australië een van de eerste verstedelijkte samenlevingen ter wereld. Al in 1964 schreef Alec King, een Engelsman die van Australië zijn tweede vaderland heeft gemaakt dat ‘... the majority of Australians are now city bred and very many are almost as ignorant of our own outback as visitors are’.Ga naar eind27. Nu woont van de ruim 15 miljoen inwoners al meer dan 85% in steden. | |
[pagina 30]
| |
In de grote steden, in de kunstmatige koelte van de airconditioning, zijn de oude vijanden, de felle zon en de hoge temperaturen, niet langer een bedreiging. Integendeel, ze hebben een strandcultuur tot bloei gebracht en de Australiërs in staat gesteld het ideaal van een gebronsd lichaam na te jagen. Sport, vooral watersport, het strandleven, tuinieren, drinken, lekker eten zijn voor iedereen weggelegd en iedereen doet mee. In 1906 werden in Sydney de verordeningen met betrekking tot het baden in zee versoepeld; zwemmen werd nu ook toegestaan overdag tussen zes uur 's morgens en acht uur 's avonds. Met deze ongehoorde liberalisatie werd de weg vrijgemaakt voor een strandcultuur die, behalve aan de Amerikaanse westkust, zijn gelijke niet kent. In The Bodysurfers (1983) van Robert Drewe (1943-) wordt die hedonistische kant van de Australische samenleving uitstekend beschreven. In zijn verhalen jagen gebronsde jonge Australiërs het genot na in al zijn verschijningsvormen. Maar ook geeft Drewe een scherp beeld van de oppervlakkigheid waar die eenzijdige nadruk op het lichamelijke toe kan leiden. Zijn hoofdpersonen zijn gedesillusioneerde dertigers en veertigers uit de ‘middle-class’, veelal met een academische opleiding - de typische bewoners van de betere wijken in de grote stad. Drewe's personages zijn veelal dezelfde mensen over wie Frank Moorhouse (1938-) tien jaar eerder schreef, toen het nog twintigers en dertigers waren met idealen. Moorhouse is de kroniekschrijver bij uitstek van Sydney in de jaren zestig en zeventig, de tijd van Australiës betrokkenheid in Vietnam. Dankzij de Vietnamkwestie richtten de ogen van jonge Australiërs zich meer op de nieuwe politieke en literaire ontwikkelingen in de Verenigde Staten. De hoofdpersonen in zijn verhalenbundels Futility and Other Animals (1969), The Americans, Baby (1972), The Electrical Experience (1974), Conference-ville (1976), Tales of Mystery and Romance (1977) en The Everlasting Secret Family and Other Stories (1980) zijn intellectuelen, studenten, seksuele libertijnen, en anderszins idealistisch en politiek gemotiveerde jongeren. Lust, politiek activisme, artistieke ambities en machtsspelletjes zijn de drijfveren in de relaties die zij met elkaar aangaan. Ieder van deze bundels is geschreven in een vorm die Moorhouse ‘discontinuous narrative’ noemt - een mengvorm tussen romans en korte verhalen. Regelmatig duiken dezelfde personen op, van wie zich langzaam een steeds completer beeld vormt, echter zonder dat noodzakelijk karakterontwikkeling plaatsvindt. Met zijn humor, stilistische kracht en zeer scherpe observaties is Moorhouse waarschijnlijk de meest oorspronkelijke eigentijdse schrijver van Australië. Sydney is het Amsterdam van Australië met meer dichters en schrijvers per vierkante meter dan waar dan ook in het land. Behalve Moorhouse wonen in Sydney o.a. de schrijvers Peter Carey, David Malouf, Patrick White, Thomas Keneally, Christopher Koch, David Ireland, en de dichters Les Murray, John Tranter, Geoffrey Lehmann, Bruce Beaver, Susan Hampton, Rhyll McMaster. De twee belangrijkste kranten van Australië, The Australian en The Sydney Morning Herald, en de nog steeds invloedrijke Bulletin zijn er gevestigd. Helen Garner (1942-) is even oud als Robert Drewe en schrijft over mensen in dezelfde leeftijdsgroep uit dezelfde betere wijken, maar dan in Melbourne. Melbourne heeft een wat grilliger klimaat dan Sydney en het sociale leven speelt zich er meer binnenshuis af dan in Sydney. De observatie wordt vaak gemaakt dat dit in Melbourne tot een intenser intellectueel verkeer leidt: ‘Als je in Sydney iets te vieren hebt, geef je een feest; in Melbourne richt je een tijdschrift op.’ Het is natuurlijk mogelijk dat dit een gevolg is van de verschillende temperamenten van Drewe en Garner, maar het is een feit dat Garners personages over het algemeen meer beschouwende gesprekken voeren dan die van Drewe. In de verhalen van Drewe gaat het om heel directe persoonlijke problemen; in Garners werk komen, net als in dat van Moorhouse, ook onderwerpen van wijdere betekenis aan de orde. Monkey Grip (1977) is een uiterst deprimerend maar treffend relaas van de liefde van de vrouwelijke hoofdpersoon voor een junkie dat zich afspeelt in de binnenstad van Melbourne. The Children's Bach (1984) is een roman over relaties met een lichte maar herkenbare feministische ondertoon. Ook haar verhalenbundel Postcards from Surfers (1985) lijkt in essentie neer te komen op een beschouwing van de plaats van de vrouw in de Australische samenleving. Een andere uit Melbourne afkomstige schrijfster is de vermaarde feministe Germaine Greer. In 1970 publiceerde zij The Female Eunuch, een boek dat de vrouwenbeweging wereldwijd een enorme duw in de rug zou geven. Door het wijdverbreide geloof in de gelijkheidsgedachte is Australië altijd al een voorvechter van de democratie geweest; vrouwen kregen hier bijvoorbeeld al in 1902 stemrecht. Toch is de meer strijdbare vorm van het feminisme velen (vrouwen zowel als mannen) in het verkeerde keelgat geschoten. Stemrecht of niet, vrouwen hebben in het openbare leven altijd beduidend mindere rollen gespeeld dan mannen. De scheiding tussen de sexen is in de loop der jaren misschien wat minder sterk geworden, het is nog steeds het onderwerp van veel feministische literatuur die vooral in de jaren zeventig opgang deed. Uit die feministische beweging zijn bijvoorbeeld Susan Hampton en Rhyll McMaster voortgekomen die op dit moment poëzie schrijven die het propagandistische feminisme achter zich heeft gelaten. Van alle grote Australische steden is Perth het meest geïsoleerd en misschien daardoor de stad met de grootste persoonlijkheid. Ondanks het wat provinciale karakter van Perth (en West Australië als geheel) gebeurt er enorm veel op literair gebied. De Fremantle Arts Press is er gevestigd, die veel heeft gedaan voor jongere Australische schrijvers. De Joodse dichteres en academica Fay Zwicky woont er, evenals dichter en schrijver Nicholas Hasluck, wiens meest recente thriller, The Bellarmine Jug (1984), gaat over de schipbreuk van de Batavia in West Australië in 1629. (De roman speelt zich voor een groot gedeelte af in Den Haag.) | |
[pagina 31]
| |
Fay Zwicky
Uit Perth en de enorme outback van West Australië komt ook hoe langer hoe meer literatuur van Aborigines. Ontwikkelingen die Europeanen over duizenden jaren hebben doorgemaakt, werden hun in minder dan twee eeuwen opgedrongen. Hun eigen nomadische cultuur, zoals die zo'n 40.000 jaar praktisch onveranderd heeft bestaan, is gedoemd te verdwijnen. Ondertussen gaat het zoeken naar een nieuwe eigen identiteit in de identiteitsloze stedelijke cultuur van modern Australië niet van een leien dakje. Nog steeds is de taal die hun is opgedrongen, het Engels, een groot struikelblok. Toch zijn er tekenen die er op wijzen dat er belangrijke vorderingen worden gemaakt, met recente publicaties als My Place van Sally Morgan en The Song Circle of Jacky van Colin Johnson (beide uit 1987). Ook de andere grote stedelijke centra hebben hun eigen schrijvers en uitgevers. Over Brisbane (de hoofdstad van Queensland) heeft David Malouf, die er geboren is, veel geschreven, bijvoorbeeld zijn ‘bildungsroman’ Johnno (1975) en Harland's Half Acre (1984). De satirische socialistische dichter Bruce Dawe woont en werkt er; de universiteitsuitgeverij UQP (University of Queensland Press) is er zeer actief, vooral in het stimuleren van jong Australisch talent. In de officiële hoofdstad Canberra, waar bijna alleen maar diplomaten, ambtenaren en academici wonen, blijkt ook veel geschreven te worden. A.D. Hope heeft er al sinds jaar en dag zijn domicilie in het naar hem vernoemde gebouw waar hij de bijnaam Harry the Barman heeft gekregen omdat hij passerende armlastige dichters in zijn kamer trakteert op alcoholische versnaperingen. Maar een aantal andere schrijvers heeft er ook kortere of langere tijd gewoond, vaak vanwege een aanstelling aan de Australian National University. Ondanks het feit dat Australië hoe langer hoe meer een stadscultuur is geworden, waarin bijna iedereen aan het randje van het enorme continent in de metropolen woont, blijft de bush sterk tot de verbeelding spreken. Kangaroes zijn een plaag geworden voor de landbouw en veeteelt en worden tot hondevoer verwerkt. Vee wordt met motorfietsen en helicopters opgedreven in plaats van te paard. Natuurrampen als overstromingen en droogte bedreigen alleen nog maar de boeren. Vliegtuigen hebben de enorme afstanden getemd. Airconditioning heeft zelfs in de woestijn het leven draaglijk gemaakt. Maar nog steeds zijn de Australische idealen die van mateship, de egalitaire levenshouding, de ‘fair go’. Verwonderlijk is dat niet. Grootstedelijke centra lijken over de hele wereld op elkaar. Zoals buitenlanders Nederland voor het gemak graag identificeren met molens, bloembollen en het heroïsche vingertje in die verschrikkelijk belangrijke dijk, zo blijven de Australiërs zelf graag denken aan de bush als iets specifiek Australisch, een tegenhanger voor de anonimiteit van het leven tussen beton en de vervreemdende werking die daar van uit gaat. In Bliss (1981) van Peter Carey wordt de grote stad voorgesteld als een soort hel. Zoals Sartre in Les jeux sont faits schrijft dat ‘l'enfer, c'est les autres’, zijn het voor Carey de bewoners van ‘suburbia’ die elkaar het leven zuur maken met hun materialisme, onverschilligheid en egoïsme. Voor Harry Joy, de hoofdpersoon van Bliss is de bush een laatste toevluchtsoord voor de onmenselijkheid van de stad en hij brengt er zijn laatste levensjaren door. Die ervaring brengt hem een totale spirituele loutering. In de bush wordt de menselijke maat nog betracht en idealen als mateship hebben er nog een wezenlijke betekenis. | |
2. Etnische minderhedenSinds Australië zich in het begin van de jaren zeventig tot multiculturele samenleving heeft uitgeroepen en men zich officieel niet meer hoeft aan te passen aan de normen en gedragsregels van de Brits-Australische bewoners, staan er steeds meer dichters en schrijvers op die bewust schrijven in de traditie en soms in de taal van het land van herkomst. De kinderziekten van dit etnische genre liggen voor de hand. Het gezichtsveld van deze schrijvers strekt zich vaak niet verder uit dan de kleine emigrantenkring met alle problemen die voortvloeien uit het leven ver van het geboorteland: ver van de voorvaderlijke familie, verwijdering tussen ouders en kinderen (die vaak niet meer de oorspronkelijke taal spreken), nieuwe zeden en gewoonten, nieuw voedsel, ander onderwijs, het overleven in een vreemd, bizar land, discriminatie, het zoeken naar | |
[pagina 32]
| |
passend werk, etc. Veel van hun geschriften bestaan uit herinneringen aan het land van herkomst. De Griek Dimitris Tsaloumas, die ook bekendheid heeft verworven in Griekenland, is altijd blijven schrijven in het Grieks. Antigone Kefala, van Griekse origine, schrijft in het Engels over haar kindertijd die zij in Griekenland heeft doorgebracht. Peter Skrzynecki's meest geslaagde Engelstalige gedichten hebben zijn Poolse achtergrond als thema. De Westaustralische Fay Zwicky behandelt haar Joodse identiteit in relatie tot die van Australië. Het Opera House in Sydney
| |
Cornelis VleeskensCornelis Vleeskens is de enige schrijver van Nederlandse afkomst die in Australië op bescheiden wijze naam heeft gemaakt. Hij is op tienjarige leeftijd met zijn ouders mee geëmigreerd uit Den Haag. Vleeskens heeft Engels gestudeerd aan de universiteit van Queensland. Sinds enkele jaren woont hij in Melbourne waar hij een eigen literair tijdschrift, ‘Fling’ oprichtte. Pas onlangs is hij zich gaan verdiepen in zijn Nederlandse afkomst, waarover hij schrijft in het Engels en, aarzelend, in het Nederlands. Van de Nederlandse schrijvers voelt hij zich het meest verwant aan Simon Vinkenoog met wie hij bevriend is. In ‘By-Pass’, gepubliceerd in 1982 in Full Moon over Lumpini Park, realiseert de dichter zich dat de plek waar hij vandaan komt en waar hij ooit thuis hoorde nu te ver weg is. Het is een plek waar bijna geen Australiër zich een voorstelling van kan maken. Maar ook zelf heeft hij het gevoel er volledig van vervreemd te zijn. 1
skirting a small country town,
you remark
that the little white hospital
backing onto the new road
is where you were born.
where your mother was born.
across the road,
your grandmother's old house
sheds coats of paint onto the lawn.
new owners giving it a facelift.
2
I have no clan territory
to which to relate.
sure, my family have been respectable
these last three generations,
the gypsy blood only shows occasionally.
I strain
for a fishing village on the North Sea,
but in my eighteen-year absence
it has changed. recent photographs
show a prosperous resort.
3
no, that is not mine.
too long gone. a faded postcard. I imagine your white
hospital
in sepia tones. it is more real.
there are no seas and continents
to its distance. only time.
new roads and houses breeding
on the hillside
do not do as much damage.
I imagine myself on first-name terms
with all your family ghosts.Ga naar eind28.
| |
3. De plaats van Australië in AziëNaast de erkenning van de plaats en het belang van etnische minderheden binnen Australië is ook, vooral na de tweede wereldoorlog het besef doorgedrongen dat Australië niet in Europa ligt en dat het moet leven met zijn directe buren. Wat in Azië en het gebied van de Stille Oceaan gebeurt, is van direct belang voor Australië. De groeiende aandacht voor de buurlanden uit zich ook in de literatuur. In Christopher Kochs The Year of Living Dangerously (1978) worden de gebeurtenissen van 1965 beschreven die leidden tot de val van Soekarno, gezien door de ogen van een Australische journalist. Randolph Stows Visitants (1979) speelt zich af in Papoea Nieuw Guinea in | |
[pagina 33]
| |
1959, onder Australisch bestuur. Blanche D'Alpuget heeft twee romans geschreven die zich in Azië afspelen. In Monkeys in the Dark (1980) trekt de hoofdpersoon zich het lot aan van de armen in Indonesië; ?Turtle Beach? (1981) speelt zich af tegen de achtergrond van het probleem van de bootvluchtelingen uit Vietnam en bekritiseert het officiële Australische toelatingsbeleid ten aanzien van de vluchtelingen. Met een zo grote stroom immigranten als Australië nog steeds heeft, blijft de samenleving in voortdurende beweging. Een literair thema als het zoeken naar identiteit zal dus voorlopig wel blijven floreren. Maar het heeft zeker niet meer dezelfde centrale plaats die het enkele decennia geleden nog had. Er ontstaat een steeds groter literair corpus waarvoor de Australische context niet van wezenlijk belang is. Om Schindler's Ark (in 1982 bekroond met The Booker Prize) van Thomas Keneally goed te kunnen begrijpen is het niet noodzakelijk te weten dat de schrijver een Australiër is. Het heeft geen Australische invalshoek en er is niet een Australisch personage in het verhaal te bekennen. Voor sommigen is dit de ware test van de volwassenheid van de Australische literatuur. In zijn inleiding bij het pasverschenen The Faber Book of Contemporary Australian Short Stories (1988) merkt de samensteller, schrijver Murray Bail, op dat de levendigheid van de recente Australische belletrie het gevolg is van ‘the writers' acceptance of place--they could forget about all that’.Ga naar eind29. Het gevolg daarvan voor de hedendaagse Australische schrijver is, volgens Bail, een groot zelfvertrouwen. Het is duidelijk dat hij die stelling met zijn bloemlezing wil bewijzen: in de hele bundel zijn maar weinig verhalen te vinden die zich onmiskenbaar in Australië afspelen. De bundel geeft op die manier een weinig getrouw beeld van wat er de laatste tijd aan proza geschreven is. Wat hij wel doet, is eens te meer benadrukken hoe moeilijk het in Australië nog steeds is om de verdeelde loyaliteit aan de nationalistische en de internationale tradities met elkaar te verzoenen. |
|