best dat jij een kleine meerderheid had weten mee te krijgen, maar wat zeggen grotere getallen in interpretatieve kwesties? Jammer eigenlijk, achteraf, dat er helemaal niet gescholden of gestompt is die avond, want dat zou pas een echte triomf van de poëzie zijn geweest. Maar ja, daar zijn we te keurig voor, op onze rijpere leeftijd, en natuurlijk ben ik daar niet ontevreden over, speciaal als al die keurigheid de liefde voor de poëzie niet in de weg staat.
Weet je hoe het met die grammaticale voorschriften zit? Iedereen die met taal werkt, actief-creërend of actief-recipiërend, is daaraan onderworpen. Maar de lezer meer dan de dichter, dat geef ik toe. Zo'n luttel zeugma als in jouw eigen ‘Als straks mijn dochters groot zijn, en ik oud’, dat komt de snelheid ten goede, schaadt de betekenis niet en schrijnt ook niet langs ons grammaticaal-esthetisch besef. Van Perk weet ik het zo net nog niet, of dat wel ongrammaticaal is. Je kunt best staande houden, lijkt me, dat hij na ‘lucht’ en ‘bosch’ de werkwoordsvorm ‘herkrijgt’ heeft weggelaten, omdat die toch wel komt, na ‘berg’; een vorm van dubbele litotes. Laat ik het eens heel scherp stellen: de dichter mag alles, de lezer mag niets. De lezer moet zich strikt aan de grammatica houden en gewoon een anaforisch gebruikt persoonlijk voornaamwoord rustig laten terugslaan op het dichtstbijzijnde substantief dat in aanmerking komt (een het-woord bij ‘het’, bijvoorbeeld), zonder slimmigheden en zonder van die ingewijd -doenerige praat over wat de díchter doet als hij dicht. De lezer leest wat er staat, verder geen gedonder, en hij vergeet maar even dat hij zelf ook wel eens een gedicht maakt, grammaticaal verantwoord of niet. Stel je voor dat Faverey zou beweren dat ‘Klaere, wat heeft er uw hartje verlept’ slaat op de hospita van de dichter? Omdat hij zou weten hoe dat gaat, met hospita's en dichters? Nee toch. We hebben het daar toch niet over, wanneer we dat prachtige ‘Reiziger “doet” Golgotha’ lezen. Vind jij ook niet dat er een actiegroep moet worden opgericht of op zijn minst een commissie moet worden ingesteld om die aanhalingstekens rond het woord ‘doet’ weg te krijgen, hoe goed Achterberg het ook heeft bedoeld ten aanzien van zijn tijdgenoten. Van nu af aan weten we wel wat er bedoeld wordt, ook zonder die
aanhalingstekens - ze geven de titel iets onnodigs zwaars en lelijks.
En dan Anthonie Donker. Kan men dichter zijn en ‘ambassadeur de France’ heeft men zich wel eens afgevraagd, ten aanzien van Paul Claudel, de broer van die ontroerende beeldhouwster Camille Claudel, die over haar tragische ongelukkige liefde voor Rodin zo'n hartverscheurende beeldgroep heeft gemaakt, te zien in het Musée d'Orsay. Bij Donker heb ik die twijfel ook wel eens gevoeld: dichter en professor, gaat dat samen?
Het gedicht ‘Achterbalkon’ is een sterk pleidooi voor het antwoord: ja. Ik kwam er tijdens dat college op, door een associatie met die laatste regels. Nu jij het me weer in zijn geheel onder ogen brengt, ben ik er niet teleurgesteld over. Ik vind het nog steeds een erg mooi gedicht. En nu valt me er weer iets nieuws in op: het vers ‘Doch God is zuinig op zijn wonderwerken’. Wat doet denken aan J.C. Bloems ‘Het leven houdt zijn wonderen verborgen’. Mooie verzen, verwante verzen. En gelijkelijke vergissingen, naar mijn smaak: de wonderen groeien en bloeien overal, alleen moet je je trainen om ze te zien en te beleven.
Neem nou de poëzie. Een van de middelbare meisjes van de Academie Waterland, Jeanne Bloem, bracht jouw schoolgenoot Jacques Perk op het tapijt. We lazen ook ‘Iris’ en niet alleen de eerste verzen, ‘Ik ben geboren in zonne-gloren/ En een zucht van de ziedende zee’. Was dat ook niet even een wonder? De herontdekking van die zee aan taalschoonheid en de regenboog van ons aller poëzievreugde daar boven?
Als de Waterlandse jeugd daar op dit moment geen oog en geen oor voor heeft, het zij zo. Dat zij daarbij ook nog de kans mislopen op poëtische ontmoetingen: eigen schuld dikke bult. Hoewel, we kunnen het aan ze overlaten om een meisje in hun tuintje te krijgen. Nu jij zo over die ontmoeting met het meisje in hun tuintje te krijgen. Nu jij zo over die ontmoeting met het meisje in de tuin begon, ben ik nog eens naar je eerste gedichtenbundel gelopen, die je maakte in de tijd dat je je als amoureus en poëtisch bevlogen jongeling op de fiets door avondlijk Amsterdam verplaatste: er bestaat een gedicht uit die jaren waarin zowel zij als ik met name worden genoemd. (Of is het: wordt genoemd? Je wordt veel te overbewust door dit soort linguïstische microscopie.) In ‘De kip van Egypte’ werd ik getroffen door een flink aantal eerste zinnen die weinig minder memorabel zijn dan Marsmans ‘Groots en meeslepend wil ik leven’. ‘Hij is een Christus met zichzelf tot kruis’ is een zeer sterke, die zijn plaats in de wachtkamer van elke psychotherapeut verdient. Mooi ook: ‘Het woord is van langzame duur’ en ‘Er dampt uit de aarde muziek op’. Maar de mooiste, voor wie een meisje in zijn tuin heeft, is deze: ‘Vergeef de gelukkige man’.