Bzzlletin. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
Ik wil dus graag de belhamel van de Nederlandse literatuur uithangenZijn er in de Nederlandse literatuur momenteel alleen maar debutanten, of ontstaat er geleidelijk een nieuwe generatie schrijvers? Joost Niemöller besloot een selecte groep van tien schrijvers (en dichters) jonger dan 35 jaar, te interviewen. Op zoek naar de onderlinge overeenkomsten en verschillen. Hopend op een tijdsbeeld. Joost Zwagerman (Alkmaar, 1963) debuteerde in 1986 met de roman De houdgreep. In 1987 verscheen de gedichtenbundel Langs de doofpot en een verzameling verhalen Kroondomein. Alle bij uitgeverij De Arbeiderspers. Verder publiceerde hij verhalen en gedichten in de Revisor, Tirade, de Held, Maatstaf en Avenue en schrijft hij boekbesprekingen voor Vrij Nederland. In Vinyl heeft hij een column. Joost Zwagerman stelde een geruchtmakende Haagse Post special samen over het postmodernisme en schreef in de Volkskrant een polemisch getint artikel vóór een lyrische en tégen een hermetische poëzie. Heb je al enig idee hoe je nog te schrijven oeuvre eruit zal zien? Gaandeweg ben ik erachter gekomen dat ik wel een van die schrijvers zal zijn die in een bepaald opzicht steeds hetzelfde boek schrijven. De houdgreep, mijn debuut, was een roman over een eerste liefde. In de bundel Kroondomein gaat ook een aantal verhalen, in verkapte vorm, over liefde. En ik werk nu aan een cyclus liefdesgedichten. Dus dat zal het wel worden. Ik dank dat ik het een beetje afzichtelijk zou vinden als ik van iemand anders zo'n uitspraak in een interview zou lezen, maar ik kom er, denk ik, niet onderuit.
Wie vind je de echt belangrijke schrijvers? Nabokov. Flaubert (eigenlijk vooral de brievenboeken). Proust. Salinger. Schrijven als een kroonluchter, zoals Nabokov ooit eens heeft gezegd.
Doorzichtige boeken. Nee dat niet. Geen boeken over het schrijven. In de kritieken op Kroondomein stond dat het een boek was dat grotendeels over het schrijven zelf ging. En dat is gedeeltelijk wel waar, maar daarmee wordt tegelijk je werk in een context geplaatst waarin ik het liever niet zie. Bij schrijven over het schrijven denk je onmiddellijk aan de Revisorschool met bijbehorende academische, altijd keurig kloppende bouwwerkjes. Nou, zo wil ik dus niet schrijven. Ik mag af en toe graag uit de bocht vliegen. Daar blijkt tenminste uit dat er vaart zit in je werk. Bernlef zei ooit dat niemand op z'n bek gaat in de poëzie van nu omdat men geen hoge vlucht durft te nemen. Daar ben ik het helemaal mee eens. Wat ik graag zie is wat meer lyriek. Maar, als ik me van lyriek bedien, dan ben ik me daar tegelijk ook al te zeer van bewust. Ik durf niet onvervalst lyrisch te zijn. Misschien is zo'n reserve wel postmodern. Als ik in Kroondomein een uitgesproken lyrische schrijver opvoer kan ik niet anders dan de schrijver licht ridiculiseren.
Hoop je dat je vaart maakt, uit de bocht vliegt en dan ondanks jezelf iets van jezelf laat zien? Of ik dat hoop? Nee. Of ja, misschien wel... Dat is meteen weer zo beladen. Als ik denk aan dat soort enthousiasme dan denk ik aan die aardappelachtige blijheid van Maarten 't Hart. Oeverloos gekwek.
Als ik je iets vraag over je eigen werk, dan begin je al snel over literatuur in het algemeen of over andere schrijvers. Zodra ik het over mijn eigen werk moet gaan hebben raak ik in een kramp. Tijdens het schrijven maan ik mezelf tot voorzichtigheid. Niets is zo erg als een schrijver die in zijn boeken voortdurend in een kramp ligt. En aangezien de literatuur voor een groot deel versluiering is, is het goed om dit soort zaken ook zo aantrekkelijk mogelijk in je boeken te versluieren.
Daar ga je weer: ‘Aangezien de literatuur...’ Okee, okee. Aan de andere kant vind ik het ook heel leuk om die kramp een beetje uit te buiten. Masochisme. Ik heb een drietal uitermate schaamteloze en feestelijk vunzige brieven in Maatstaf gepubliceerd. Drie liefdesbrieven die echt niet kunnen. Het is al absoluut not done om op mijn leeftijd brieven te gaan publiceren, al zijn ze dan nog zo gestileerd. Trouwens, die brieven zijn ook echt verstuurd. Maar ik heb er wel meteen, rat die ik ben, copieën van gemaakt om ze daarna om te vormen tot echte literatuur. Dat zou je provoceren kunnen noemen maar de enige die ik er echt mee provoceer ben ikzelf. Ik vond mezelf toen een enorme belhamel.
Schaam je je vaak voor jezelf? Op het moment dat ik achter de schrijftafel ga zitten dan zie ik mijn eigen achterhoofd, mijn gekromde rug, dan zie ik die hele belachelijke houding van iemand die zonodig moet terwijl er toch echt niemand op je zit te wachten. Ik schaam me al op het moment dat ik de vooorbereidingen zit te doen om te gaan schrijven. Kun je nagaan als ik erover moet praten, zoals nu. Maar dat is allemaal buitengewoon aanvaardbaar, want modern schizofreen. Tegelijk wil ik dus graag de belhamel van de Nederlandse literatuur uithangen. En belhamels kennen geen schaamte. Ik overschreeuw m'n eigen schaamte. Wat zijn we aan het psychologiseren, hè. Jesus Christ. | |
[pagina 55]
| |
Joost Zwagerman, foto: Gerrit Serné
Noem eens een televisieprogramma dat je diep geraakt heeft. St. Elsewhere. (lacht)
Hadden je ouders thuis televisie? Ja, en ik heb ook heel veel gekeken. Van jongsaf aan. Zoals ik een paar dagen uit het lood was geslagen na het lezen van Madame Bovary, zo kan ik ook naar ‘In de hoofdrol’ kijken van Mies Bouwman en tussen al die voorgeprogrammeerde emoties en vriendschappen opeens één werkelijke vriendschap zien en daar zeer aangedaan van raken. Ik ben een heel soft ventje wat dat betreft.
Zit je dan ook echt te huilen? Ja, nou ja. 's Avonds laat, als ik aan het werk ben geweest, dan ben ik vatbaar voor de meest oubollige emoties. Een soort hele lullige burgermanskatharsis is dat.
Zijn bepaalde series van vroeger je bijgebleven? De enorme geborgenheid van ‘De fabeltjeskrant’. De angst voor De Woefs en De Lama's, die van de televisie zijn gehaald omdat het te eng was. Dat staat me nog zeer levendig voor de geest. Daar lag ik dus ook wakker van. Elke avond om vijf voor zeven was dat. M'n ouders moesten me na zo'n uitzending echt kalmeren.
En dierenseries? Nee, die niet. Ik ben nooit gek geweest op zeehondjes. Ik benijdde alle meisjes die daar mee dweepten en in trance konden raken als er een leeuw werd afgeschoten in Timboektoe. Maar ik dus niet. Joost Zwagerman, foto: Gerrit Serné
Heeft de televisie invloed gehad op je boeken? In mijn eerste boek, De houdgreep, waant een van de twee hoofdpersonen, het meisje Adriënne, zich regelmatig door een camera geobserveerd. Dat is een van de platitudes van onze generatie; ieder groot gevoel gaat gepaard met het idee dat je bespied wordt. Het overbewustzijn van de jaren zeventig waar Oek de Jong het in Opwaaiende zomerjurken impliciet over heeft is inmiddels geïntensiveerd en gemeengoed geworden.
Ben je een filmisch schrijver? De houdgreep is opgebouwd uit hele korte hoofdstukjes. Zoals ‘Dallas’ en ‘Dynasty’, zou je kunnen zeggen. Maar ook zoals Kindergeschichte van Peter Handke of De minnaar en Moderato Cantabile van Marguerite Duras. Ik weet het niet. Als ik schrijf, merk ik soms wel dat ik heel erg gespitst ben op scènes an sich. Ik hou ervan scènes aan elkaar te knutselen. Ik die zin zal ik dan wel een filmisch schrijver zijn.
Je hebt een reis naar Amerika gemaakt. Ik heb een zesweekse reis gemaakt op uitnodiging van Amerika. Dat was georganiseerd door het USIA, het Uni- | |
[pagina 56]
| |
ted States Information Agency met de bedoeling om schrijvers, dichters, toneelschrijvers, jonger dan 25, de kans te geven meer van Amerika te laten zien dan het image dat we er doorgaans van hebben. Uit ieder werelddeel waren er drie schrijvers geselecteerd. Europa was vertegenwoordigd door Zweden, Portugal en Nederland. En verder waren er landen als China, de Philippijnen, Colombia, Argentinië en Australië van de partij. Een veredeld schoolreisje dus, voor jonge schrijvers. De eis was wel dat je in boekvorm gepubliceerd moest hebben. In Amerika had ik voor het eerst geen last meer van schaamte. Dat was de eerste keer in m'n prille schrijversbestaan dat ik merkte dat je je oprecht kunt interesseren voor de ander, zonder gedwarsboomd te worden door paranoïa of wederzijdse kinnesinne. We moesten 12 uur per dag onafgebroken in touw zijn, want Amerikanen houden niet van langzaam. Alles moest grondig, snel en goed georganiseerd. Ik had al gauw het idee dat ik die schrijvers van all over the world al heel lang kende. Het belangrijkste van die reis was misschien wel dat ik de literatuur uit m'n eigen land enorm heb leren relativeren. Die mensen kwamen uit landen waar literatuur heel moeilijk ligt. En ik was, samen met Zweden, toch wel het enige land waar literatuur een soort decorum is voor de happy few. Ik was dus een heel verwend jongetje dat schreef over liefde en videoclips terwijl een hele hoop van die schrijvers echt schreven over dingen waarvan zij vonden dat hun land, of in elk geval hun generatie ermee gediend was.
Waar denk je aan bij het woord ‘engagement’? Geëngageerd zijn in Nederland, dat is echt belachelijk.
Tenzij je tot een minderheidsgroepering behoort. Er was in Amerika een jongen uit Zuid-Afrika. Je werd wel even stil als hij vertelde hoe hij als mens door het leven ging van dag tot dag. Daar kwam nog eens bij dat hij het als schrijver ook alles behalve makkelijk had gehad. En ja, als ik dan denk aan mijn kramp en mijn belhamelachtigheid... (lacht)
Op een foto zag ik het boek Groot Nieuws voor U in je boekenkast staan. Ben je gelovig? Ik ben zeer rechtgeaard opgevoed. Echt gedoopt. Maar het katholicisme was bij ons thuis heel relaxed: het zou aardig zijn als je met pa en ma meeging naar de kerk, maar zoniet, evengoed. Later, toen ik mooie literatuur begon te lezen, kwam ik er achter dat de bijbel een niet te negeren boek was. Toen sleepte ik er ook allerlei religieuze handboeken bij. Ging ik christelijke filosofen lezen.
Maar je bent niet meer gelovig? Ik zou me nooit aansluiten bij een kerk.
Dat is wat anders. O, nou... jaja (lacht), jawel. Ja hoor. Ik ben altijd gecharmeerd geweest van dat ontologische godsbewijs uit de Middeleeuwen dat zegt: als wij ons een God kunnen voorstellen dan moet er ook eentje zijn. Ik vind zo'n redenering van een hartveroverende eenvoud. En zolang er een God bestaat bij de gratie van mijn zeer levendige fantasie ben ik niet degene die dat zonodig de kop in moet drukken bij mezelf. Zolang ik er tenminste geen nadeel van ondervind. Ik ben de laatste tijd een paar keer op Tenerife geweest; katholiek tot in de tenen dus, en dat katholicisme is enorm inspirerend. Iedere maatschappelijke gebeurtenis gaat vergezeld van een enorme kerkelijke uitbundigheid. Katholieken zijn de vrije jongens onder de Westerse religieuzen. Katholicisme koketteert met z'n on-integriteit. Dat spreekt me zeer aan. Met z'n allen bij elkaar gaan zitten en dan een paus kiezen die meteen onschendbaar verklaard is. Fantastisch.
Het moet schitteren. Ja, ik hou van een kroonluchter in de literatuur, dus hou ik ook van een kroonluchter in de religie. Pracht en praal. Een recensent schreef over mijn poëzie iets van ‘ronkend en lawaaiig en feestneuzerig’ en dat was dus negatief bedoeld, maar ik dacht toen van ‘nou, toch geslaagd’. En mijn tweede poëziebundel zal zonodig nog meer lawaai maken. Ik hou absoluut niet van die stille, afgemeten, keurige poëzie. Er wordt, onder het mom van moderniteit, zoveel oubollige poëzie geschreven. Als iemand me bijvoorbeeld vraagt wat ik vind van de poëzie van Tom van Deel, dan ga ik onmiddellijk achter een boom staan.
Wanneer wist je voor het eerst dat je schrijver wilde worden? Van jongsaf aan. Ik maakte elke week de Zwagergids. Ik knipte plaatjes uit tijdschriften en schreef reportages over, waar ik dan een eigen draai aan gaf. Ik verzamelde materiaal uit de VARA-gids, popblaadjes en oude leesmappen. Zo maakte ik mijn eigen tijdschrift met achtergrondreportages, diepte-interviews, alles. Iedere week. Dat liet ik dan lezen aan m'n ouders en soms ook aan ooms en tantes. Jaren heb ik dat gedaan. Ik denk van m'n elfde tot m'n zestiende. Van daar was het een kleine stap naar de schoolkrant. Dat consciëntieuze, die enorme regelmaat heb ik na de Zwagergids niet meer kunnen evenaren. Maar variëren op bestaand materiaal doe ik nog steeds. Dat is door de critici niet helemaal opgemerkt. Bij Kroondomein heeft men wel een aantal invloedssferen gezien, maar ik ben echt heel kinderlijk en naïef aan het uitknippen geweest. In het verhaal ‘De zaken van Bernard’ bijvoorbeeld, voer ik een overspannen, verkrampt personage op, maar er staan allemaal zinnen in die ik uit diverse romans van Gerrit Krol heb geplukt. Krol is iemand die ik wel waardeer, maar die als schrijver heel ver van me afstaat. Ik wilde die nuchtere zinnen van Krol tot mijn beschikking hebben om ze in mijn verhaal onder te brengen. Een ander voorbeeld uit Kroondomein: het verhaal ‘Groen is geen kleur’. Dat is een morsige variant op het verhaal ‘For Esmé - with Love and Squalor’ van Salinger. Ik vind zoiets een uitdaging, ook in technische zin, omdat ik graag knutsel. Door zo'n manier van werken krijgt een tekst een meerwaarde. Ook met gedichten werk ik zo. Ik gebruik bijvoorbeeld de structuur van een gedicht van Gorter om er een heel ander gedicht mee te maken. | |
[pagina 57]
| |
Gebruik je het schrijven om jezelf iets duidelijk te maken? Nee, het is alleen maar een kwestie van variëren, intensiveren en complexer maken. Het is absoluut niet therapeutisch of verhelderend.
De jonge Amerikaanse schrijver Bret Easton Ellis schreef drie jaar terug zijn debuutroman Less than zero, die algemeen erkend werd als een indringend beeld van een generatie. Een tijdsbeeld dus. Ja, maar waar hij de nadruk op legt is het grote niets, de grote ongevoeligheid. Less than zero is een belangrijk boek maar moet wel een incident blijven. Is dat niet het gevel, dan gaan we toe naar de totale verramsjing van de literatuur. De personages van Ellis wanen zich niet eens meer bespied door een camera, want bij hen is alles al gezien.
Toch is er sprake van een vorm van gemeenschapszin. Met name in zijn tweede boek, The Rules of Attraction, dat speelt op een campus. Als in zijn romans een persoon A iets zegt wat niet naar de zin is van een persoon B, dan wordt er niet gereageerd. Emotionaliteit is uit den boze. The Rules of Attraction is voor mij de limit. Ik haak af bij al dat Neanderthalerachtig postmodern gepraat. Dan trakteer ik mezelf liever, na twaalven, op een lyrische plaat van Prince. De wereld van al dat ongeïnspireerde geneuk, staat me niet aan. Maar zover zijn wij, in Europa, gelukkig nog niet. Ik ben in dat soort dingen een absoluut ouderwets, moralistisch persoon. Tijdens mijn reis door Amerika werd ik natuurlijk ook regelmatig geconfronteerd met ‘de nieuwe mentaliteit’. Zo stond op ons programma dat we in discussie zouden gaan met een aantal vertegenwoordigers van belangrijke Amerikaanse media. Sowieso vonden die mediamensen alles ‘fantastic’ wat wij deden, een soort Pavlovreactie die je altijd kreeg. Als wij kritiek hadden op de Amerikaanse massacultuur en bijbehorende eenvormigheid, dan vonden ze dat ook buitengewoon interessant om te horen, maar men was het even later weer vergeten. Het was goed dat we kritiek hadden, maar alleen om het feit dàt we kritiek hadden. En dat zie je ook bij Bret Easton Ellis; een wereld zonder consequenties. Dan moet ik toch wel even mijn schoolmeestervingertje heffen.
In The Rules of Attraction figureren vooral studenten. Meestal de voorlopers van een nieuwe maatschappijvorm. Bret Easton Ellis schetst een generatie studenten die qua intelligentie en instelling niet verschillen van een stel voetbalsupporters bij Ajax' F-side. Dat is de totale verramsjing des geestes gewoon. Dan doe ik niet meer mee. Dan ga ik wel keurig kroonluchters zitten maken.
Vind je niet dat je de consequentie moet trekken om in opstand te komen? Als de wereld zo is, als Bret Easton Ellis hem beschrijft, dan zijn de mensen toch allang niet meer aanspreekbaar. Dan kom je toch al heel snel bij het ouwe liedje of je VARA-kijkers kunt opvoeden. Niet dus. Maar als ook de studenten, de bloem der natie, volledig zijn gereduceerd tot planten... Sex en coke is er voor de kick, maar in Ellis' boek is dat tot iets mechanisch verworden. Met dat soort mensen ga ik niet om. Dan krijg ik mijn kickje wel thuis. Joost Zwagerman, foto: Gerrit Serné
Kun je een jonge Nederlandse schrijver noemen die je bewondert? Een generatiegenoot bedoel je? Ja dat weet ik dus niet. Van het boek Arbeidsvitaminen van Martin Bril en Dirk van Weelden verwacht ik veel, maar ik heb het nog niet gelezen. En ik heb een boezemvriend in de literatuur, de dichter Rogi Wieg. Zijn poëzie verschilt nogal van de mijne. Dat is wel goed, om iemand in de buurt te hebben die hele andere literatuur maakt. Dat is aardiger en leerzamer dan twee gelijkgestemde geesten die met bezwete koppen een manifestje zitten te schrijven.
Je ziet geen generatie. In de hedendaagse poëzie ontwaar ik iets van een nieuwe Sturm und Drang, van een hang naar uitbundigheid. Geen jolige rederijkerij, maar men is niet langer bevreesd om woorden te gebruiken in de geest van Lucebert, Claus, Gorter. Jonge dichters die ik in dit verband wil noemen zijn Pieter Bosma, Koos Dalstra, Renee Huigen, Tom Lanoye.
Op het omslag van Kroondomein staat een schilderij van de jonge, Nederlandse, postmoderne schilder Rob Scholte. Voel | |
[pagina 58]
| |
je je met hem verwant? Tot op zekere hoogte. Kroondomein is een boek met voor ieder verhaal een eigen stijl en zoiets valt ook te zeggen over het werk van Rob Scholte. Dirk van Weelden schreef over Scholte: ‘hij wil on-puur en openbaar, synthetisch en aktueel, duidelijk verstaanbaar en verontrustend zijn.’ Nou, of Scholte dat allemaal wil zijn is natuurlijk voor rekening van de essayist. Maar het klinkt me allemaal heel verleidelijk in de oren. Behalve dat verontrustende dan. Ik vind het wel jammer dat er in Nederland weinig contact tussen de schrijvers en de schilders van onze generatie lijkt te zijn. De schilders doen hun werk en concentreren zich nogal burgermansachtig en carrièregeil op het galeriewereldje en de schrijvers hebben hun eigen, literaire kongsi. Natuurlijk, binnen een internationale, postmoderne context vallen er verbanden te ontdekken. Maar in Nederland is er sinds de vijftigers niet echt sprake geweest van een of andere vorm van kruisbestuiving.
Bestaat er een Nederlands boek dat je wereldliteratuur zou durven noemen? Het verdriet van België van Hugo Claus. Beter dan Max Havelaar. Superieur geschreven. Het beste boek in Nederland komt dus uit België. Maar Max Havelaar is nummer twee.
Zou je jezelf een postmodern schrijver willen noemen? Nee. Ten eerste denk ik bij het schrijven niet na of ik wel iets maak wat postmodern is en...
Dat geloof ik niet. Nou... de eerlijkheid gebiedt mij... nu ik een paar gedichten aan het schrijven ben, doe ik dat wel met een zeker overbewustzijn; ik verwijs naar bepaalde literaturen en weet dat dat de postmoderne werkwijze is. Toegegeven. Maar Kroondomein werd door veel critici in verband gebracht met het postmodernisme, terwijl ik een aantal verhalen nog vòòr mijn twintigste geschreven heb toen ik nog nooit van het woord postmodernisme had gehoord. Dat verhaal ‘De zaken van Bernard’ bijvoorbeeld. Inderdaad, het is gefragmenteerd, heeft een perspectief waarbij het niet duidelijk is wie er nu wanneer aan het woord is en dan wordt er ook nog eens geciteerd. Toen ik achteraf ondekte dat je dat dus een postmodern verhaal kon noemen vind ik dat wel grappig. Maar als ik moest beantwoorden aan alle eisen van het postmoderne schrijven, dan had ik er helemaal geen zin in. Als ik een nieuwe roman ga schrijven, dan wordt dat beslist geen postmoderne roman. Het wordt eerder een smeuïg, lineair verteld verhaal met veel toeters en bellen.
Wat is postmodern? Jij zult een van de eersten zijn om te zeggen dat dat heel moeilijk te beantwoorden is. Het aardige is juist dat het postmodernisme aanhangt dat het geven van definities out of the question is. Zeker het postmodernisme zelf is niet te definiëren. Joost Zwagerman, foto: Gerrit Serné
Ja nu wordt het wel een slap verhaal. Eerst heb je het over ‘de eisen van het postmoderne schrijven’ en daarna weet je niet hoe je het postmodernisme moet omschrijven. Joost, ik heb al vaak gezegd dat ik helemaal geen zin meer heb om over dat hele postmodernisme te praten. Ik heb gewoon een Haagse Post over postmodernisme gemaakt en sindsdien heb ik het stelselmatig weggedrukt. Heb je een prachtig interview en dan moet jij weer over het postmodernisme beginnen.
Je laat het woord vallen en dan willen de lezers vast wel weten wat jij er precies onder verstaat. Ik kan zeggen dat het postmodernisme uitgaat van de basisovertuiging, om het maar in heel lelijk Nederlands te zeggen, dat daadwerkelijke originaliteit niet meer bestaat, na alles wat de kunst heeft voortgebracht. Maar ook die these is niet nieuw. Omdat het niet meer gaat om de originaliteit gaat het om de verleidelijkheid waarmee geannexeerd, geïroniseerd en geciteerd wordt. Punt. Iedereen staat nu in de rij om alles wat naar postmodernisme riekt de kop in te drukken, want het wordt geassocieerd met allerlei vormen van goedkoopte, van kitsch. En daar vind ik het juist weer spannend worden. Heel cynisch gezien is de voorliefde voor massacultuur nog de enige wijze om je als kunstenaar provocerend op te stellen. De revolutie zit 'em in de kitsch.
Hoe wil je schrijven over de liefde? Ik vind het ontroerend om te lezen hoe Oek de Jong in Cirkel in het gras met de zogenaamde mannelijke en vrouwelijke identiteit heeft gegoocheld. Wat dat boek intrige- | |
[pagina 59]
| |
rend maakt, is de vrouwelijkheid van de mannelijke hoofdpersoon, Andrea Simonetti, en de mannelijke trekjes van Hanna Piccard. De inwisselbaarheid van geslachtelijke kenmerken, daar gaat dat boek óók over. Als puber vond ik een blond meisje dat verkering had met een donkerharige jongen, of andersom, nogal obsceen. Dat was heel irrationeel hoor, maar ik vond ze te verschillend. De gefixeerdheid op het onbekende, de geilheid, lag er te dik boven op. Dat vond ik toen. Tot ik zelf verliefd werd op een blond meisje. Maar het is nooit helemaal verdwenen. Nog steeds vind ik het een beetje obsceen om verliefd te worden op wat je niet bent. In De houdgreep gaat het er eigenlijk om dat je in de liefde de ander niet wilt hèbben maar wilt wòrden. Zoals Herman Gorter schreef: ‘Zie je ik wou graag zijn/ jou, maar het kan niet zijn.’ In De houdgreep is te lezen hoe Adriënne verliefd wordt op een jongen. In dat boek staat niet alleen hoe en waarom ik denk dat een meisje verliefd wordt op een jongen. Er staat ook hoe ik zou zijn als ik een meisje was. Flauberts uitspraak ‘Madame Bovary, c'est moi’, heeft niet alleen een literatuurtechnische implicatie, nee, Flaubert heeft zich volgens mij letterlijk in de huid van Emma Bovary gewaand. Flaubert was een vrouwenman, en hieronder versta ik een man die voeling heeft voor wat vrouwelijk is. Kundera is een vrouwenman en Kafka ook. In de liefde de ander willen zijn, daar ben ik toch wel door geobsedeerd ja. Buiten dat is er eigenlijk niets met me aan de hand. Helemaal niets. Ja, hoe oud ben ik eigenlijk. Mijn kop steekt net boven het gras. Joost Zwagerman, foto: Gerrit Serné
|
|