haar waardering over uit. ‘Een voortreffelijk en letterlijk stormachtig begin,’ schreef Frans Kotterer in Het Parool. Met alle verschuldigde respect voor Toonder heeft Houwer weinig twijfel laten bestaan over de machtverhouding bij het produktieproces: omdat hij het financieel risico voor de film (3,5 miljoen gulden) op zich nam, wilde hij ook de eindverantwoordelijkheid. Of zoals hij indertijd in een interview in Vrij Nederland (naar aanleiding van het Dikker-incident) zei: ‘Er is één baas. Ik. Ik heb het laatste woord. Ik neem per slot de risico's, zij niet. Bovendien kan ik alles zelf, regisseren, monteren, mixen.’ Het avontuur met de dure Bommel-film is voor Houwer goed afgelopen ‘dankzij Amerikanen’,’ zegt hij. De Amerikaanse maatschappij MGM Universal kocht de rechten en distribueert de film niet zonder succes over de hele wereld.
Er bestaat een hardnekkig misverstand dat de film in Nederland een flop zou zijn geweest. Het tegendeel is waar. In het Amsterdamse Tuschinskytheater ging Als je begrijpt wat ik bedoel in het bijzijn van prinses Juliana en prins Bernhard op 3 februari 1983 in première. De film liep in zo'n zeventig theaters in het land en trok in een jaar tijd meer publiek dan bijvoorbeeld De Vierde Man, een andere succesvolle produktie van Houwer, die een paar weken later uitkwam. De Bommel-film mag dan met ruim een half miljoen kaartjes ver achterblijven bij de Houwer-produktie Ciske de Rat (1,5 miljoen kaartjes), Keetje Tippel (3 miljoen) en Turks Fruit (3,5 miljoen), maar die films werden geproduceerd vóór het bioscoopbezoek in het algemeen dramatisch terugliep.
De tekenfilm werd in de dag- en weekbladen overwegend positief tot zeer positief ontvangen. Juichende koppen zelfs: ‘Knappe Bommelfilm’ (NRC-Handelsblad), ‘Bommelfilm kan internationaal kassucces worden’ (de Volkskrant). In Trouw: ‘gedegen vakwerk... De film zal zijn weg naar het hart van het Nederlandse publiek wel vinden’ en Het Parool: ‘De eerste avondvullende tekenfilm met Heer Ollie als ster mag er wezen, is kortom meer dan geslaagd.’ Er waren ook kritischer geluiden: tekenaar Peter van Straaten in het filmblad Skoop: ‘Ik zal eerlijk moeten zijn. Ik vond het een aardige film, maar niet meer dan dat. De verwachtingen waren wellicht te hoog gespannen, dat zal best kunnen meespelen... Ik had meer willen lachen en ik had op de momenten die ontroerend bedoeld waren ook echt ontroerd willen worden.’ Toch besluit hij zijn artikel met: ‘het is een aardige film.’ Rob Houwer kan er achteraf niets anders over zeggen dan: ‘Ik ben er heel trots op, het was een groot nationaal succes.’
Als tekenfilm geslaagd dus, en ook in de vergelijking tussen boek en film viel het oordeel vrijwel unaniem positief uit. ‘Zijn ze het of zijn ze het niet? Ja hoor, ze zijn het! Geheel en al, compleet met stemmen en gebaren.’ (Trouw) En dan mag Van Straaten Bommel in de film iets te rond vinden, Trouw de ruitjesjas van Super missen en een enkeling ongelukkig zijn met de stem van Tom Poes door Trudy Libosan. ‘Een popperig geluid, zo ken ik hem niet,’ schrijft NRC en Van Straaten maakt er zich in Skoop zelfs boos over: ‘Ik heb niets tegen vrouwen, maar Tom Poes is geen vrouw - het is op zijn minst een onzijdig iemand.’ ‘Het is aan androgeen stemgeluid,’ vindt Rob Houwer zelf. ‘De Amerikanen hebben trouwens ook een vrouw voor Tom Poes genomen.’
Passende stemmen te vinden voor een tekenfilm is een hachelijke zaak en dat was het zeker voor de Bommel-film. De lezers van de strip hadden zich natuurlijk al een voorstelling gemaakt van het geluid van Ollie B. Bommel, Tom Poes, Joost en de anderen. De opgave was de stemmen stuk voor stuk in levende lijve terug te vinden. De ‘supervisors’ van de Bommel-film zijn daar heel goed in geslaagd. Fred Benavente is een aardige, bedaarde Bommel en Luc Lutz is een volmaakt bekakt-beleefde Joost. Perfect is ook Paul Haenen als de slijmerige kruidenier Grootgrut en André van den Heuvel en Gees Linnenbank zijn een mooi vilein duo als Bul Super en Hiep Hieper. Geheel in stijl en komisch is de stem van Fred Emmer voor de nieuwslezende berggeit in het tv-journaal.
Technisch gezien mag Als je begrijpt wat ik bedoel een professionele film genoemd worden en onderhoudend is hij ook zeker. Het begin van de film is, zoals gezegd, stormachtig. Het is de avond vóór vrijdag de dertiende, het is volle maan, het dondert en het bliksemt en Joost is bang, want ‘de zwel zit in het weer’. En van de zwel komt de zwadder. In de tuin van Bommelstein ontdekt hij opeens reuzevoetstappen en dan ziet hij een rond groen voorwerp liggen. Een bal van een van mijn neefjes, zegt Bommel, en de heer legt zich te rusten, vrijdag geeft hij een groot feest. De volgende morgen barst de bal open en komt er een soort draakje uit, een kleine zwelbast. Het jong ziet Bommel en loopt direct likkend en kwijlend op hem af. Bommel is vertederd (‘Ik had het opeens als u begrijpt wat ik bedoel’), drukt zijn pleegkind aan de borst en noemt het Zwelgje.
Zwelgje zal Bommelstein op zijn grondvesten doen schudden en dat begint meteen al als Joost hem in bad wil doen. Zwelgje haat water. En een zwelbast ‘krimpt als hij verdrietig is en groeit als hij pret maakt of boos wordt’, weet Joost uit het boek dat hij van heer Bommel kreeg. Zwelgje groeit uit tot een afschuwelijk monster dat de boel afbreekt en Joost hardhandig behandelt. Bommel weet hem weer klein te krijgen, want het dier luistert wel naar hem.
Tijdens het feest besteelt Zwelgje de gasten en Bommel wendt zich ten einde raad tot doctorandus Zielknijper. Maar dan zijn Bul Super en Hiep Hieper inmiddels al op de hoogte van het bestaan van Zwelgje en ontvoeren het dier. Het loopt allemaal behoorlijk uit de hand tot Tom Poes eindelijk ingrijpt. Maar dan heeft Joost al een prachtig droef lied ten gehore gebracht over zijn heer, die ‘de prooi van bittere spot’ werd. En heeft Bommel de vrijheid in de Zwarte Bergen bezongen. Het zijn leuke liedjes vsn Harry Geelen en Herman Schoonderwalt.
Een buitenlands succes voor Als je begrijpt wat ik bedoel hielden weinigen voor mogelijk. ‘Wel betwijfel ik of Als je begrijpt wat ik bedoel in het buitenland een succes zal worden. Bommel en consorten zijn hier natuurlijk een begrip, maar daar staat men er heel wat kouder tegenover. Bovendien, wat blijft er na een vertaling over van de tekst?’