| |
| |
| |
Aart van Zoest
Grieshaber, Goodspice, Cornchaff en Grosgrain
Bommel in het buitenlands
‘Zijn er veel vertalingen van Bommel verschenen?’
Om Toonder deze vraag te kunnen stellen is Peter Gielissen naar Ierland gereisd. In dit nummer is het antwoord te lezen. ‘Deens, Zweeds, Noors, Fins, Duits, Frans, Engels, Spaans, Papiemento en Bahasa’ noemt Toonder en hij voegt eraan toe: ‘De receptie was, voor zover ik heb kunnen nagaan, fantastisch. Vooral vóór de tijd waarin de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde op de proppen kwam en Bommel nog onvolwassen was. Toen was de taal simpel en kon het makkelijker vertaald worden. Bommel stond weliswaar overal in het kinderhoekje, maar daar had-ie dan ook veel succes. Kennelijk is het een erg internationaal produkt.’ Ik heb dat bevestigd gehoord door Heleen van Wijk, van Toonders uitgever De Bezige Bij: ook de volwassen Bommel blijft in Zweden in de kinderhoek. Als je dat zo laat en de vertaling daar ook op afstemt is er eigenlijk geen probleem. Maar een probleem is er kennelijk toch, met die volwassen strip. Hoe valt anders te verklaren dat Toonder, nadat hij zijn strip een internationaal produkt heeft genoemd in een volgende zin verklaart: ‘Al hebben we erg veel moeilijkheden met de talen gehad.’
Er is een probleem met de vertaling van de volwassen Bommelstrip, dat is duidelijk. Toonder signaleert vooral het voorbeeld van de Engelse en Amerikaanse markt. En komt tot de uitspraak: ‘Ikzelf geloof eigenlijk dat het onmogelijk is. Mijn taal leent zich er niet voor. Het wordt vervelend, langdradig.’
Laten we om te beginnen eens aannemen dat hij gelijk heeft. Waarom zou zijn taal zich niet tot vertalen lenen? Door het specifiek Nederlandse ervan? Zeker. Het specifiek Nederlandse in de Toonderstijl is de exploitatie van mogelijkheden tot woordgrappen, tot het uitdrukken van gevoelsnuances, tot het poëtiseren van de taal door het gebruik van een rijk scala aan stijlfiguren die van het Nederlandse taaleigen gebruik maken en we denken dan speciaal aan archaïsmen of neologismen, aan culturele registers, d.w.z. taaltjes die typisch zijn voor bepaalde groepen in de samenleving. Met opzet gebruik ik het woord ‘poëtiseren’. Want het ligt eenvoudigweg zo: omdat de taal van de volwassen Bommelstrip zo poëtisch is, leent hij zich niet of nauwelijks tot vertaling. Poëzie is au fond toch ook onvertaalbaar.
Maar ja. Onmogelijk. Het leven doet zich aan ons voor als het onmogelijke, heeft Bataille gezegd. En we leven het toch? Waarom moeten sommigen zo nodig de Mount Everest op? Omdat het onmogelijk is.
Dus wordt Bommel vertaald. Door gedrevenen, alleen door die. En inderdaad wil de uitgever dat wel stimuleren. We hebben immers in de Bommelstrip een nationaal produkt waarvan we graag een internationaal produkt maken, niet eens vanwege het gewin maar vanwege ons gevoel van eigenwaarde. Al dat buitenland moet toch wel erg geborneerd zijn wil het niet kunnen begrijpen waarom wij zo verrukt van die stripverhalen zijn.
En soms vind je ze. Buitenlanders die onze taal en onze cultuur voldoende kennen om de fijne nuances aan te voelen van de Bommelcharme. Het zou voldoende kunnen zijn om ze op handen te dragen. Maar ze doen meer, ze wagen zich aan het onmogelijke, ze vertalen een volwassen Bommelstrip.
Ik draag vertalers, allen zonder uitzondering, maar vooral de goede, bewondering en erkentelijkheid toe. Ze worden altijd onderbetaald. Elke willekeurige nitwit, en bovendien vaak de eigen collega's, ja eigenlijk alle mensen, vallen over ze heen, omdat er altijd wel een foutje te bespeuren valt of een fraaiere variant kan worden gevonden. En ondanks dat gaan ze door met het ontsluiten van teksten uit taalgebieden, die anders voor ons gesloten zouden blijven. Zij zijn de echte, oprechte cultuurverspreiders, andere koek dan vermoeide toneelspelers in een bus op weg naar honderd kilometer verderop in een provinciaal theater.
Ik bewonder buitenlanders die onze taal goed leren, want die is, hoewel mooi, erg moeilijk. Ik bewonder ze vooral om hun standvastigheid tegen de eigen Nederlandse weggooierigheid ten aanzien van de Nederlandse taal en cultuur. Waarom zou iemand ter wereld onze taal leren? Zo denken we er praktisch allemaal over en de Nederlandssprekende buitenlander wordt tot vervelens toe met deze retorische vraag geconfronteerd. En dat er een boeiende, waardevolle Nederlandse cultuur zou bestaan kan moeilijk doordringen tot de breinen van de schamperaars, die in hun vlijmscherpe pennevruchtjes deze defaitistische aanname door onderling gekift tot een self-fulfilling prophesy maken. En door dat gordijn van pissigheid weten ze toch heen te dringen, de buitenlanders, waarover ik het hier wil hebben, de Toonder-vertalers. Ze bestaan, u gaat het hieronder gewaar worden.
Jacqueline Crevoisier is een Zwitserse, die in Nederland woont en werkt. Ze is schrijfster van gedichten (Geliebter Idiot, 1971, Salto morale, 1977), korte verhalen (Bitte nicht stören - Monologik zur Selbstfindung, 1987), van hoorspelen en draaiboeken. Ze is t.v.-regisseuse. Voor de AVRO heeft ze een gefilmd portret gemaakt van Marten Toonder, heel mooi, ik heb er vooral de scène uit onthouden waar, als Toonder en zij wandelen in de omgeving van Greystones, kraaien in de toppen van een boom hun krassende
| |
| |
roep laten horen en Toonder dan zegt: ‘Er wordt op ons gelet.’
Gedreven door niets anders dan affiniteit met het werk van Toonder heeft Jacqueline Crevoisier het ondernomen om een Duitse vertaling van een van de strips te maken, en wel De uitvalsels, en bovendien te streven naar uitgave daarvan. Dat laatste heeft ze nu, na vier jaar, voor elkaar gebracht: in het najaar van 1988 zal Ausfäller verschijnen bij Edition Erpf, in Bern. In de zomer van 1987, in de Spiegelzaal van een sjiek hotel in Amsterdam, heeft de zaak zijn beslag gekregen. En, als was het om haar voor die volhardendheid te belonen, maar dan op een geheel ander front, kreeg Jacqueline Crevoisier een maand later een eerbewijs van de Deutsche Akademie der Darstellende Künste in Frankfurt: haar hoorspel Die bonbonrosa fluoreszerende Einkauftasche oder Frau Hennipmann probt den Aufstand werd gekozen tot hoorspel van de maand.
Deze Bommelliefhebster heeft uit de verhalen die zij kent De uitvalsels uitverkoren om door haar in het Duits te worden vertaald. Een bijzondere keus. De uitvalsels is namelijk een van de rijkste Bommelverhalen, zowel wat de thematiek als de poëticiteit betreft. Zelf s de fabel is rijk geschakeerd: Ollie hoort toevallig een gesprek tussen Joost en Grootgrut af, waarin hij door de laatste als een nietsnut wordt afgeschilderd en in zijn ellende werpt hij een emmer vol verlepte bloemen over de heg van Cantecler, zodat de getroffen edelman hem voor uitstoting uit de Kleine Club voordraagt, ook al omdat een tuinkabouter is gesignaleerd in Bommels tuin, maar die ontdooit als Bommel hem op zolder heeft geplaatst en blijkt Kwetal te zijn, en Kwetal draagt er dan, in ruil voor een luttele wederdient, zorg voor dat alles wat Bommel wenst om anderen te behagen tot realiteit wordt, alle ‘invalsels’ worden door Kwetal mogelijk gemaakt, een ambtsketting die hem doet zweven voor Dickerdack, vermisool voor dichterlijke inspiratie voor Cantecler, wondertelevisie voor Joost en een baljurk voor Doddeltje, en dat treedt er een soort verslaving op en een vreselijke ontnuchtering wanneer de ‘invalsels’ tot ‘uitvalsels’ worden, als de ambtsketen een roestige fietsketting wordt, Cantecler tot uitzinnigheid vervalt en de feestjurk terugkeert tot de staat van afdankertje.
Het scala aan personages is groot; behalve de genoemden komen Wammes Waggel, de heer Fanth, de weduwe Hooinaalt, een uitsmijter genaamd Hoetel, bijfiguren als de feestgangers Knorringa, Tater, Sturkenstein, Titia Tato, Erra Kant en een niet met name genoemde bibliothecaresse en eveneens naamloze arts in het verhaal voor. Er zit een intrigerende allegorische kant aan: met behulp van Kwetal laat iedereen om hem heen zijn zin krijgen en ook hijzelf mag van Kwetal iets wensen. Wat zou het zijn? ‘Ik zou graag willen kunnen wat ik eigenlijk zou willen doen als ik het doen kon.’ Kwetal bedenkt dan ‘Wat een geweldig denkraam om zoiets te willen! Ik zal het kansen, maar het is niet mak.’ En geeft Bommel een doosje waarin een spiegelscherf zijn eigen gelaat weerspiegelt. ‘Maar er was toch iets vreemd aan, want in plaats van de vervallen trekken, die hij verwacht had, vertoonde het beeld een opgewekte glimlach.’
Door de centrale plaats van Kwetal met zijn specifiek taaltje in het verhaal inneemt is de vertaalopgave een extra uitdaging en dat geldt ook voor iemand als Cantecler uiteraard. Er is misschien geen Bommelverhaal dat dermate vol zit met taal-humor, soms van het allerfijnste soort. De heer Grootgrut kwam om, volgens Joost, ‘alleen maar wat grutsprits en zoete broodjes’. Wanneer de markies zich misdraagt op het bal door een overdosis van Kwetals vermisool, wordt hij ervan verdacht dronken te zijn, zodat de uitsmijter Hoetel hem bij de bar neerzet en vraagt: ‘Wat zal het zijn, meneer? Een grenadine of een kwast?’ En dan komt het antwoord: ‘Kwast. Parbleu. We zullen zien wie hier een kwast is. We zullen zien. Men kan een oud geslacht niet voor kwast zetten.’
Ik wil hiermee aangeven welke moeilijkheidsgraad de opgave heeft die Jacqueline Crevoisier zich stelde, toen zij begon aan haar vertaling. Ik ben niet gekwalificeerd om een oordeel over het resultaat uit te spreken en zal me daarom beperken tot het weergeven van enkele stukjes uit de Duitse versie, maar ik kan niet nalaten te vermelden dat deze een meeslepend effect heeft op iemand als ik die de Nederlandse tekst kent en er de schoonheid van herkent. Ziehier hoe De uitvalsels in het Nederlands begint:
Het was een wilde avond. De wind gierde over de heuvels en rukte aan de luiken van Bommelstein, zodat het oude slot met vreemde geluiden en tocht gevuld was. Maar in de torenkamer, waar de bediende Joost van de televisie zat te genieten, was het warm en gezellig. Het gekletter van de regen werd overstemd door zang en snarenspel; en door de guitige voordracht op het scherm merkte hij niet, dat het plafond een lelijke verzakking begon te vertonen.
De storm had namelijk enige pannen van het dak gewaaid, zodat het hemelwater daar naar binnen gutste, en nadat het een vijvertje op de zolderplanken gevormd had, vloeide het op het stucwerk, dat het vertrekje sierde.
‘Waar haalt zo'n persoon het vandaan?’ vroeg de trouwe knecht zich af, toen de kunstenaar even pauseerde. ‘Hatsekidee/Wie doet er mee.’ Mooi hoor. Zo'n beeldbuis biedt toch een rijke ontspanning, als men mij toestaat. ‘Rijk als ik kijk,’ zegt de Gids en zo is het maar net wanneer heer Olivier niet belt...’
Verder kwamen zijn gedachten niet, want op dat moment barstte de kalk en een koude stroom plaste hem op de schedel, zodat het genot in een hevige schrik verwaterde.
| |
| |
In het Duits wordt dat:
Der Abend spielte verrückt. Der Wind jaulte über die Hügel und rüttelte an den Fensterläden von Bommelstein. Das alte Schloss füllte sich mit seltsamen Geräuschen und Zugluft. Doch hoch im Turmzimmer oben war es warm und gemütlich. Dort erlabte sich der Diener Justus am Fernsehprogramm. Gesang und Saitenspiel übertönten das Prasseln des Regens, wodurch dem in diesen hochkulturellen Beitrag versunkenen, treuen Diener seines Herrn die hässliche Beule entging, die sich allmählich an der Zimmerdecke abzuzeichnen begann.
Der Sturm hatte nämlich einige Ziegel vom Dach gerissen, sodass das Himmelswasser ungehindert in der Estrich strömen konnte. Dort bildete es zuerst einen kleinen Weiher und sickerte schiesslich zur Stuckarbeit durch, die das traute Gemach zierte.
‘Wie kann man nur zo viel Talent haben?’ wunderte sich Justus, als der Künstler eben pausierte. ‘Holladerit, alles macht mit!’ Richtig schön. Die Mattscheibe bietet doch wahrhaft erbauende Entspannung, mit Verlaub gedacht. ‘Sich erbauen, Fernseh schauen,’ steht im Programmblatt und so ist es auch, vor allem dann, wenn Herr Olivier nicht läutet...’
Diese Gedanken bekamen zur Weiterentwicklung leider keine Gelegenheit, denn genau in diesem Augenblick brach die Kalkdecke und ein kalter Wasserguss platschte auf den Schädel von Justus, dessen reiner Kunstgenuss darob so ziemlich verwässerte.
Is dat niet poëtisch? Het woord poëtisch is in ieder geval op zijn plaats, al was het alleen al omdat de poëzie zelf een belangrijke rol in het verhaal speelt. In zijn drang om vooral geen nietsnut te zijn, gecombineerd met zijn ingeboren zucht om anderen te behagen en speciaal door buurman Cantecler voor vol te worden aangezien, vraagt Bommel aan Kwetal, in ruil voor geleverd nootmerg (het is nootmuskaat uit Doddeltjes keuken) om een middeltje tegen de migraine waar dichters met blauw bloed last van hebben. Hij moet Kwetal dan ook even uitleggen wat dichters zijn. Het gebeurt in de volgende passage:
Zo was het hem mogelijk niet lang daarna opnieuw in de luikopening te verschijnen, terwijl hij zegevierend een zakje omhoog hield.
‘Hier is het,’ sprak hij. ‘De nootmerg, bedoel ik. Een hoogstaande dame heeft mij op het spoor gezet, zodat ik het meteen thuis kon brengen.’
Kwetal was bezig de opgehangen pijpen en ketels met dunne draden te verbinden, maar nu keek hij verrast om.
‘Dat is noppig,’ zei hij. ‘Het is leeg in mijn hul, en dat maakt sloerig.’
‘Maar nu is er iets anders,’ hernam heer Ollie. ‘Zou je ook iets kunnen maken tegen migrijn? Ik weet neit wat het is; maar sommige dichters hebben er last van.’
‘Digters?’ herhaalde het mannetje bevreemd.
‘Lieden, die woorden op een rijtje zetten,’ legde zijn gastheer uit. ‘Daardoor krijgen die woorden een betekenis, die ze eerst niet hadden, en daardoor lijkt het veel mooier dan het is. Dat is natuurlijk moeilijk werk, en daardoor krijgen ze hoofdpijn, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘'k Weet al,’ zei de dwerg knikkend. ‘Monkel Oor heeft dat soms als hij het woordenboek leest, en dan eet hij vermisool. Ik heb een ietsje in mijn ransel, voor het ipsen.’
Hij liet zijn werk in de steek, en na een poosje in zijn buidel gerommeld te hebben, trok hij er een groen sliertje uit.
‘Mag jij hebben,’ verklaarde hij gul. ‘Ipsen doe ik toch niet meer nu ik hier een toef heb. En mijn denkraam pijnt nooit. Het is maar klein, hè?’
In het Duits komt dat er aldus uit te zien:
Bald darauf erschien er gutgelaunt in seiner Estrichluke und hielt triumphierend ein Säcklein hoch. ‘Hier ist es,’ sprach er. ‘Das Nussmark, meine ich. Ein hochstehende Dame hat mich auf dessen Spur gebracht, sodass ich es gleich erkennen konnte.’
Weisschon war gerade dabei, aufgehängte Röhren und Kessel untereinander mit Fäden zu verbinden. berrascht drehte er sich um.
‘Das ist hopsig,’ sagte er. ‘Meine Fülle is leer und das macht schlampig.’
‘Etwas anderes,’ fuhr Herr Olivier fort. Könnest du vielleicht auch etwas gegen Mirgähn fabrizieren? Ich weiss zwar nicht, was das ist, aber gewisse Dichter leiden darunter.’
‘Dichter?’ wiederholte das Männchen befremdet.
‘Ja,’ bestätigte sein Gastherr. ‘Dichter, das sind Leute, die sich aus Worten ihren eigenen Reim machen, sodass man den ursprünglichen Sinn nicht mehr versteht. Dadurch erhalten sie einen andern und das klingt dann viel schöner, als es ist. Natürlich geht das nu sehr mühsam von sich. Sie bekommen davon Kopfschmerzen, falls du versteht, was ich meine.’
‘Weiss schon,’ nickte der Zwerg. ‘Monkel Oor klagt manchmal auch darüber, wenn er im Wörterbuch liest. Dann nimmt er Vermiseel. Ich hab ein Isschen in meiner Tasche, wegen dem Ipsen.’ Er legte seine Arbeit zur Seite und nachdem er ein Weilchen in seiner Tasche gewühlt hatte, zog er so etwas wie ein grünes Spaghetti zum Vorschein. ‘Schenk ich dir,’ meinte er grosszügig. ‘Im Moment branche ich ohnehin nicht mehr zu ipsen, wo ich jetzt hier meine Obenkunft ha- | |
| |
be. Und mein Denkrahmen peint nie. Dazu ist er viel zu klein, nicht wahr?
We zien hoe bij Weisschon (hij zegt ook: ‘Weiss schon’) een ‘ietsje’ een ‘Isschen’ wordt, terwijl ipsen ook in het Duits Weisschons taalgebruik is. Zo gemakkelijk gaat het lang niet altijd, integendeel. Wat zal er gebeuren, wanneer Kwetal het over wieling heeft? Soms zegt het ventje ‘Het is noppig om voor Bommel te voegen. Maar ik moet nootmerg hebben. Gevinde pimpernoot. Bommel kan beter een slikje nemen.’ Wat zal dat worden? Welnu, dit: ‘Für Bommel fügen ist hopsig. Aber ich brauche Nussmark. Geflosste Pimpernuss. Bommel nimmt am besten auch ein Hippchen zu sich.’ En ‘wieling’ wordt ‘Kreiselung’. Als ik dat lees, denk ik in mijn onschuld: er gaat niets van de charme verloren. Maar misschien is dit nog maar kinderspel. Wanneer Bommel aan Kwetal om een ambtsketen vraagt voor Dickerdack, confronteert hij Kwetal met een woord dat hij niet kent. ‘Een amskeeten? Wat is dat? In het Duits vind ik dat dit terug: “Eine Amtskäthe? Was ist das?” en vermoed dat niets van de humor verloren is gegaan, misschien is er wel een onsje bij gekomen. Zou dat ook lukken met de zin die Kwetal uitspreekt wanneer heer Ollie hem een prachtige robe vraagt voor buurvrouw Doddel? “'k Weet 't al,” zei de dwerg een beetje bedenkelijk. “Een pofkleed met gimpen en bezetsel. Dat is niet mak. Schoei gaat wel; maar een pofkleed?” Het wordt: “Ein Puffkleid mit Kinker und Litzchen. Dat ist nicht fach. Paff würde ghen; aber Puff?” Creatief vertalen in de praktijk! De relatie tussen het Kwetal-woord “schoei” met het bestaande woord “schoeisel” is opgeofferd, maar dit semantische offer dient om een verrassend euforisch effect te verkrijgen: de paronomasia Paff-Puff. Welluidende klankgelijkenis bij betekenisongelijkheid, om een betekenisverlies te compenseren dat bij de overgang van de ene
taal naar de andere soms onvermijdelijk is. Semantische poëzie verdwijnt, fonetische poëzie komt ervoor in de plaats. Zo doe je dat, als je het goed doet.
Voor grote problemen staat de vertaler ongetwijfeld ook wanneer de tekst refereert aan een element uit de nationale realia dat één meter over de grens zijn verwijzende kracht voor honderd procent kwijt is. Als Doddeltje veronderstelt dat de jurk “zeker van Fong Leng” is, begrijpen Nederlanders wel welke couturière dat gaat. Maar Duitstaligen? Bij Jacqueline Crevoisier lees ik “Sicher von Karl Feldlager” en dan trek ik op mijn beurt de wenkbrauwen vragend omhoog. Misschien is de verwijzing naar heer Ollies ochtendpap ook wel zo'n geval van al te specifiek nationale referentialiteit. Dat vermoeden wordt bevestigd als we zien wat Crevoisier maakt van “Dát is nu waartoe een heer met een tuinkabouter in staat is. Zoiets zullen ze niet licht vergeten, zodat de pap goed zal smaken.” Namelijk’ ‘Das ist er, was ein Herr mit seinem Gartenzwerg zustande bringt. So etwas werden sie so leicht nicht vergessen. Das fliesst wie Honig vom Frühstückshimmel.’ En soms kan het niet anders of het referetiële element verdwijnt geheel uit het beeld, bij de overgang van de ene taal naar de andere, of liever gezegd van het ene cultuurgebied naar het andere. Als Cantecler het heeft over zijn Privérozen, met een hoofdletter, denkt het oplettende lezertje héél eventjes aan Henk van der Meijden maar dat kan van de Duitstalige Literarbommelbegeisterte niet worden verwacht, zodat we lezen: ‘C'est incroyable. Werfen von Abfall auf meine Privérosen! C'est perfide, ça! Beinah noch schlimmer als die Gartenzwerg, die Er hat placiert von seine ruine!’ Let op dat het taaltje van Cantecler hier niet zozeer archaïserend-kakkineus is, als wel onbeholpen Duits van de francofoon die zich vergist in het woordgeslacht en bij woorden die op het Frans lijken (het woord ‘privé’ is slechts een ‘faux ami’) en die
trouwens unverfroren de eigen taal hanteert alsof de tijden nog voortduren dat lieden van stand aller landen in het Frans met elkaar communiceerden. Zodat ‘Ontkent het maar niet! Ik ontdekte hem vanmorgen’ bij Crevoisiers Marquis de Canteclar wordt tot: ‘Er streite nicht ab! Ich Ihn habe gesehen personnellement heute morgen.’ Ik vermoed dat de schrijfster van deze regels, toen ze op bezoek was in Bern, bij haar uitgever Erpf, soms francofone landgenoten zich op vergelijkbare wijze heeft horen uitdrukken; Zwitserland is op dit gebied natuurlijk een gepriviligeerde proeftuin. Als ik nieuwsgierig opzoek wat het ‘Waaratje!’ van de Nederlandse markies is geworden, dan vind in in de mond van zijn Duitstalige tegenvoeter gewoonweg ‘ça, alors!’ Het is naar mijn smaak niet minder aangenaam toeven in het universum van Herr Bommel en Tom Puss dan in de wereld van Heer Ollie en zijn jonge vriend, zoals wij dat kennen. We komen er den Diener Justus, den Krämer Grieshaber tegen, fräulein Doddel en haar buurvrouw, die Wittwe Heunadel. Wammes Waggel herkennen we zonder slag of stoot: zijn naam blijft onveranderd. Herr L.E. Phanth (Phth) is de voorzitter van de ‘Kleinen Club’, waar we ook Rino Zero aantreffen. Wie dat is? De naam wijst in de richting van een groot dikhuidig dier: aha, Dickerdack, wiens naam niet ongewijzigd kon worden meegenomen. Je zou willen een Duitstalige te zijn, die dit najaar de Erpf-uitgave in handen krijgt en mag vooruitzien naar de publicatie van tientallen nog onbekende Bommeldelen.
Lukt het om de poëzie, de woordgrappen, het linguïstische raffinement ongeschonden over te brengen van de ene taal naar de andere? Kan het? Twee maal ja, met dien verstande dat waar het in letterlijke zin niet kan, het bij creatief vertalen wèl kan door compensatie, door het vervangen van het onvervangbare door iets dat wèl voorhanden is en als equivalent kan worden beschouwd (als iemand begrijpt wat ik bedoel). Laat een voorbeeld voor mij het woord doen.
Wat gebeurt er met de simpele, maar letterlijk onvertaalbare, homonymie van het woord ‘kwast’ die ik heb gesignaleerd? De ‘gespierde kracht Hoetel, speciaal voor die avond gehuurd om protestacties tegen te houden’ (‘ein geballtes Muskelpaket’) vraagt de zich misdragende markies of hij een genadine wil of een kwast, en deze beschouwt zich dan als beledigd: ‘Parbleu. We zullen zien wie hier een kwast is.’
| |
| |
‘Was darf's denn sein, mein Herr,’ fragte Huttel. ‘Ein Limonädchen oder ein Cola mit winzigem Tick.’
‘Tic,’ wiederholte der Edelmann mit zusammengepressten Lippen. ‘Parbleu. Wir schon werden sehen, wer hier hat eine Tic. On verra. Man nicht kann von Tic bezichtigen eine alte Geslecht von Adel.’
Van Tick naar Tic. Een trouvaille voorwaar, die voor de Duitstalige lezers verborgen zal blijven, omdat ze niet zullen weten welke vertaalmoeilijkheid het origineel bood. Maar die, naar ik hoop, zal bijdragen tot het succes dat we deze uitgave toewensen van Edition Erpf die zo geestdriftig in zijn vaandel heeft geschreven: ‘Nur Autoren bringen, von denen wir restlos überzeugt und begeistert sind.’ Je zou willen dat er ook een Engelse of Amerikaanse uitgever werd gevonden voor de volwassen Bommelstrips. Het is nog niet gelukt. Geprobeerd is het wel, daar niet van. De Bezige Bij heeft een vertaling laten maken van Het platmaken en die afgedrukt om hem aan eventueel geïnteresseerde uitgevers van Engelstalige strips te laten zien. De vertaling is van James Brockway, met dien verstande dat deze er bij is gehaald toen een eerste, door een ander gemaakte, Engelse versie niet geheel bevredigend werd geacht. Geen goed uitgangspunt, eigenlijk, en ik denk dat het in zo'n geval beter is om de nieuwe vertaler geheel opnieuw te laten vertrekken, ‘from scratch’ zoals ze in de wielrennerij zeggen. Maar goed, zo is het niet gegaan, en met deze reserve in het hoofd wil ik de vertalers van The Flatteners toch maar beschouwen als zijnde van James Brockway.
Geen kleine jongen, zoals iedereen weet die de Nederlandse republiek der letteren een beetje kent. Brockway heeft voor zijn vertaalwerk de Martinus Nijhoff Prijs gehad. ‘Ter bekroning van een 20-jarig levenswerk,’ zei het jury-rapport. Dat was in 1966, en sindsdien heeft hij onverdroten doorgewerkt. Het jury-rapport vermeldt de namen van Boutens, Teirlinck, Coenen, Wolkers, Slauerhoff, Vandeloo, Mulisch, Hamelink, Alberts, Dermoût, Gomperts, Bloem, Roland Holst, Achterberg, Andreus, Lodeizen, Campert. Sindsdien kunnen andere namen aan die lijst worden toegevoegd, zoals Biesheuvel, Burnier, Heeresma (Een dagje naar het strand, waarvan de verfilming door Polanski was besloten, hetgeen niet doorging doordat deze, wegens de moord op zijn vrouw Sharon Tate, de regie doorgaf aan een protégé, die er niks van brouwde, zodat de film nooit werd uitgebracht). ‘I want to make the literature known,’ heeft Brockway tegenover een landgenoot in een interview gezegd. Het jury-rapport van 1966 wijst er op dat hij een van die pioniers is die ‘door niemand aangemoedigd, en lang voordat men zich hier en daar officieel het lot der Nederlandse letteren in het buitenland ging aantrekken, gedaan hebben wat volgens hun overtuiging gedaan moest worden. Dat houdt in dat veel van dit werk niet alleen op eigen initiatief, maar ook op eigen kosten tot stand kwam.’ En zo is het gebleven, Brockway heeft veel vertaald dat nog op een uitgever ligt te wachten. maar er verschijnt gelukkig ook het een en ander, zoals onlangs nog The prospect and the river, gedichten van Kopland. Een compleet beeld van deze kleurrijke neerlandofiele literator (nooit blijft onvermeld, als met het over hem heeft dat hij in de oorlog RAF-piloot was in Afrika, India en Birma en dat hij alleen nog maar leeft, omdat hij wegens ziekte een keer niet meevloog met een crew die nooit terugkeerde) is hiermee niet
gegeven; hij heeft ook vanuit het Engels in het Nederlands vertaald, onder andere Isherwood.
Laten we eens bekijken wat Brockway van Toonders Het platmaken maakt. De eerste pagina van The Flatteners ziet er als volgt uit:
Uit: The Flatleners
The Prole Peninsula is very many miles from here. It had few attractions for tourists. The countryside is monotonous and the climate wet, so the natives leave their hair greasy and wear long macs to protect themselves from the downpours. It is not a rich land either. The Proles' main sustenance consists of fungi, which they eat ram with the fingers. They are a simple people, without any airs and graces.
‘Just act normal’, is their motto, ‘that's quite queer enough.’
Yet it would be wrong to assume they are stupid or backward. There's many a sharp brain among them. A certain Olger Nasp, for example, recently said, ‘We must set up in some business or other. Sell things and earn some money. We mustn't let these foreigners think they are better than us.’
‘But what can we sell?’ asked another, Owen Sweedle by name.
‘Why, fungi of course!’ Olger exclaimed. ‘Prolean fungi. Plain food, but nutritious, my lad! And what's more, they're good for the brain, too! Genuine food for thought. Nice and normal!’
‘It could be our foreign aid programme,’ was the com- | |
| |
ment of a third, who had once read a newspaper. ‘At times the way these foreigners think seems a little strange. We could sell them our fungi and teach them the Prolean Way of Thinking. Good thing, know what I mean?’
They all agreed with this suggestion, and so it came to pass that Owen Sweedle set out from his country on a mission to improve the world with his fungi and the Prolean Way of Thinking.
In de oorspronkelijke taal luidt dit:
Hier ver vandaan ligt het schiereiland Prol, dat voor toeristen weinig te bieden heeft. Het landschap is eentonig, en het klimaat regenachtig, zodat de bewoners vette haren en lange regenjassen dragen om beschermd te zijn tegen het vocht. Een rijk land is het ook niet; de Prollen leven hoofdzakelijk van zwammen die zij rauw, uit het vuistje plegen te eten. Want het is een eenvoudig volkje, dat wars is van dikdoenerij of opgesmukte manieren.
‘Doe maar gewoon,’ is hun motto; ‘dan doe je al gek genoeg.’
Toch zou het onjuist zijn te menen dat ze dom of achtergebleven zijn; er schuilt menige scherpe kop onder. ‘We moeten zaken gaan doen,’ sprak een zekere Olger Nasp, niet lang geleden bijvoorbeeld. ‘Dingen kopen en geld verdienen. Ze moeten in het buitenland niet denken dat ze meer zijn dan wij.’
‘Maar wat moeten we dan verkopen?’ vroege een ander die Ibele Zweder heette.
‘Zwammen natuurlijk!’ riep Olger uit. ‘Prolzwammen. Eenvoudig maar voedzaam, jongen! En ze werken nog goed op de hersens ook. Je krijgt er gezonde gedachten van. Lekker gewoon!’
‘We kunnen het buitenland er mee helpen,’ zei een derde, die eens een krant gelezen had. ‘Ze denken daar soms heel raar. We kunnen zwammen verkopen en ze zo het Prolse denken leren. Mooi werk, je weet wel!’ Met dat idee was iedereen het eens en zo trok Ibele Zweder enige tijd later de grens over om met zijn zwammen en het Prolse denken de wereld te gaan verbeteren.
De karakteristieken, mogelijkheden en problemen van een Engelse Bommelvertaling zijn aan de hand van zo'n eerste bladzijde al zichtbaar, lijkt me. Die problemen zijn evident van referentiële, men zou ook kunnen zeggen van culturele, aard. Nederlanders herkennen in het land van de Prollen het eigen land. ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’ Zou er één Nederlander bestaan die het niet heeft uitgesproken of die zich niet aldus heeft horen toespreken? De zucht tot platmaken is wellicht geen exclusief Nederlandse karaktertrek, maar kenmerkend voor onze nationale ideologie zijn de positieve waardering van gelijkheid, gewoon doen, eenvoud, wèl. En ook de depreciatie van ‘dikdoenerij en opgesmukte manieren’. Dat is nog niet alles: Nederlanders herkennen zich wanneer het gaat over ‘dingen verkopen en geld verdienen’ en over ‘het buitenland helpen’, vooral met ‘gezonde gedachten’. Een Nederlander die deze eerste bladzijde leest, waardeert de zelfspot ten aanzien van enige nationale eigenaardigheden. Dit is onvermijdelijkerwijs een impliciete charme van de tekst die voor een buitenlandse lezer verloren gaat, zij het niet noodzakelijk voor honderd procent, omdat platmakersneigingen ook buiten onze grenzen aangetroffen worden. ‘Ze moeten in het buitenland niet denken dat ze meer zijn dan wij’ verraadt onzekerheid over de nationale eigenwaarde en dat is beslist geen typisch Nederlandse trek. Niettemin zijn die Flatteners en zo iemand als Pastuiven Verkwil, die later in het verhaal komt met zijn ‘Je denkt zeker dat je meer bent dan ik’ duidelijke vertegenwoordigers van de Nederlandse gelijkheidsobsessie, die gerelateerd is aan een kleinheids- en kleinmaakobsessie. Er is nog wel meer dat verloren gaat, bijvoorbeeld de mogelijkheid om een komisch zeugma te introduceren: vette haren en lange regenjassen dragen.
Ook ‘lekker gewoon’, met die geheel idiosyncratische gevoelswaarde van ‘lekker’ in deze ongebruikelijke combinatie, kan onmogelijk met die gevoelswaarde en al in het Engels overkomen. Maar, let op, ook hier verraadt de goede vertaler zich onmiddellijk door toepassing van het compensatie-principe: geen typische nationale connotatie (‘lekker’, met z'n kneuterige ‘togetherness’) maar wèl een soepele alliteratie, ‘nice and normal’.
Karakteristiek lijkt mij een zekere droogheid, kortheid, een zekere neiging tot no-nonsense. De eerste lange zin van het Nederlands wordt in tweeën gehakt, minder gesofistikeerd, maar wel pittig. Let op wat er wordt van ‘dikdoenerij of opgesmukte manieren’. Het wordt, zonder dikdoenerij of opgesmukte manieren: ‘without any airs and graces’. Er is semantisch verlies, ongetwijfeld, maar er is ook winst, en die zit dan in het ritme. Het wat rommelige ritme van ‘het landschap is eentonig, en het klimaat regenachtig’ krijgt iets strikts en afdoends in ‘the countryside is monotonous and the climate wet’. Wie goed oplet zal dit verschijnsel van de markante Engelse ritmiek vaker in de Engelse tekst aantreffen.
Het verhaal van The Flatteners is niet erg ingewikkeld, misschien omdat de thematiek relatief eenvoudig is. Die betreft de aanvechting van het platmaken, zoals wij die kennen uit de Nederlandse literaire kritiek, de recensies van de Volkskrant, de schampere praat van universitaire personen over hun collega's. De Prollen hebben dan ook geen problemen met het verspreiden van de Prolean Way of Thinking, vooral niet omdat Olger Nasp al spoedig in contact komt met Pastuiven Verkwil, die in het Engels Pasticle McQuill blijkt te heten. Ook heer Ollie, Sir Ollie ofwel Sir Oliver Bommel, doet mee, gedreven door zijn aandoenlijke neiging om allereerst maar eens ja te zeggen tegen dat wat er op zijn pad komt. Dus wordt er heel wat plat gemaakt in Rommeldam en omstreken. We zien ‘the manservant Joseph’ en ‘chief constable Burly Bull’ en ‘the Marquess de Chanticleer’ platgemaakt worden, in de meest letterlijke zin: als tweedimensionale poppetjes, geknipt uit de krant, waaien ze door het beeld. Het komt door die
| |
| |
paddestoelen en het zou slecht aflopen als Bul Super en Hiep Hieper (Wal Super and Zackary Heep) zouden slagen in hun opzet om de zaken groot op te zetten (‘think big’). Maar heer Bommel is redder in nood. Hij laat zich niet in verleiding brengen om uit handen van de platmakers het ereburgerschap van Rommeldam te aanvaarden, waardoor hij zich aan hun geplande platmaking onttrekt. Van Pee Pastinake (Wee Winnacle) leert hij wat het antimiddel tegen de zwammen is: bree. Hij strooit het per helicopter uit en vrijwaart aldus zijn medeburgers voor de platmakersbesmetting. De ironie van het lot dat Toonder onze held toebedeelt, wil dat de ongeoefende helicopterpiloot ongelukkig met zijn toestel neerkomt voor de deur van het ziekenhuis waarin de geplette figuren hun normale gestalte weer terugkrijgen. Bommel is nog niet neergekomen temidden van de wrakstukken of daar komt de markies, hersteld, het ziekenhuis uit.
‘Parbleu,’ sprak de edelman huiverend. ‘Terwijl gevoelige naturen door een vreselijke kwaal op het ziekbed geworpen worden geeft de grover besnaarde zich over aan pretvliegerij. Het is stuitend.’
Hoe zal zijn Engelse tegenvoeter zich uiten?
‘By St. Ninian,’ the nobleman declared with a shudder. ‘While more sensitive creatures are confined to hospital by a terrible disease, the cruder species has been indulging in stunt flying. It is a disgrace!’
Tom Puss wijst de Marquess erop dat hij zich vergist: ‘Sir Ollie has been fighting the disease from the air and has had an accident with his aircraft.’ En dan zien we iets uitzonderlijks gebeuren. De markies overweegt één moment dat hij zijn meningen zou moeten herzien.
‘Tiens,’ mompelde hij terwijl zijn trekken zich verzachtten. ‘Dan moet ik mijn mening over u herzien. Misschien moet ik zelfs mijn mening over mezelf herzien.’ En hij voegt dan toe met een geheel eigen logica: ‘Maar sans rancune, amice!’ Zo redeneert Cantecler; hij vraagt geen excuus, hij verleent het.
Bij Brockway vinden we het volgende terug: ‘By Jove,’ he murmered, relenting. ‘In that case I shall have to revise my opinion of ye. Perhaps I must even revise me opinion of meself. But no hard feelin's, dear fellow.’
Fijntjes, het aristocratische trekje: ‘ye’, dat me archaïsch voorkomt. Of ‘by Jove’ aristocratisch is, weet ik niet, want Joost bedient zich er ook van. Opvallend is dat het ene woord ‘relenting’ vijf Nederlandse woorden vertaalt. En alleropvallendst is dat het Franse element in het Engels zeer gereduceerd is. Engelsen hebben genoeg grappigs uit de hogere standen in huis; ze hoeven het eigenlijk niet buiten de eigen landsgrenzen te zoeken. Wat niet wegneemt dat we Chanticleers Franse origine in The Flatteners zo nu en dan verraden zien in uitspraaktrekjes: ‘Kindly leave your weeds at “ome, Bommel”. Een Fransman kan immers de “h” niet zeggen.
Kracht en compactheid zijn de kenmerken van het Engels in The Flatteners. “En mag dat soms niet?” wordt “What of it?”; “Net goed” wordt “Serves them right”; “'k Weetniet” wordt “I dunno”. En voor “als door de donder getroffen” komt zeer kortweg “thunderstruck”.
De Bommelfauna is rijkelijk aanwezig in dit verhaal. We treffen er, behalve de reeds genoemden, veel bekenden in aan, Droogstoppel (Mr. Drylick), agent Knoppers (constable Nobble), de assistent Pieps (Assistant Pip Pips) en Argus, Dickerdack, professor Prlwytzkofsky, die alle drie hun naam onveranderd in het Engels meenemen. Naar het taalgebruik van de laatste zijn we uiteraard nieuwsgierig; wat wordt er in het Engels van de Duitsige Nederlands van de geleerde?
Als de platgemaakte commissaris Bas bij Prlwytzkofsky wordt binnengebracht voor behandeling, roept de geleerde uit: “Praw!!” Wat geeft het dan hier?! Ener verkeersonval met ener wegwals; of wat?’ De grap zit hem er in dat het Nederlands zo dicht bij het Duits ligt, dat germanismen kunnen worden gecreëerd die ons Nederlanders bijzonder op de lachspieren werken (onval, enz.). Maar in het Engels is dat niet mogelijk. Zodat het compensatie-principe weer opgeld moet doen. ‘Praw!! Vot is zis? Ein traffic akzident mit einer shteamroller, of vat?’ De verplaatsing vindt subtiel plaats, van het morfologische naar het fonetische hoofdzakelijk, maar met gebruikmaking van de mogelijkheden die morfologie (ein, einer) in het Engels toch bieden, en zelfs gebruikmaking van grafische representatie: zo'n zin ‘akzident’ geeft meteen al iets Duitsigs aan het woord.
Om een wat completer beeld te geven van de wijze waarop Brockway zijn vertaalvernuft gebruikt ten aanzien van Prlwytzkofsky's taaleigen, laat ik een bladzijde volgen waarop de professor een belangrijke rol heeft. Het Nederlands luidt:
Na een uurtje hing professor Prlwytzkofsky uitgeput tegen zijn onderzoektafel. Twee ziekendragers voerden een reeds onderzochte patiënt weg, terwijl twee andere een nieuwe binnenbrachten. Achter hem was de hoofdzuster, die toch veel lijden gewend was, tegen de wand flauw gevallen en voor hem stond zijn assistent Alexander Pieps in zichzelf te mompelen.
In deze sfeer van diepe verslagenheid traden heer Bommel en Tom Poes met de bediende Joost binnen. ‘Het is vreselijk!’ sprak de eerste. ‘U moet iets doen, professor! Hij lijdt aan een ontzettend verval van krachten, en hij is helemaal plat, als u begrijpt wat ik bedoel!’
‘Praw,’ mompelde de geleerde vermoeid. ‘Leg maar ergenswaar neer. Het geeft zovele van deze zaken dat ik mij gene goede raad weet. Dit is een Gans buitenordentelijker pestilens. Immerheen nog niet daargeweest, mijnheer Boml! Der wetenschap staat voor ener raadsel!’
‘Maar er moet toch iets zijn wat u kunt doen?!’ riep heer Ollie uit. ‘Het heeft iets met Pastuiven Verkwil te maken, dat voel ik!’
‘Of met de gifzwammen,’ vulde Tom Poes aan. ‘Kan het geen vergiftiging zijn?’
‘Het kan ja wezen,’ gaf de professor toe. ‘Maar daarvoor moet ik eerst een duchtiger onderzoeking maken en ik moet ener consult hebben met mijn collega's
| |
| |
Nats en Oberbreiter. Al deze gevallen tonen ener capacitas der sonus.’
‘Capsonuslijders,’ verduidelijkte de assistent Pieps op de achtergrond.
Hetgeen in het Engels wordt:
Uit: The Flatteners
An hour of so later, Professor Prlwyzkofsky leaned back exhausted against his examination bench. Two hospital porters were carrying out a patient who had already been examined, while two more brought in another. Behind him, the ward sister, familiar though she was with suffering, had fainted against the wall, and in front of him his assistant, Pip Pips, was muttering to himself.
It was into this atmosphere of deep despondency that Sir Oliver and Tom Puss walked, carrying Joseph, the manservant.
‘It's simply terrible!’ the former announced. ‘You must really do something, Professor! He is suffering from a frightful decline and has become completely flat, if you gather my meaning.’
‘Praw,’ the specialist muttered, in a state of exhaustion. ‘Zet him down zumvair. It gifs zo many of zese cases zet I do not know vot to do. It ees a sehr eggstraordinairy pestilentz. Eet has nie happent bevore, Sir Boml! Der Zience ees powerless!’
‘But surely there is something you can do?!’ exclaimed Sir Ollie. ‘It has something to do with Pasticle McQuill, I can feel it!’
‘Or with those poison fungi,’ Tom Puss added. ‘Could it be some sort of poisoning?’
‘Eet is pozzible,’ the professor conceded. ‘But virst I must make ze doser examination und conzult mein colleagues Nats und Oberbreiter. Alle zese cazes hef ze capacitas of ze sonus.’
‘Pedantic fever!’ clarified Assistant Pips, who was listening in the background.
Morfologische grap ‘ergenswaar’ wordt fonetische grap ‘zumvair’, en zo gaat het ook met ‘gans buitenordentelijker pestilens’, ‘immerheen nog niet daargeweest’, vertaald als ‘a sehr eggstraordinairy pestilentz’, ‘eet has nie happent bevore’. Als Nederlander heb je het gevoel dat er hier iets verloren gaat, en helemaal zeker weet je het bij de associatie van ‘capacitas der sonus’ en ‘capsonuslijders’. ‘Pedantic fever’ vind ik kostelijk, maar ja, de grap van de associatie van potjeslatijn met volkstaal is weg; er valt niet te bedenken hoe dit in dit geval zou kunnen worden gehandhaafd. Het lijkt me waarschijnlijk dat juist dit type onoverklimbare muren waarvoor de Bommelvertaler komt te staan Toonder inspireren tot mismoedigheid over de vertaalbaarheid van zijn teksten. En toch heeft hij ongelijk. Poëzie-vertalen, en dus ook Bommel-vertalen, is weliswaar onmogelijk, maar het moet gedaan worden om te laten zien dat het niet helemaal onmogelijk is. Wie hebben er inmiddels al allemaal niet op de Mount Everest gestaan?
Neem Pee Pastinakel. Als die het heeft over het verturven, en over de ikkerik, dat bobbeltje onder de hartblaas, denk je toch ook: dat komt niet over in een vreemde taal. Maar laten we eens een echte Pastinakel-bladzijde uit The Flatteners bekijken.
Tom Poes maakte zich zorgen.
‘Al dat gepraat over platmaken is niets voor heer Ollie,’ dacht hij. ‘En ik heb zo het gevoel, dat het iets te maken heeft met Pastuiven Verkwil en de paddestoelen, die ineens in de achtertuin van Bommelstein zijn gaan groeien. Ik moet meer van die dingen te weten komen.’
Met deze gedachte begaf hij zich naar de heidevlakte om Pee Pastinakel op te zoeken. Hij trof het, want toen hij een eindje gelopen had kwam hij het ventje tegen, terwijl het een wagentje vol bladeren voortkruide.
‘Die paddestoelen?’ herhaalde Pee toen Tom Poes zijn vraag had gedaan. ‘Die gifzwammen zal je bedoelen! Die zijn een lelijke woekering! Ze breiden zich steeds meer uit en ik denk, dat ze ergens geholpen worden. Hier heb ik een vrachtje bree. Als ik dat in kleine fladdertjes over de zwammen uitstrooi kan ik ze verturven. Maar ik ben bang dat het me te veel is.’
‘Zijn de zwammen gevaarlijk?’ vroeg Tom Poes.
‘Dat zou ik denken!’ riep Pastinakel uit. ‘Er zitten lelijke wakkels in, die de ikkerik laten verschrompelen!’ Daar stond Tom Poes vreemd van te kijken.
‘De ikkerik?’ mompelde hij. ‘Wat is dat?’
‘Dat is een bobbeltje onder je hartblaas,’ legde de ander uit. ‘De meesters van de zwarte kunst laten hem krimpen als ze onzichtbaar willen worden. Maar voor een gewoon iemand zou dat erg gevaarlijk zijn!’
Na deze woorden nam hij de handvaten van zijn voertuigje weer op en reed er hoofdschuddend mee verder. ‘Héél gevaarlijk,’ herhaalde hij.
Tom Puss was worried.
‘All this talk of flattening is not like Sir Ollie at all,’ he thought. ‘And I've a feeling it's all something to do with Pasticle McQuill and the mushrooms which have suddenly sprouted up in the gardens of Bommelstein Castle. I must find out more about those things.’
| |
| |
With this thought in mind, he made his way to the heath to find Wee Winnacle. He was in luck, for after walking for only a short time, he encountered the wee fellow pushing a barrow full of leaves.
‘Those mushrooms?’ repeated Wee Winnacle in reply to Tom Puss question. ‘Those poisonous fungi, you mean! They are a terrible pest! They keep spreading everywhere, and I suspect someone's helping them along. This is a barrowful of bray I've got here. If I sprinkle little flitteries of it over the fungi, I'll be able to vamooshetize them all. But I'm afraid the job's too big for me.’
‘Are these fungi dangerous then?’ enquired Tom Puss.
‘I should say so!’ Wee Winnacle exclaimed. ‘They contain nasty wackles that make your icoris shrink up to nothing!’
Tom Puss was a little taken aback by this.
‘Your icoris?’ he murmured. ‘What's that?’
‘It's a tiny little lump under your heart,’ his companion explained. ‘The masters of black magic make it shrink so as to become invisible. But that'd be very dangerous for normal folk!’
Hereupon he took hold of his little barrow and continued on his way, shaking his head as he went.
‘Very dangerous,’ he repeated.
Ik zou mijn mening over het gevoel van humor van de Engelsen en hun liefde voor de natuur geheel moeten herzien als zou blijken dat ze dit niet grappig en vertederend vinden. Als Nederlander frappeert dit Engels mij soms door van die idiomatische trekjes, die heel functioneel en adequaat overkomen, voor zover ik dat beoordelen kan. ‘“Ruzie!” zei Super tevreden. “Met die bolle! Goed zo. Dit is de kans om vertrouwen bij die erwts te wekken, ook al ben ik groot!”’ - ‘“A scrap!” said Super happily. “With the old fatso! Good. This is my chance of getting into confidence of that midget, even if I'm big!”. “Ze laten me alleen!” riep de knopenmaker verbitterd. “Zo gaat het nu altijd. De groten gaan er vandoor en de kleintjes krijgen de klappen!”’ - ‘“They're deserting me!” the button-maker cried bitterly. “It's always the same. The big fish make off and the little 'uns are left to carry the can!”’
Waar de vertaalmuur van het onmogelijke opdoemt, kan de vertaler niet anders dan een ‘flattener’ zijn. Als ik Canteclers ‘janhagel’ terugzie als ‘the lower classes’, voel ik enige treurnis om het verloren gaan van het hautain archaïsch. En er gaat ook connotatie teloor wanneer ‘het comestibleswezen’ waar Grootgrut het over heeft wordt teruggevonden als ‘the retailtrade’, dat heeft weinig smaak. En hoe is het met de grutsprits? Onvertaalbaar, waar of niet? Maar als ik dan lees dat Mr. Goodspice, die de Duitstaligen als Herr Grieshaber zullen leren kennen, het brengt tot Champion Shortcake (is grutsprits) Baker van Rumbledon (is Rommeldam), dan denk ik: dat heeft een lekkere Toonder-smaak.
Ik heb nóg een Engelse Bommelvertaling onder ogen gehad. Hij is van Anthony Paul, over wie ik geen bijzonderheden te melden weet. Hij heeft een vertaling gemaakt van het verrukkelijke verhaal dat De kukel heet, The kookle. Veel van wat hierboven over de Brockway-vertaling heb gezegd is geldig voor deze vertaling. In bepaalde gevallen staat ook Paul voor een muur. Wat te doen met Ak-aks woorden ‘Hebben bedoelde huisbewoners omgestraald, maar voelen ons nu wanrustig’? Het wordt eenvoudig ‘Beamed said inhabitants, but now feel uneasy’ en je ziet in gedachten Toonders mondhoeken een beetje zakken als hij zoiets leest. ‘Alleen maar napraatsel in dat hoofd’ wordt ‘Nothing but chatter’; en ook ‘Iedereen werd zwart voor mijn ogen’ is onmogelijk te verklaren inclusief de grap, ‘Everyone went black’. Het ernstige humorverlies is onvermijdelijk: in deze kukel-geschiedenis valt heer Bommel natuurlijk, zoals altijd, ter aarde en in dit verhaal roept hij dan uit: ‘Ik ben een beetje omlaag gekukeld.’ Om zulke zinnetjes houden we nu zo buitengewoon van Toonders creaties. Maar ja, in het Engels kan het niet anders worden dan eenvoudigweg ‘I just dropped down a bit.’ En toch, ook in deze Engelse vertaling valt veel te genieten. Ik heb ervan geleerd dat een koffertje ‘a Gladstone bag’ is. En nog mooier vond ik het ‘The deuce’ waarmee ‘Te deksel’ van commissaris Bas is vertaald. Soms dacht ik: wat zou hij hiermee doen? Zou het hem lukken hier iets van te maken? ‘Heb geen angst, tuigrijder’ bijvoorbeeld, of Prlwytzkofsky's uitroep ‘Der dondrbltsdroomluml heeft mijn knalfust uit zijnder blubr opgeworpen.’ En ja hoor: ‘Have no fear, vehiclist’ en ‘Der donnerbltzdroonghug has ejectede mu blasbarrel out from his mud.’ Ik hield mijn hart
vast voor Dickerdacks apologie, die hij uitspreekt wanneer zojuist geconstateerd is dat ook zijn kukel een min-kukel is. Daar zit nogal wat in waarvan je denkt: daarmee kan alleen een Nederlander uit de voeten. ‘Alles bloeit en groeit’ refereert aan een geliefd radiospreker. ‘Van de wieg tot het graf’ associëren we met een socialistische verworvenheid. Daar kan onmogelijk iets van overeind blijven in de Engelse vertaling. Maar zie wat er gebeurt. ‘Alles bloeit en groeit. Armoede en honger zijn onbekend; men is verzorgd van de wieg tot het graf en men heeft het nog nooit zo goed gehad!’ - ‘Everything in the garden is lovely. Poverty and hunger are unknown; citizens are cared for from the cradle to the grave, and people have never had it so good!’ Of Engelsen met de ‘lovely garden’, ‘the cradle and the grave’ uit de voeten komen weet ik niet, maar zie het einde: daar horen zij ineens door de woorden van Dickerdack het stemgeluid van hun oudpremier Harold MacMillan! Bommel, een internationaal produkt, voorwaar.
Zelf, met mijn zeer beperkte competentie, heb ik het meest genoten van de Engelse overzetting van het Wammes Waggel-idiolect in dit verhaal. ‘Reuze hard geluid, hè? Maar dit is niet zo'n enig programma. Vast een polletieke prater, denk je niet?’ - ‘Plenty of volume, eh? But such a dreary old proggy. Some polly-tickle stuff innit?’. ‘Nou, ik heb anders wel gelachen. Het was reuze mal. Maar nu ga ik maar weer eens verder. Dag hoor.’ - ‘Well, I had a good laugh. A real giggle, it was. But now I'll be getting along. Bye.’ En het doet zich voor dat ik het Engels pittiger vindt dan het origineel. Zo wordt ‘Het is geen kukel maar een
| |
| |
toeter’ tot ‘Snotta kookle, 's hooter, innit?’ Zo spreekt Wammes Waggel in het Engels, in welke taal hij bij Anthony Paul Wally Woddle heet. Rommeldam, bij Brockway nog Rumbledon gehoten, is bij Paul Litterhampton, en ook andere namen zijn anders geworden onder Pauls pen. Bommelstein Castle is Bumble Towers geworden en dat heeft met de naamswisseling van de bewoner te maken, die geworden is tot Sir Oliver Bumble (Sir Roly). Ik geef nog een serie namen: seargent Sniff, chief constable ‘Bull’ Doggerty, mayor Fatteigh, professor Prlwytzkovsky (met een v, dit keer), the manservant James, miss Dingle (die zegt: ‘Silly billy, call me Dinky’). En herkenne we in Mr. Cornchaff de comestibleshandelaar die we al als Grieshaber en Goodspice zijn tegengekomen? Als het nog eens lukken zal om, dankzij het pionierswerk van James Brockway, Anthony Paul en anderen, Bommel op te stoten in de vaart der Angelsaksische volkeren, zal de dag wellicht komen dat er een standaardisatie-commissie moet worden ingesteld die tot een geautoriseerde vertaling van de Bommel-namen komt. Tegen de tijd dat het nodig is, staat het er goed voor met de export van de volwassen Bommelstrip. We zullen nog wat geduld moeten oefenen, maar er wordt aan die toekomst gewerkt, dat is duidelijk.
Ook op het front der francofonen. Het manuscript ligt klaar van een Franse vertaling van De ombrenger. Ook deze keus mag ambitieus worden genoemd, net als die van De uitvalsels door Jacqueline Crevoisier, want ook dit verhaal is waarschijnlijk rijker aan linguistische vondsten en dus aan vertaalproblemen dan het gemiddelde verhaal. Ook hier geeft de titel die speciale moeilijkheid al aan. De ombrenger, wat is dat? Het is een apparaatje dat professor Sickbock heeft ontworpen en waarvan hij in alle bescheidenheid beweert dat het de grootste uitvinding van deze eeuw is. Hij haalt ‘de oerstof die alles doordringt’ ermee uit de atmosfeer. ‘Deze stof nu, noem ik voor het gemak Om.’ Het bijzondere van Om is dat het goedkope energie levert voor stofzuigers en automobielen, die al gauw worden gefabriceerd, zodat de namen Om-stoffer en Om-rijders in gebruik raken. Er kleeft wel een bezwaar aan die produktie; het onttrekken van Om aan de lucht maakt de mensen benauwd en duizelig, ze krijgen last van Om-vallen. De autoriteiten, zoals burgemeester Dickerdack is geneigd dat hinderlijke bijverschijnsel te bagatelliseren, omdat een groot-ondernemer als A.W. Steinhacker, die oplettende Bommellezertjes kennen als bovenbaas, de magistraat grote roem voorspelt als hij zich meebegeeft in de richting van de geschiedenis, met name de technologische ontwikkeling. Perspectieven openen zich voor de aanmaak van Om-vliegers, Om-vaarder, ja Om-raketten! Een Om-wenteling staat voor de deur. Maar heer Ollie wentelt dat gevaar af. Door tijdige aanvraag bij de heer Dorknoper slaagt hij erin het alleenrecht op de aanmaak van Om te verwerven, en wat doet hij? Hij ziet er van af. Wat een les voor de buitenbommelwereld. Maar wat een uitdagend probleem voor vertalers. Wat doe je met al dat Om, gaande van het Nederlands naar het Frans?
Laten we maar gerust aannemen dat de keuze van het verhaal om in het Frans te worden vertaald voor een belangrijk deel juist af heeft gehangen van het uitdagende karakter van de taalmoeilijkheden die de tekst biedt. De vertaling staat op naam van A. Dwilani. Het is een schuilnaam, waarachter zich drie personen verbergen. Zo ontstaan wel vaker exotische namen op i, waarom juist op i kan ik absoluut niet verklaren. Bourbaki is een bekend voorbeeld. Minder bekend is de origine van de naam Rodopi, een sympathiek wetenschappelijk uitgevershuis in Amsterdam, gesticht door Rob, Dolf en Piet, ja vandaar. Ik zal de anonimiteit van deze Franse Bommelvertalers respecteren, alleen verklappen dat de voorzienigheid heeft gewild dat een van de drie, een zwartogige francofone dame, voor mij haar identiteit heeft ontsluierd en haar geestdrift bij het vertaalwerk, uitgevoerd, zoals zij zei, in de allereerste plaats vanwege het gedeelde plezier dat de samenwerkende Bommelminnaars aan hun vertaalonderneming beleefden.
Het is aan het resultaat te merken. Wat heb ik meer bewonderd? De vindingrijkheid waarmee ze het Om-probleem hebben opgelost? De kostelijke namen die ze in het Frans voor de Bommelhelden hebben bedacht? Of de typisch Franse tournures waarmee soms het onvermijdelijke verlies van de Nederlandse taalgrappen is gecompenseerd? Natuurlijk raken er ragfijne taalspelletjes met de connotatie zoek, wanneer ‘Het is toch wat te zeggen’ gewoonwege ‘ça alors’ wordt, of wanneer het geitige ‘Ei, ei’ van Sickbock niets anders kan opleveren dan ‘Tiens! tiens!’, om over het ‘Fi donc!’ van de markies De Cantecler maar niet te spreken, dat blijft domweg hetzelfde. Voor zijn wijze om het volk aan te duiden met ‘het grauw’ ligt het woord ‘la canaille’ klaar, goed opgeraapt door de vertalers, maar niet verrassend. Maar ze verrassen wèl door hun oplossing voor het Om-probleem. ‘Om’ wordt namelijk ‘Dé’.
De ombrenger heet dan ook Le dégénérateur. En de toekomstige Franse lezertjes zullen in de gaten moeten krijgen dat het niet om degeneratie gaat, maar om de generatie, het voortbrengen van Dé. En kijk aan wat er met dat voorvoegsel Dé allemaal kan worden gegenereerd. Behalve de combinatie Dé-générateur komen we tegen: Dé-faillance (Om-vallen), Dé-fournisseur (Om-gever), Dé-poussiéreur (Om-stoffer), Dé-rouleur (Om-rijder), Dé-navigateurs (Om-vliegers), Dé-voleurs (Om-vaarders), Dé-missiles (Om-raketten), Dé-mobile (Om-mobiel), Dé-masque (Om-masker) en zelfs Dé-cuisinière (Om-koker) en Dé-camelote (Om-rommel). Het lukt uiteraard niet altijd om waar het Nederlands een Om-woord heeft een Frans Dé-equivalent te vinden. Om-wenteling? Tja: Révolution-Dé, het kan niet anders. Om-geving: reformation de Dé. Als de Om-slee tot Dé-luge wordt is een leuk nieuw woord ontstaan, terwijl ‘slee’ er nog in zit (‘luge’), maar jammer genoeg niet met de connotatie ‘auto’. Dus moet de creatieve vertaalader worden aangeboord en dat gebeurt. ‘OM-koop is de voordelige koop’ is letterlijk onvertaalbaar, en dan komt er 'D
-pensez moins, grâce au D
‘en dat is een vondst. En, omdat het OM soms in het Frans soms geheel moet verdwijnen, hebben de vertalers terecht
| |
| |
besloten om het ter compensatie op onverwachte plekken soms te laten opdoemen, als D
in de Franse tekst. Zo vinden we voor ‘Een mooie stunt, hoor’ - ‘Ma foi! C'est un bon coup de dés!’ en voor ‘Dat zijn achterhaalde zaken’ - ‘Ce sont des affaires Dé-passées’. Het allermooist is echter de slotzin van de Franse versie, waar het voor een keertje lukt om het Nederlands origineel te overtreffen. Terwijl Bommel bij een bescheiden hapje over de goede afloop van de geschiedenis converseert met zijn beminde buurvrouw, komt Joost binnen.
‘Excuseer, heer Olivier,’ sprak deze achter de hand. ‘Daar is een zekere professor Sickbock aan de deur, die zijn diensten aanbiedt. Hij betreurt het dat de samenwerking indertijd door een klein misverstand verstoord is, zegt hij.’
Heer Bommel keek onthutst op, maar toen maakte hij een fier gebaar. ‘Laat hem heenlopen!’ riep hij uit. Zo gebeurde het; en even later kon men de geleerde mismoedig met een fladderende mantel door een regenvlaag zien gaan. Want het was begonnen te dooien.
- Excuses, monsieur Olivier, dit-il derrière sa main. Il y a, à la porte, un certain professeur Barboucque qui vient offrir ses services. Il regrette que, à l'époque, la collaboratiait échoué à cause d'un petit malentendu, dit-il.
Monsieur Bondon leva les yeux, démonté, mais il se reprit et fit un geste fier.
- Qu'il s'en aille, s'écria-t-il. C'est ce qui arriva. Un peu plus tard on peut voir le savant, triste, le vent soufflant dans son manteau, traverser une rafale de pluie. C'est qu'il s'était mis à dé-geler.
Maar ja, dat is de genade van de Vertalersgod, natuurlijk, dat ‘dooien’ uitgerekend ‘dégeler’ is in het Frans.
Wat niet uit de hemel is komen vallen: de Franse namen voor de Nederlandse Bommelhelden. Allereerst Bommel zelf. Hij is monsieur Bondon geworden (Oli) die het château Bondonstein bewoont, in gezelschap van zijn trouwe knecht, Joseph. Zijn auto heet la Veille Flèche en daarmee begeeft hij zich naar het stadje dat in het Frans heet: Fourbibourg. De Rommelbode heet dan ook La Dépêche de Fourbibourg, waarin men lezen kan over Marquise de Cantecler (dat lag voor de hand), Monsieur Desdodus, waarachter we Dickerdack herkennen, over le commissaire Boule Basse, de ambtenaar eerste klasse Noeudsec, en soms over zakenlieden als Bul Super en Hipe Hiper, of ondernemers van groter formaat als Amos D. Concasseur ofwel ADC, die we dan herkennen als Amos W. Steinhacker, met zijn secretaris Saxifrage (Steenbreek). Een verrukkelijke vondst vind ik de vertaling van Zielknijper: Trifouillâme. Want ‘trifouiller’ is ‘wroeten’ en Zielewroeter is bijna net zo mooi als Zieleknijper, het toegevoegde eetje komt in de volksmond voor. Zal de dag komen dat Franse psychotherapeuten (‘animologues’, zielkundigen, bij A. Dwilani) als Trifouillâmes worden aangeduid zoals dat hun Nederlandse collega's nu gebeurt met het Toonderwoord Zieleknijper?
En Grootgrut, Grieshaber, Goodspice, Cornschaff? Welnu, hij draagt de toepasselijke naam Grosgrains, welluidender en betekenisvoller kan het niet. Hoewel de eufonie-prijs in deze Franse tekst gaat naar de vertaling van de naam Tom Poes. Chou Chat heet de jonge vriend, en die naam heeft zo'n hoge knuffelcoëfficiënt dat je hem spontaan op schoot zou nemen en langdurig aaien. Dat is heel wat minder dan de meer semantische vertaling van Kwetal (Weisschon, weet u nog?): Saitout, die te melden heeft ‘Je suis un peu en retard pour l'ipsage’ (ik ben wat laat met ipsen). De vertaling van buurvrouw Doddels naam komt niet als een verrassing: mademoiselle Dodette. Maar wat ik erg vertederend vind is de vertaling van ‘Mallerd’ tot ‘Grand fou, va!’. We vinden het al op de eerste bladzijde van het verhaal, die een goede indruk geeft van de poëtische kwaliteit van deze vertaling. Ik citeer eerst het Nederlands, daarna het Frans.
Het was herfst geworden en zware wolkenvelden joegen langs het zwerk zodat het die dag niet licht werd. In Bommelstein was het echter warm en gezellig, en het knetteren van de haard overstemde het huilen van de wind in de schoorsteen.
‘Luister nu toch eens!’ sprak heer Ollie, toen een regenvlaag tegen de ramen kletterde. ‘Wat zullen arme lieden, die nu in hun eenvoudige auto's naar buiten moeten, het moeilijk hebben!’
‘Jij denkt toch ook altijd aan anderen, Ollie,’ zei juffrouw Doddel bewonderend. Ze was langs gekomen om een paar eieren te lenen en nu dronk ze een kopje thee mee, voor de gezelligheid.
‘Ach ja,’ gaf heer Bommel bescheiden toe. ‘Dat doet men vanzelf als men veel alleen is. Alleen is maar alleen, bedoel ik. Ik vraag me wel eens af, hoe het zou zijn, als de zorgende hand van een vrouw... Ik bedoel; Joost doet zijn best. Maar toch, als de dagen korter worden, en de wind zo giert, denk ik wel eens... Hm. Soms denkt men wel eens, bedoel ik.’
‘Mallerd!’ riep zijn buurvrouw uit. ‘Waarom laat je het bij denken, en waarom doe je niet iets? Schep een beetje moed, en kom tot daden!’
Deze woorden brachten heer Ollie ernstig in verwarring, en hij haastte zich het vuur op te poken.
C'était l'automne. De gros nuages couraient sur la voûte du firmament, de sorte que, ce jour-là, la lumière n'arriva pas à percer. A l'intérieur du château Bondonstein par contre, l'atmosphère était chaude dt douillette, et le crépitement du feu de l'âtre couvrait le gémissement du vent dans la cheminée.
- Mai écoutez donc! fit monsieur Oli, au bruit d'un rafale de pluie qui s'abattait contre les fenêtres. Comme je plains tous ces pauvres gens qui, à cette heure. sont obligés de sortir dans leur modestes voitures!
- Toi alors, Oli, tu penses toujours aux autres, dit mademoiselles Dodette avec admiration.
Elle était passée lui emprunter quelques oeufs, mais une fois au château, elle s'était arrêttée pour prendre
| |
| |
une tasse de thé avec lui, comme ça, pour le plaisir de la compagnie.
- C'est vrai, admit monsieur Bondon avec modestie. C'est normal quand on est souvent seul. Je veux dire... quand on est seul, on est seul, voilà! Il m'arrive de me demander comment serait la vie si la main affectueuse d'une femme... Je veux dire... Joseph fait de son mieux. Mais cependant, quand les jours se font plus courts et que le vent hurle comme aujourd'hui, il m'arrive de penser... Hum! Je veux dire, il arrive parfois que l'on pense.
-Grand fou, va! s'exclama sa voisine. Pourquoi te contentes-tu de penser, pourquoi ne fais-tu pas quelque chose? Aie la hardiesse de passer à l'action!
Ces paroles bouleversèrent prodondément monsieur Oli qui s'empressa de tisonner le feu.
Een rustig, poëtisch, kneuterig begin van een verhaal vol enge ecologische dreiging veroorzaakt door de technologische ontwikkelingen waarachter de ‘mad scientist’ zit, ‘le professeur Joachim Barboucque, un savant qui, quelquefois, supportait mal la lumière du jour.’ Een verhaal vol Toonder verhaalsnoepjes ook, waarvoor de vertalers niet altijd maar wel dikwijls een genietbaar equivalent vinden in het Frans. Als Ollie uitroept ‘Tissenschande’ en ‘Tishier 'n troep’ (hij is struikelend ter aarde geraakt, temidden van stof en spinnewebben) ben je benieuwd wat het worden zal. Welnu: ‘Sesskandaleu’ en ‘Stunepagaillici’. De schurkachtige lieden, die hij als ondernemer nu eenmaal in grote getale ontmoet, worden in het Frans ‘des saligaudâtres’. In zo'n geval worden de - in dit geval: morfologische - mogelijkheden van het Frans prachtig uitgebuit. Soms gebeurt het idiomatisch, bijvoorbeeld waar heer Bommel afscheid neemt van zijn buurvrouw en ‘fier’ terugkeert naar Bommelstein. ‘Fier comme Artaban’ staat er in het Frans, een verrijking. Zo komt er ook iets bij door inspelen op een - getalsmatige - mogelijkheid die de tekst biedt; dat gebeurt in de vertaling van de zin ‘Hij nam een sprongetje waardoor hij bovenop de voorste Omleider terecht kwam, en nu schoten hem 25 Omgevingen door de tors, zodat horen en zien hem vergingen’ - ‘Il fit un bond qui le propulsa sur la première conduite de Dé. Trente-s?? décharges luit traversèrent le torse de sorte qu'il vit trentesix mille chandelles.’ Een mooi voorbeeld van toepassing van het compensatie-principe.
In sommige gevallen ben je als Nederlandse Bommellezer extra attent. Wat zal er worden van een zin waarin de heer Dorknoper papieren in een gleuf laat glijden die naar de ambtelijke molen voeren? En wat zal er worden van ‘suizelig’? In deze gevallen komt iets goeds uit de bus. ‘La fente qui conduit aux rouages administratifs’, daar kunnen ze het mee doen, lijkt me. En het woord ‘vasouillard’ voor ‘suizelig’ is niet alleen semantisch bevredigend, maar ook fonetisch zeker niet de mindere van het Nederlands.
Zo kan het niet altijd lukken. Ik was benieuwd naar het Frans voor ‘Uw aanvrage 7325 is door de Adviesraad voor het Consumptiewezen doorgegeven aan de Consumptieraad voor het Advieswezen’. Ik las ‘Votre demande 7325 a été transmise par les Conseillers du Conseil de la Consommation aux Conseillers de la Consommation du Conseil.’ En dacht ‘Hm’.
Cantecler komt in dit verhaal nauwelijks voor. Prlwytzkofsky, die zijn naam ongewijzigd behoudt, iets meer. Hoe zou het met zijn taaleigenaardigheden gaan? Ook in deze Franse vertaling, net als in de Engelse, een verglijding van de op morfologie gebaseerde humor bij de oer-Toonder naar meer fonetisch aangezette grappigheid in de vertaalde Toonder. Twee voorbeelden. ‘Een ogenblikje, mijne heerschappen. Ik moet u ja zovoort spreken!’ - ‘Un inztant, Mezzieurs. Che tois fous parler zur le champ.’ ‘Er wordt onverantwoordelijkerwijze met de atmosferische lucht heromgeknoespeld.’ - ‘On caspille d'eine fazon irresponzable l'air de l'atmosvaire!’ De mop die in het Frans overblijft is die van het door elkaar halen van stemhebbende en stemloze medeklinkers door personen uit de germaanse taalgebieden, speciaal Duitsers (tje, een krompratende Nederlandse geleerde zit er bij Toonder niet in). Stokoude mop voor Fransen, die je al in mooie romans van Balzac tegen komt; ik denk dat ze er nooit genoeg van krijgen.
Ook deze vertaling is het waard dat er een buitenlandse uitgever voor wordt gevonden, zoals het werk van Toonder het waard is om door buitenlanders te worden gekend. Gemakkelijk zal het niet zijn, want begrepen zal moeten worden dat het hier gaat om een strip van een heel bijzonder type: hij ziet er uit of hij voor kinderen bestemd is, maar heeft kwaliteiten die alleen door fijnproevende en enigszins geschoolde volwassenen kunnen worden gesavoureerd. Literaire kwaliteiten, als iemand begrijpt wat ik bedoel.
Een mogelijke oplossing voor dit probleem is de Zweedse oplossing. De Zweedse Toonder-vertalingen worden eenvoudigweg als strips voor kinderen op de markt gebracht, onder de titel ‘Tom Puss’, en komen in de boekhandel en bibliotheek op de kinderplank terecht. Dystra Dundret heet De zwarte zwadderneel. We zien hoe Bumble de heer Zadkin Cornelius aantreft en hem meeneemt naar Bumblestone. ‘Winderigheid’ vinden we terug in de Zweedse vertaling (de uitgave vermeldt nergens wie de vertaler of vertaalster is): ‘högmod’. De Nederlandse tekst haakt op de ‘winderigheid’ in. ‘Ik geef toe dat het tocht’ zegt Bommel. Dat vervalt in het Zweeds, zonder blikken of blozen. Het verhaal, de fabel, wordt hierdoor niet ernstig aangetast, maar iets geheel specifieks is ook geheel weg.
Het was heer Ollie duidelijk dat hij hier iemand gevonden had, die nog meer dan hijzelf onder de narigheid gebukt ging en hij begreep dat hij hulp moest bieden.
| |
| |
‘Mijn naar is Bommel,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik ben een bestrijder van ellende en ik was juist op weg om de Zwarte Zwadderneel te gaan verjagen. Maar niemand kan verwachten dat iemand van mijn stand in dit weer verder gaat. Stap in meneer... eh...’
‘Kornelsiz is mijn naam,’ zei de ander. ‘Zwadke Kornelisz. Uw dienaar.’
‘Aangenaam,’ hernam heer Ollie. ‘Stap in meneer Kornelisz. Dan gaan we thuis gezellig een kopje thee drinken.’
‘Winderigheid,’ mompelde Zwadke Kornelisz terwijl hij in het voertuig stapte. Heer Bommel keerde de Oude Schicht en reed snel het bergpad af.
‘Ik geeft toe dat het tocht,’ zei hij. ‘Dat komt van de kap die er afgewaaid is.’
‘U begrijpt mij verkeerd!’ riep de ander uit. ‘De winderigheid is binnen in mij! Ach, ik ben een zwak wezen, vol bozigheid en hovaardij! Hier rijd ik tegen al mijn principes, in een ijdel voertuig. Het vlees is wel zwak.’ ‘Kom, kom,’ zei heer Bommel troostend. ‘U ziet het te zwart. De Schicht is te oud om nog ijdel te zijn. Maar hij rijdt goed, hoor.’
Nu, dat was waar. Na enige uren door wind en regen gereden te hebben leverde hij de inzittenden nat, doch ongeschonden voor het Slot Bommelstein af. De andere oplossing bestaat in het standvastig betrachten van hoop, geloof en liefde. Gecombineerd met ijver en doorzettingsvermogen, om over deskundigheid betreffende buitenlandse markten en uitgeverijen maar niet te spreken. Zullen ze te vinden zijn in al dat buitenland rondom: volwassenen met goed bewaarde kinderlijkheid, niet al te dom, met een zekere ontwikkelingsgraad, met gevoel voor humor en de bereidheid om zich te laten verrassen? Mensen die glimlachen maar zich toch in het geheim wel aangesproken voelen wanneer Bommel, aan het eind van het verhaal Bombom de Geweldige zijn naïef credo uitspreekt: ‘Spierkracht is niets, vergeleken bij de gaven van hoofd en hart. Een edel gemoed, dat is het voornaamste.’ Bestaan ze?
Zeker, ze bestaan wel degelijk. Zijn Jacqueline Crevoisier, James Brockway, Anthony Paul, leden van de troïka Dwilani, niet van over de grenzen tot ons gekomen en hebben ze zich door hun scherpzinnig vertaalwerk niet verwante zielen getoond, broeders en zusters in Bommel? Laten we beginnen ze dáárvoor erkentelijk te zijn.
|
|