Don Bierman
Bommel en het geheim van het verhaal
Bij wijze van experiment heb ik eens getracht het Bommelverhaal de ‘Viriaan-dinges’ zónder tekst te volgen. Dit is technisch niet zo moeilijk, omdat men kan volstaan met het afdekken van het onderste deel van de pagina. De aanleiding tot dit experiment vormde Toonders uitspraak, gedaan tijdens een Studium Generale in 1972 te Utrecht, dat ten behoeve van de ongeletterde lezertjes een goed beeldverhaal ook zónder tekst te volgen moet zijn. Weliswaar had Toonder met deze uitspraak de balloonstrip op het oog, maar het leek me juist wel aardig de dagstrip hierop eens te testen. Een handicap bij de uitvoer van het experiment was dat ik het verhaal al eens gelezen had, zodat ik het min of meer kende. Toch heb ik me er maar zo onbevangen mogelijk aan gewaagd en het resultaat was zonder meer positief. Weliswaar moest ik af en toe wat pagina's overslaan of terugslaan om bepaalde situaties en handelingen beter te begrijpen, maar uiteindelijk was het hele verhaal ruwweg te volgen.
Het schoot me te binnen dat ik hetzelfde experiment in jeugdige tijden als semi-ongeletterde kleuter al eens had gedaan met het eerste Bommelverhaal dat ik vermoedelijk ooit onder ogen heb gehad: ‘Het Ding X-13’. ‘Het Ding X-13’ was een balloonstrip, uitgegeven door de Geïllustreerde Pers, en gelukkig had ik niet de ongemakkelijke positie bevangen te zijn en de ongemakkelijke opdracht alle ballonnetjes te moeten bedekken, want hun inhoud was even ondoorgrondelijk als de wijzerplaat van een klok.
Ik heb één indruk van dit verhaal ‘Het Ding X-13’ altijd onthouden. Ze was opgewekt door het laatste plaatje van het verhaal, waarop we heer Ollie en Tom Poes op een kade zien staan met op de achtergrond een groene zee en een op de waterscooter wegspuitende professor Prlwytzkofski.
Ik weet nog dat ik door dit plaatje toen de indruk had dat de hele wereld was ondergelopen en dat deze kade het laatste zielige beschavingsrestant was waarop men droog kon vertoeven. Op de voorgaande plaatjes was te zien geweest hoe het vreemde ding X-13 door een domme streek van heer Ollie op een onbewoond eiland was ontploft, waarna een vulkaaneruptie huizenhoge zeeën had opgeworpen, die het op de waterscooter van Prlwytzkofski vluchtende gezelschap najoegen. Dit alles was mij kennelijk door de gevoelige oogmembranen in de jeugdige schedelvulling geslagen, waardoor ik me de zaken te somber had voorgesteld.
Maar de luxe van een naïef wereldbeeld en de speciale vreugde die men daaraan beleeft duren niet lang, want al snel volgt de straffe gang naar de geletterdheid en het ‘verstehen’.
Na deze eerste kennismaking met heer Bommel kon de held in ieder geval niet meer stuk en dat bleef de volgende kwart eeuw zo. Vele jaren lang heb ik alle Bommelverhalen in de Donald Duck verslonden en ik herinner me dat de verdwijning, midden in het verhaal ‘De Kleine Groene Mannetjes’ in 1969, me nét zo'n klap gaf als de beëindiging van de dagstrip begin 1986 aan een hoop krantelezers moet hebben gegeven. De brieven aan het weekblad, om heer Bommel terug te krijgen, bleven zonder resultaat en het weekblad Donald Duck hoefde voor mij niet meer door de brievenbus te vallen.
Op een mooie, zonnige dag nauwelijks een jaar later zag ik in het stadje Zalt Bommel een heer van stand lopen, midden op de straatweg (wat tegen alle verkeersregels is) en omringd door notabelen... Deze heer onder de Bommelse zon was Marten Toonder (op uitnodiging van het Stripschap overgekomen uit Ierland) en hij droeg een geruit jasje.
Het tweede deel van dit verhaal is dat ik vijftien jaar later door een goede kennis met Toonder in contact werd gebracht. Het was wederom een zonnige dag, al joegen enige vale wolken langs het zwerk, toen ik mijn opwachting maakte bij de Toonder Studio's op kasteel Nederhorst ten Berg. Toonder ontving mij in een torenkamer aan de westvleugel en het gesprek ging over de mogelijkheid Bommel met een nieuwe serie avonturen terug te brengen in de Donald Duck. Het was de bedoeling dat ik thema's en plots zou ontwikkelen op basis waarvan de tekeningen en het verhaal tot stand konden komen (de tekenaar zou Wil Raymakers van de strip ‘Boes’ zijn). Toonder zèlf had alle tijd nodig voor de dagstrip, maar zou uiteraard het gebeuren wel blijven overzien en zo nodig corrigeren. Aanvankelijk leek dít me de ideale manier om het verleden alsnog goed te maken. Maar wat gebeurd is, is gebeurd en ik bleek teveel hooi op mijn schouders te hebben genomen.
Het kijkje in de keuken van het Toonderse stripbedrijf dat me gegund werd bracht me weer aan het denken over het mysterie van het verhaal en de wijze waarop ze wordt weergegeven in woord en beeld. In mijn (vruchteloos gebleven) pogingen om een Bommelverhaal te scheppen, ging ik in eerste instantie uit van verdelingen. Het thema was een deel, het verhaalverloop was een deel, de situaties waren een deel, de personages waren een deel, de dialogen waren een deel en de tekeningen waren een deel (waar ik rekening mee te houden had). Elk deel, zo was mijn stellige overtuiging, had zijn eigen geheimen en regels die eenmaal doorgrond en gekend ook daadwerkelijk beheerst konden worden.
In deze opvatting kwam ik bedrogen uit.
Ik bekeek alle in vroegere verhalen gebruikte thema's (om herhaling te voorkomen), hun uitwerking in situaties, dialogen, tekeningen. Ik bekeek de afzonderlijke tekeningen. Ik analyseerde de confrontaties tussen personages. Ik liet steeds terugkerende situaties mijn geestesoog passeren. Ik