Pepijn van Zoest
Bommel en het beeld van Niks
‘Op niks!’ Zo brengt heer Bommel een toast uit aan het einde van het verhaal ‘De niks’. Duidelijke taal? Je kunt er uit opmaken dat het verhaal goed afloopt, er wordt immers een toast uitgebracht. Als je snel door de bladzijden van het verhaal bladert en alleen naar de plaatjes kijkt, zie je dat een belangrijke rol is weggelegd voor een spookachtig wezentje, dat heel Rommeldam op z'n kop weet te zetten. Heer Bommel is het voornaamste slachtoffer. Toch moet je steeds even een paar zinnen lezen om goed te begrijpen hoe de vork in de steel zit. Hoewel de plaatjes duidelijk zijn, is de tekst van vitaal belang om de inhoud van het verhaal te kunnen begrijpen. Omgekeerd geldt hetzelfde: zonder de tekeningen zou het verhaal lang zo leuk niet zijn. Dit maakt de Bommelverhalen zo bijzonder: het spel tussen beeld en tekst.
Op een reclame-advertentie staat een dame bij een tafeltje; ze schenkt een drankje in. Dit beeld zegt zoiets als: ‘ik ben net zo lekker als dit drankje.’ De bedoeling is dat de begerige consument deze drank zal kopen. Er moet tekst bij, anders zou wel eens de verkeerde drank kunnen worden gekocht. Ondersteuning en bevestiging van het beeld. Is de tekst weg, dan blijft de boodschap duidelijk. Is het beeld weg, dan blijft de boodschap nog steeds duidelijk, maar wordt wel minder aantrekkelijk.
Bommelverhalen zijn geen advertenties, maar authentieke stripverhalen zijn het eigenlijk ook niet. De Bommelstrip lijkt wel wat op een advertentie, in die zin dat beeld en tekst elkaar bevestigen en ondersteunen. Qua inhoud vertellen ze, tweemaal, hetzelfde verhaal.
In ballonstrips kan het genoeg zijn om plaatjes te kijken, of om de wolkjes te lezen. Dan heb je genoeg informatie om het verhaal te kunnen volgen. Bij Bommel ligt het anders.
Het verhaal ‘De niks’ begint met de zin ‘Het was winter geworden’. Het eerste plaatje laat een landschap zien waarin het sneeuwt. Dat bevestigt de tekst - er kan geen misverstand bestaan. Twijfel is niet toegestaan. Men mag niet denken dat het regent. De verteller wil dat er een winterse sfeer ontstaat. Bovendien werkt het plaatje verleidelijk - je krijgt de neiging om jezelf een plaats te geven in dat besneeuwde landschap. Het beeld bereikt dat effect méér dan het zinnetje ‘Het was winter geworden’. De tekst werkt hier dus bevestigend ten opzichte van het beeld, net als in de ballonstrip, in de reclame.
Het verhaal moet ergens beginnen en de meest logische manier is om dat zoveel mogelijk in aansluiting bij de tekeningen te doen. Tekst en beeld beginnen te verschillen bij het volgende plaatje, dat laat zien hoe Wammes Waggel tegen Terpen Tijn spreekt. Wat hij zegt wordt alleen duidelijk door de tekst: ‘Wat zal het zijn? Badartikelen? Zonnebrandolie?’ In deze korte sequentie van twee beelden treedt, behalve een versterking van de argumenten door middel van woorden, ook een filmische focalisatie op. Het eerste plaatje is een full-shot, het tweede een mediumshot. Dan reageert de schilder met de woorden ‘Waarom word je geen schilder? Je hebt een heel abstracte aanpak’, en hier begint de plot zich te vormen, zowel door de uitspraak van Terpen Tijn als door de filmische close-up. De verduidelijkende rol van de tekst wordt groter naarmate de plaatjes het niet meer kunnen zeggen. Eerst lijkt het beeld belangrijker, later de tekst.
Dit voorbeeld van de eerste bladzijde van ‘De niks’ laat zien dat er niet alleen wederzijdse bevestiging is tussen beeld en taal. Er is een duidelijke wisselwerking: wat niet met beeld gezegd kan worden, wordt geschreven, en andersom.
Later in het verhaal, als Bommel zijn narratieve intrede doet, mompelt hij ‘Eigenlijk is deze kamer slecht verlicht’. Het beeld werkt dan niet alleen bevestigend. Het overdrijft: er brandt maar één enkele kaars. Zo ontstaat de humor, door de tegenstelling tussen wat je voelt, door middel van de beelden en dat wat je, verstandelijk, interpreteert uit de geschreven tekst. Diezelfde tegenstelling zit in de stripachtige stijl van de tekeningen en de literaire stijl van de tekst.