| |
| |
| |
Marten Toonder
Chronologie
| |
1912
Ik word geboren te Rotterdam op 2 mei, om 5.30 in de morgen, als zoon van Marten Toonder, gezagvoerder ter koopvaardij, en Trijntje Huizinga.
| |
1917
Mijn vader, terugkerende van een overwintering in het ijs voor de Canadese kust, neemt enige Amerikaanse kranten mee waartussen zich een Comic Weekly bevindt. Zodoende maak ik kennis met de strips Bringing up father, Mutt and Jeff en Barny Google en ontdek dat men door het bekijken van plaatjes een eenvoudig verhaal kan begrijpen; ook wanneer men de kunst van het lezen nog niet machtig is.
| |
1918
Ik bezoek de school voor gewoon lager onderwijs op de Westersingel en leer lezen van juffrouw Van Geyn, aan de hand van plaatjes op een zg. leesplankje.
Mijn vader tekent en schrijft ten behoeve van mijn broer Jan Gerhard en mij het eerste deel van De lotgevallen van Abraham.
| |
1919
Ik leer schrijven van de heer Van Dam en besluit striptekenaar te worden. Het blijkt me echter, dat er in dit vak geen les gegeven wordt.
| |
1920-1925
Ik bezoek achtereenvolgens 6 verschillende inrichtingen voor gewoon lager onderwijs waar wel les in zingen, doch niet in tekenen te genieten valt. Mijn eigen ongeleide pogingen op dit gebied zijn niet veelbelovend.
| |
1926
Op een instituut voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs (zg. Mulo) te Spangen leer ik tot mijn grote verrassing de beginselen van de perspectief kennen en ontdek zodoende het verdwijnpunt. Het tekenen komt overigens niet veel verder, evenmin als de andere vakken.
| |
1927
Om hier verandering in te brengen word ik ingeschreven bij de Nieuwe Middelbare Handelsschool op de Westersingel, waar mij de beginselen van enkele vreemde talen worden bijgebracht, zodat ik Bringing up father in het oorspronkelijke kan volgen. Ik ontwerp enkele Jugendstill-motieven waarvoor ik een mooi cijfer krijg; van serieus onderricht in het tekenen van strips is ook hier geen sprake.
| |
1928
Ik ontmoet een buurmeisje, Phiny Dick geheten, en besluit met haar te trouwen.
| |
1931
Ik haal mijn eindexamen en mag naar Zuid-Amerika; maak in Buenos-Aires kennis met het werk van de Argentijnse tekenaar Dante Quinterno; leer van hem de grondslagen van de tekenfilm- en stripanatomie en maak mijn besluit om striptekenaar te worden bekend.
Mijn goede vader is geschokt, doch geeft mij een jaar de tijd om te bewijzen, dat dit een vak is waarmee men in zijn onderhoud kan voorzien.
| |
1932
Inschrijving op de Tekenacademie te Rotterdam. Ik teken gedurende drie maanden een opgezette uil na en geef veel aandacht aan de stof-uitdrukking van de veren. Met conté-potlood leg ik het gipsen gelaat van Brutus vast. Beide creaties worden onvoldoende bevonden. Ik verlaat ter- | |
| |
neergeslagen de Academie, verdiep mij thuis in de Quinterno-formule met de bedoeling tekenen te leren en werp zodoende enkele primitieve strippogingen op papier. De eerste heet De lotgevallen van Bram Ibrahim, is een navolging van De lotgevallen van Abraham, en wordt gekocht door een persbureautje, dat hem in 1933 in het dagblad De Nederlander plaatst voor fl. 0,50 per plaatje. De tweede, Tobias, vult een pagina in een weekblad van de uitgeverij Helmond en brengt fl. 7,50 op.
Het bewijs is geleverd; ik koop een corduroy jasje en laat tochtlatten staan.
| |
1933
Ik treed in dienst van de Ned. Rotogravure Mij. N.V. te Leiden, die een illustrator-striptekenaar zoekt. Weliswaar beheers ik het vak niet, doch ik teken veel - en al doende leert men.
| |
1935
Ik trouw met Phiney Dick en verhuis naar Leiden.
| |
1937
Ik maak veel strips en begin zodoende te vermoeden dat lezen en schrijven even belangrijk zijn als tekenen.
| |
1938
Met deze gedachte schrijf ik verhalen en ontwerp daarbij behorende figuren. De bladen van de Ned. Rotogravure Mij. gaan niet goed door de nood der tijden, zodat men het systeem van een jaarlijkse salarisvermindering van 10% invoert. Hierdoor ontmoedigd zoek ik contact met de Diana Edition, een Weens persbureau, dat in strips is gespecialiseerd, en dat naar Amsterdam is uitgeweken. Hiervoor maak ik de ‘gag’ weekstrips: Don Sombrero en Tom Poes, waarvan de eerste in Zweden en de tweede in Argentinië en Tsjecho-Slowakije geplaatst wordt.
| |
1939
De woordloze stripgrapjes voldoen me niet. Hiertoe in staat gesteld door de met aandacht gevolgde lessen in het schrijven, maar ik een feuilleton van Tom Poes (later ook wel tekststrip genaamd), dat ik in Nederland echter niet kwijt kan omdat de figuur te kinderachtig is. Ontgoocheld berg ik hem in een lade op.
Een volgende salarisvermindering brengt me tot de gedachte mijn betrekking in de steek te laten en voor mezelf te beginnen.
| |
1940
We verhuizen naar Amsterdam.
| |
1941
Micky Mouse verdwijnt uit De Telegraaf, zodoende plaats makend voor Tom Poes, die bestoft uit een lade komt en zijn eigenlijke loopbaan begint.
In samenwerking met Polygoon ga ik experimenteren met teken- en poppenfilms.
Het succes van Tom Poes veroorzaakt veel extra werk (als legpuzzels, kaarten, toneelstukken, een spel en wandplaten), terwijl films niet alléén te maken zijn. Voordat ik het weet ontstaat er een ‘zaak’ met assistenten en medewerkers.
| |
1942
Compagnonschap met Joop Geesink (Geesink-Toonder Productie). We maken een tekenfilm voor de Ned. Spoorwegen en een poppenfilm voor Philips. Het aantal medewerkers breidt zich uit; het tekenen en schrijven wordt bedenkelijk verdrongen door ondernemerschap.
| |
1943
De firma wordt ontbonden. Geesink neemt de poppen-filmproduktie over; ik ga verder met strips en tekenfilms.
| |
1945
Mogelijkheden voor internationale plaatsing van strips. De Studio's worden een N.V. en Anton de Zwaan neemt de ‘syndication’ op zich.
| |
1946
Geboorte van de strips Kappie en Panda... Tom Poes verschijnt dan in ca. 50 kranten.
| |
1947-1953
Het aantal strips breidt zich sterk uit door de activiteit van creatieve medewerkers. De exploitatie van de auteurs- | |
| |
rechten (de ‘syndication’) vergt steeds meer werk. Als springplank voor nieuwe tekenaars geven we een weekblad uit, dat naar Tom Poes genoemd wordt. In dezelfde periode groeit ook de produktie van tekenfilms. In Engeland barst de commerciële t.v. los en de getekende ‘tv-shots’ komen in zwang. De zakelijke beslommeringen en de organisatie vergen steeds meer tijd en inspanning.
| |
1954
De Zwaan ziet meer in strips dan in tekenfilms, zodat het hem te veel wordt. We besluiten als goede vrienden te scheiden. Hij richt de ‘Swan Features Synd.’ op, die zich specialiseert in de exploitatie van auteursrechten. Ik blijf achter met de tekenfilm-afdeling en de produktie van mijn eigen strips. Jacob Back volgt De Zwaan op.
De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde benoemt mij tot lid, zodat ik me realiseer, dat schrijven niet onderschat moet worden. Ik besluit er meer aandacht aan te gaan geven, zodra de zakelijke zorgen wat minder zijn geworden. Ook start ik een nieuwe strip: Koning Hollewijn.
| |
1965
De zakelijke zorgen zijn steeds groter geworden. In plaats van een schrijvende tekenaar ben ik een ondernemende werkgever. Ik begrijp dat de grens bereikt is en dat ik het zakendoen moet vergeten als ik een goede stripmaker wil worden. Met dit laatste voor ogen vestig ik mijn familie en mijzelf in Ierland.
| |
1967
De uitgeverij De Bezige Bij heeft, na vele experimenten, een formule gevonden om mijn werk uit te geven voor een groter publiek dan alleen maar stripfanaten. Het werken in de rust van Eire heeft mijn kijk op het werk zodanig veranderd, dat ik met die formule instem. Zodoende komt de eerste Bommelpocket uit als literatuur, zodat de letterkundigen onaangenaam verrast hun wenkbrauwen optrekken, terwijl de stripliefhebbers ‘Verraad!’ beginnen te roepen. Het boek blijkt echter een bestseller.
In Nederland heeft Bert Kroon de leiding van de Studio's overgenomen en is naast de tekenfilms met ‘live-action’ begonnen. Een heel verstandig idee; ik had het zelf kunnen verzinnen.
| |
1981
Maar toch gaat mijn eigen interesse nog altijd het meest naar tekenfilm uit. Als Rob Houwer dan ook met het voorstel komt een getekende hoofdfilm te gaan maken, doe ik mee.
| |
1983
Op 3 februari gaat de film in première onder de titel Als je begrijpt wat ik bedoel. Dezelfde naam als het eerste Bommelboek had.
| |
1986
In maart beëindig ik mijn laatste Tom Poes-verhaal (dat in de loop der tijden Bommelverhaal is gaan heten). Na 45 jaar lijkt de tijd gekomen om heer Ollie en mezelf wat rust te gunnen. Hoewel, rust? Er is nog veel te doen, vooral omdat ik na die 45 jaren ontdekt heb, wat het allemaal betekende. Maar daarover een volgende keer.
|
|