Bzzlletin. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Charles Forceville
| |
[pagina 47]
| |
de morgen in slaap gevallen in Nederland uitgebracht. De roman vertelt de verdere wederwaardigheden van Ed, die lezers van Vanderhaeghes vroegere werk al kenden uit Man Descending. Verschillende recensenten meenden dat erte weinig actie in het boek zat, maar dit bezwaar, zo het al terecht is, wordt ruimschoots gecompenseerd door de onovertroffen dialogen, de haarscherpe observaties en de zeer persoonlijke, vloeiende stijl die ook Vanderhaeghes eerdere werk al kenschetsten. Hoewel het oeuvre van deze jonge Canadees nog van bescheiden omvang is, begint nu al duidelijk te worden, dat we hier met een schrijver te maken hebben die eigenzinnige ideeën koppelt aan een verrassend, idiosyncratisch soort proza. Bovendien beschikt hij over het vermogen om het buitengewoon humoristische en diep tragische te kunnen verweven zoals alleen de groten dat kunnen. Deze combinatie van het komische en het trieste treffen we vaak aan in verband met het thema ‘heldendom’ - een thema dat Vanderhaeghe sterk bezig houdt, zoals de titel van zijn tweede bundel, The Trouble with Heroes, al aangeeft. Bijna alle helden bij Vanderhaeghe zijn anti-helden. Zo ook de held in het titelverhaal van The Trouble with Heroes, Wesley Willis Harder. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verliest Willis Harder zijn linkerarm. Dankzij dit verlies is hij een gerespecteerde oorlogsveteraan, maar hij houdt aanvankelijk angstvallig verborgen dat het ongeluk op weinig heroïeke wijze tot stand gekomen is. Tijdens een verlof in Londen deed hij, stomdronken, in een steegje op niet zeer elegante wijze zijn eerste seksuele ervaring op en hij werd toen hij vervolgens de straat overstak door een auto gegrepen. Als eenarmige pseudo- held keert Willis Harder terug naar Canada. Het probleem van heldendom blijft hem dwarszitten. Zoals hij zelf uitlegt: Ik ben ervan overtuigd dat het heldendom geen toekomst meer heeft. Onze rechters zijn te streng. Lawrence of Arabia, het bewijs ervoor is onomstotelijk geleverd, was een leugenaar. En als Mr. Lawrence al door de mand viel, wat moet ik dan nog? Als je niet meer gelooft dat heldendom en volharding mogelijk zijn, wat blijft er dan nog over? Hetzelfde machteloze gevoel maakt zich meester van de verteller in ‘What I learned from Caesar’, een Canadese jongen die moet toezien hoe zijn vader, die zich altijd geschaamd heeft voor zijn Belgische komaf, zijn baan als vertegenwoordiger verliest. De vader meent dat juist zijn oorspronkelijke nationaliteit de reden is voor zijn ontslag en wordt langzaam paranoïde. De jongen kan het niet verkroppen, voelt zich vernederd. ‘Ik wilde hem zien winnen, niet verliezen. Hij was mijn vader.’ (p. 75) Als vader tenslotte in een inrichting opgenomen wordt, put de jongen troost uit een passage in De Bello Gallico waarin Caesar de dapperheid van de Belgen roemt: Ik las door en liet me meeslepen door Caesars bewondering voor een volk dat zich niet wil onderwerpen, maar verkoos te vechten en zich te beroemen op zijn wonden. Ik las het allemaal totaal verkeerd en sjoemelde er net zo lang mee tot ik tevreden was. Ik was wel gedwongen zo te redeneren, omwille van mezelf, omwille van mijn vader. Want wat was hij anders dan een man onteerd door anonieme tegenstanders? Zijn instinct moest wel de overhand krijgen, en wat kon hij uiteindelijk anders doen, die bewuste dag, dan net als zijn voorvaderen de schaduwen tot werkelijkheid te verheffen en zich vechtend van hen te bevrijden? Zoals Alasdair Gray in een recensie terecht opmerkt: ‘Let op de fraaie ironie van dit alles. De jongen baseert zowel het respect voor zijn vader als zijn zelfrespect op precies datgene wat zijn vader altijd probeerde te verbergen: zijn Belgische achtergrond.Ga naar eind3.. Vanderhaeghes hoofdpersonen zijn altijd afhankelijk van anderen, ze zijn underdogs, mensen zonder macht. Het zijn zieken, labiele figuren, kinderen, oude mensen, buitenbeentjes, inerte intellectuelen. Soms doen ze wanhopige pogingen om zich onder hun vernederende machteloosheid uit te vechten, maar als er al strijd geleverd wordt, gebeurt dat meestal op een weinig verheffende, kleinzielige manier. Dieter Bethge, bijvoorbeeld, de dementerende, bedplassende hoofdpersoon in ‘Dancing Bear’ (in Man Descending), verzet zich tegen zijn onverbiddelijke huishoudster door de deur te vergrendelen als zij even boodschappen doen is. Hij kan de spanning niet aan en moet zijn korte rebellie uiteindelijk met de dood bekopen. De machteloosheid van Vanderhaeghes hoofdpersonen maakt dat ze, noodgedwongen, toeschouwers worden. Het is ook zeker geen toeval dat de auteur zelf zijn debuut Man Descending liever naar een ander verhaal in de bundel had vernoemd - ‘The Watcher’Ga naar eind4.. In dit verhaal logeert een elfjarig jongetje, omdat zijn moeder plotseling in een ziekenhuis opgenomen wordt, enige tijd op de boerderij van zijn grootmoeder, een tirannieke vrouw die zo weinig mogelijk last van hem wil hebben. Het jongetje, Charlie, verveelt zich al snel gruwelijk; er zijn geen andere kinderen in de buurt en zelfs zijn pogingen vriendschap te sluiten met de haan Stanley lopen op niets uit. De eentonigheid wordt doorbroken aks een van Charlies tantes, een dochter van grootmoeder, onaangekondigd met een zekere Thompson aan komt zetten. Er ontwikkelt zich een machtsstrijd tussen grandma Bradley en Thompson met als inzet het gezag over tante Evelyn, een karakterloos maar niet onaantrekkelijk schepsel. Met een bijna ziekelijke opwinding geniet Charlie van de strijd. Hij zet Thompson en zijn grootmoeder in het geniep verder tegen elkaar op - eindelijk heeft hij de kans om zich te laten gelden. Zijn gefrustreerde drang naar invloed wordt geïllustreerd door een incident met de haan. Als die voor de zoveelste keer niet op zijn toenaderingen wil ingaan, begint hij het beest te treiteren. | |
[pagina 48]
| |
‘Oké, Stanley,’ zei ik, terwijl een bedwelmend gevoel van macht zich van mij meester maakte. ‘Ik ben hier de baas, en jij hebt je te gedragen.’ Er klonk iets van triomf door in mijn stem, wat me een beetje verbaasde. Ik realiseerde me dat ik hoopte dat deze confrontatie zou escaleren. Dat ik wilde dat hij me zou provoceren. De pesterij loopt uit de hand en het jongetje doodt de haan. Intussen escaleert ook het conflict tussen Thompson en de grootmoeder. Aanvankelijk kiest Charlie stilzwijgend partij voor de indringer, maar als het erop aan komt, laat hij Thompson vallen. Grootmoeder heeft, nadat alle andere intimidatiepogingen mislukt zijn, twee mannen ingehuurd om Thompson een lesje te leren, zodat hij eindelijk zijn biezen zal pakken. Charlie, de toeschouwer, de spion, is als enige getuige van de afranseling geweest en heeft bovendien de daders herkend. In het bijzijn van de sheriff en grandma Bradley smeekt Thompson Charlie te vertellen wat hij gezien heeft. Maar Charlie kiest eieren voor zijn geld: Hij had niet het recht op mij te rekenen. Ik had hun spelletje lang genoeg vanaf de zijlijn gadegeslagen om de regels te kennen. Nog niet zo lang geleden had hij gedacht dat hij de winnaar was. En nu vroeg hij me hem te redden, risico's te lopen, terwijl ik onvoorwaardelijker in haar klauwen was dan hij ooit zou zijn. Hij vergat dat ik een kind was. Ik was afhankelijk van haar. (...) Thompson, begreep ik, was machteloos. Hij kon mij niet beschermen. Een toeschouwer die we tot drie maal toe tegenkomen in het werk van Vanderhaeghe is Ed. Hij is de hoofdpersoon uit de verhalen ‘Man Descending’ en ‘Sam, Soren, and Ed’ en, zoals eerder gezegd, uit de roman My Present Age. Ed is een dikke, intelligente, luie, werkeloze intellectueel van begin dertig. Hij is getrouwd met Victoria - optimistisch, aantrekkelijk, voortvarend, van beroep sociaal werkster. Eds apathische pessimisme en zijn weigering om zich in te spannen werk te vinden zijn de oorzaak van ernstige huwelijksmoeilijkheden. Wanneer de gebeurtenissen waarmee de roman begint, en die chronologisch - zij het met veel flashbacks - volgen op die in de verhalen, heeft Victoria een scheiding aangevraagd. Ed is een zeer gecompliceerd iemand, wiens karakter (uitgewerkt in twee verhalen en een roman) niet zo maar vereenvoudigd kan worden tot de verpersoonlijking van de machteloosheid. Maar de tegenstelling macht-machteloosheid neemt in zijn bestaan wel een centrale plaats in. Ed is niet in staat een actieve rol in het leven op zich te nemen. Zijn passiviteit vloeit voort uit een mengeling van moed en lafheid. Enerzijds is hij iemand die bepaalde waarden - zoals trouw aan mensen en principes en het steeds blijven zoeken naar de zin van het leven - hoog in het vaandel heeft staan en die weigert zich te compromitteren; anderzijds is hij niet bij machte om deze waarden op enigerlei wijze gestalte te geven in het leven van alledag. De tragiek van Ed is dat hij veel dingen beter begrijpt dan de mensen om hem heen, maar in plaats van zo dichter bij de mensen te komen staan, hen voortdurend tegen zich in het harnas jaagt. Hij is absoluut niet in staat om de waarden die hij predikt in zijn gedrag tot uiting te laten komen. Uiteindelijk schrikt hij terug voor de verantwoordelijkheid die zo'n houding met zich mee zou brengen en daarom blijft zijn ‘visie’, hoe opmerkelijk soms ook, meestal beperkt tot het aantrappen tegen de waarden van anderen. Zo komt het dat ook Ed, net als zo veel andere personages in Vanderhaeghes werk, een toeschouwer blijft, iemand die vanaf de zijlijn verslag doet en commentaar levert. Ook de titel van de roman verwijst naar dit aspect; op een bepaald niveau kan het boek gelezen worden als een kroniek - al kan de betrouwbaarheid soms in twijfel getrokken worden. Eds passiviteit in het maatschappelijk leven betekent dat hij niet meetelt; zijn invloed op zijn omgeving is vrij gering en in die zin is dus ook Ed een der machtelozen. De compensatie hiervoor zoekt hij grotendeels in het uitbannen van de alledaagse werkelijkheid. Dit wordt ten dele gerealiseerd door overmatig drankgebruik - Ed is overigens bij lange na niet het enige personage bij Vanderhaeghe dat steun zoekt bij de alcohol - maar een veel belangrijker vorm van ‘escapisme’ vindt Ed in allerlei dagdromen en fantasieën. Telkens bedenkt hij situaties waarin hij de held kan zijn die hij in het dagelijks leven totaal niet is. Genghis Khan, Mick Jagger, Huckleberry Finn en Sam Waters, de ruwe-bolster-blanke-pit sheriff uit Eds eigenhandig geschreven western - het zijn allemaal identificatiefiguren. Net als Walter MittyGa naar eind5. zoekt hij steeds nieuwe mogelijkheden tot solistische zelfdramatisering. Het zal weinig verbazing wekken dat Eds escapisme, dat in wezen de keerzijde vormt van zijn toeschouwersrol, hem regelmatig in conflict brengt met de realiteit. Voor een droomwereld is niets anders dan fantasie of, zoals Ed het noemt, ‘verbeeldingskracht’ nodig, maar als deze verbeeldingskracht niet in evenwicht gehouden wordt door enige realiteitszin, zijn verdraaiingen, smoezen en leugens | |
[pagina 49]
| |
onontbeerlijk om te kunnen overleven. Deze strategieën spelen dan ook een belangrijke rol in Eds bestaan. Toch slaagt Ed erin om voortdurend te blijven balanceren tussen realiteit en fictie, observeren en fantaseren, en zo oefent hij soms ondanks alles nog enige invloed, dus macht, uit. Zelf zegt hij: ‘Het beste medicijn tegen het verschrikkelijke gevoel van machteloosheid dat de hedendaagse mens in zijn wurggreep heeft, is een krachtig beroep doen op de verbeeldingskracht.’ (My Present Age, p. 90-91) Een enkele keer weet hij zijn fantasieën werkelijkheid te laten worden: op een gegeven moment laat hij met behulp van het briefpapier van Benny - eens Eds beste vriend en een gedreven ideoloog, nu een handige advocaat die bovendien in de scheiding Victoria's belangen waarneemt - diens kantoor een groot bedrag toezeggen voor een actie ten bate van gehandicapte kinderen. Maar dit is een uitzondering. Gewoonlijk weigert Ed mee te doen en als hij meedoet, macht uitoefent, zijn z'n acties meestal kwetsend. Victoria vat het treffend samen: ‘Je lijkt godverdomme wel een kwal, Ed. Je laat je meedrijven met het getij en zodra iemand binnen het bereik van je tentakels komt, steek je. Het enige wat je kunt is ronddrijven en steken.’ (‘Sam, Soren, and Ed’, Man Descending, p. 218) Dat ‘steken’ gebeurt vrijwel uitsluitend via taal. Ed compenseert zijn machteloosheid enerzijds door in allerlei fantasieën weg te vluchten en anderzijds door met verbaal geweld de tegenaanval in te zetten. Zijn feitelijke invloed op de gebeurtenissen om hem heen is minimaal, maar hij is een meester op het wapen van de taal. Daardoor blijft hij overeind, en vaak zelfs meer dan dat - tegenover de mensen om hem heen, maar ook tegenover zichzelf. Eds onvermogen om structuur aan te brengen in het vertellen over zijn leven - met taal dusGa naar eind6.. In zekere zin is Eds ‘bekentenis’ aan de lezer de rechtvaardiging van zijn bestaan. De ‘macht over de taal’ komt bij meer personages in Vanderhaeghes werk terug. Het meest uitgesproken treffen we het fenomeen aan in de twee verhalen ‘Drummer’ en ‘Cages’ (in Man Descending), waarin een jongen, Billy, vertelt over zijn oudere broer, Gene. Gene is vanwege zijn baseball-kwaliteiten een gevierde held in het mijndorp, maar verder eigenlijk een onsympathieke egoïst zonder al te veel hersens. Billy legt uit: Als ik 'em moest typeren, zou ik waarschijnlijk simpelweg zeggen dat-ie het soort goser is dat niet hoeft te dansen. Wat ik bedoel is, neem nou een normale meid - die staat kwijlend te wachten tot ze kan dansen. Gosers die maar een beetje tegen de muur blijven hangen, zijn bij de meiden even populair als syfilis. Gene is de doener, degene, die door zijn daden, ook al zijn ze vaak niet al te fraai, dingen in de wereld laat gebeuren. Billy ontbeert die macht, maar figureert als een soort ‘aangever’ in het kielzog van zijn broer. Hij is bovendien degene die, zo goed en zo kwaad als dat gaat, het puin ruimt dat zijn broer achterlaat. Maar bovenal is Billy degene die de gebeurtenissen rond zijn broer tot een verhaal maakt. Met zijn uiterst sappige verteltrant, zijn wat cynische gevoel voor humor en zijn onverbiddelijke scherpe blik is hij een verteller par excellence. Net als voor Ed is de taal voor Billy het wapen bij uitstek om de wereld aan te kunnen. De taal is zijn alternatief voor het gebrek aan de botte kracht, de flair en de hufterigheid waarmee zijn broer de wereld naar zijn hand zet. Vanderhaeghes universum stemt over het algemeen niet erg hoopvol, hetgeen nauwelijks verbazing mag wekken bij een schrijver die zegt niet te geloven dat mensen ‘perfectible creatures’ zijnGa naar eind7.. Ziekte en dood zijn veelvuldig terugkerende thema's en de verhalen worden bevolkt door mislukkingen en machtelozen die hun toevlucht moeten nemen tot drank, dromen en (zelf)bedrog om te kunnen overleven. Daarmee krijgt hun waardigheid op zijn minst een behoorlijke deuk; in de ernstigere gevallen leidt dit escapisme tot een fundamentele breuk met de realiteit. Maar tegelijkertijd blijven ze vechten - ook al is het vaak een gevecht tegen de bierkaai en, zoals dat bij anti-helden het geval is, meestal geen bijzonder heroïsch gevecht. Maar toch, een enkele keer is een personage, zonder zich te compromitteren, zowaar soms even sterker dan de om- | |
[pagina 50]
| |
standigheden. ‘The Prodigal’ (in The Trouble with Heroes) en ‘Cages’ (in Man Descending) eindigen allebei met een moment van wederzijds begrip in een problematische vader-zoon relatie, en Tom Ogle, die aan het slot van ‘A Taste for Perfection’ in het ziekenhuis zijn naderende dood onder ogen tracht te zien, is eindelijk in staat om zijn egoïsme te overstijgen: ‘En voor de eerste keer in zijn leven was Ogle met hen allemaal diep begaan.’ (Man Descending, p. 148) Het zijn geen grote, tot de verbeelding sprekende overwinningen in het gevecht tegen de omstandigheden, maar ze mogen niet genegeerd worden. Juist in het oeuvre van een schrijver die haarscherp, zij het niet zonder compassie, de trieste nederlagen der machtelozen portretteert en van zo weinig fiducie in de mensheid getuigt, telt elke (zelf)overwinning zwaar. Bij al zijn pessimisme en somberheid in Vanderhaeghe beslist geen nihilist. In hetzelfde interview waarin hij gewag maakt van zijn ontluisterende mensbeeld, zegt hij: ‘Maar ik ben niet zonder hoop. Ik geloof in het belang van volharding en in de koppige weigering van mannen en vrouwen om zich aan de omstandigheden te onderwerpen. Die volharding geeft zin aan ons bestaan.’Ga naar eind8. Als de voortekenen niet bedriegen, staat Guy Vanderhaeghe aan het begin van een buitengewoon interessant oeuvre. |
|