Tja, dat hoort nu eenmaal bij het avontuurlijke van in een jong land wonen.
Graeme Gibson (levensgezel van Margaret Atwood, zelf ook auteur): Toch heeft hij gelijk, Peggy. En dat zit hem volgens mij voor een groot deel in het feit dat er hier op middelbare scholen geen Canadese literatuur gedoceerd wordt.
Ook dat. Maar het heeft ook te maken met het feit dat alles geschreven wordt met een bepaald publiek in gedachten. Je houdt geen speech als er niemand in de zaal zit. Tot wie richten die inleidingen zich? Dat is de vraag. Als ze zich richten tot het Canadese lezerspubliek van zeg, vijf, tien, vijftien jaar geleden, dan moesten ze een diep ingewortelde weerstand overwinnen, namelijk wat wij ‘de koloniale mentaliteit’ noemen. De koloniale mentaliteit zegt ‘alles wat belangrijk is gebeurt ergens anders.’ Wat uit New York komt is goed omdat het uit New York komt; wat uit Londen komt is goed omdat het uit Londen komt; en wat uit Canada komt is slecht omdat het uit Canada komt. Wat u dus in die inleidingen aantreft vloeit voort uit het feit dat degenen die ze schrijven het gevoel hebben dat ze zich moeten rechtvaardigen voor wat ze doen: ‘Dit is prima literatuur, dus, Canadese lezer, vergeet je anti-Canadese vooroordelen en geef deze auteur een kans’, want die inleiders weten tegen wie ze het hebben. Het was gewoon een noodzakelijke fase in de hele ontwikkeling. Het begint nu beter te worden, maar het is nog steeds zo dat veel Canadese universiteiten het niet nodig vinden om het vak ‘Canadese literatuur’ in hun curriculum op te nemen. Dat vooroordeel tegen de eigen literatuur zit heel diep en al zijn er diverse Canadese auteurs die veel internationale aandacht krijgen, op de universiteiten blijft men volhouden dat er geen literaire kwaliteit is in Canada. Ik heb herhaaldelijk het verhaal gehoord van buitenlandse academici die onderzoek kwamen doen naar Canadese literatuur en te horen kregen ‘o, je kunt je de moeite besparen - kom, we zullen je aan onze Milton-expert voorstellen.’ Wie zich hier op de universiteit wèl met Canadese literatuur bezighoudt, krijgt bijna het idee dat hij zich moet verontschuldigen. Tegen die achtergrond moet u misschien wat overdreven overkomend enthousiasme in die
introducties zien.
Graeme Gibson: Tot voor kort waren het dan ook niet de besten die in Canadese literatuur afstudeerden.
Inderdaad, om alle redenen die ik zojuist noemde, kozen veelbelovende studenten voor Shakespeare, Milton, de Renaissance, de achttiende eeuw en de wat mindere goden wijdden zich aan Canadese literatuur. Overigens durf ik over die academische distantie die u noemde niet te oordelen. Ik ben zelf geen academica, ik doceer al geruime tijd niet meer aan een universiteit, hoewel ik soms nog wel eens een gastlezing houd. Ik lees dus weinig wetenschappelijke artikelen en schrijven doe ik ze al helemaal niet. Ik doe aan ‘pop-criticism’. Ik schrijf voor de New York Times en als je voor zo'n krant werkt is het vooral van belang dat je leesbaar bent. Ik ben ook niet zo op de hoogte met stromingen als postmodernisme, poststructuralisme, deconstructivisme en dergelijke. Ik heb geprobeerd erachter te komen wat het allemaal betekende en het beste antwoord kreeg ik van een collega-schrijver. Hij zei (ze imiteert een zwaar Amerikaans accent): ‘It's bad news for you and me.’ Onlangs las ik nog een artikel van iemand die niet alleen claimde dat de criticus even goed was als de kunstenaar, maar dat hij in wezen één was met hem. In een ideale literatuurkritiek werd de criticus de kunstenaar, omdat hij in feite het werk van de kunstenaar herschiep. Je kunt je wel voorstellen waarom wij wat achterdochtig zijn ten aanzien van dat soort figuren.
Ik krijg de indruk dat met uitzondering van een enkeling als Ondaatje, Findley en Kroetsch Canadese schrijvers een voorkeur hebben voor traditionele, bijna naturalistische technieken.
Graeme Gibson: Canada heeft inderdaad een traditie van, zeg, ‘documentary realism’.
Ja, maar de laatste tijd wordt er ook veel experimenteel proza geschreven. Bovendien is de vraag of iets goed of slecht is niet afhankelijk van het genre waarin het geschreven is. En ook geloof ik niet dat er een ‘natuurlijke’ ontwikkeling is van naturalisme naar iets anders, ‘experimenteel proza’ of zoiets. En wat is ‘experimenteel’? Zelfs zogenaamd experimenteel proza is intussen al weer traditioneel. Show me something new.
Iets heel anders. Het korte verhaal is een bijzonder populair genre in Canada. Heeft u hier een verklaring voor?
U praat met iemand die betrokken is geweest bij de samenstelling van The Oxford Book of Canadian Short Stories, dus dit fenomeen kwam automatisch ter sprake. Ik denk dat deze voorkeur voor het korte verhaal een historische basis heeft. Wales is het enige andere land ter wereld waar het korte verhaal zo populair is. Daar schijnt het te maken te hebben met het feit dat de bevolking er altijd zo arm geweest is dat niemand zich kon veroorloven een hele roman te lezen. In Canada was het vanaf de jaren dertig tot ver in de zestiger jaren buitengewoon moeilijk om een roman gepubliceerd te krijgen, maar er was wèl belangstelling voor korte verhalen, deels dankzij het radioprogramma Anthology op de CBC, waarin korte verhalen werden voorgelezen, deels dankzij een aantal tijdschriften die veelvuldig verhalen opnamen. Er was dus geen markt voor romans en wel voor verhalen en daarom richtten veel schrijvers zich op dat laatste genre - en werden er experts in. Eigenlijk heeft een vooraanstaand schrijfster als Alice Munro uitsluitend bundels korte verhalen gepubliceerd, want het feit dat er in sommige van haar boeken een grote samenhang tussen de verhalen bestaat maakt ze nog niet tot romans. En haar boeken zijn bestsellers, iets wat in de VS bijvoorbeeld ondenkbaar zou zijn voor een verhalenbundel.