den, daar hij toch ook bemiddeld blijkt te hebben waar het de eventuele plaatsing in Nederland betrof.
Maar ook inhoudelijk is er iets grappigs mee aan de hand. De schets speelt net als Noodlot in Londen. Een groot circus geeft daar zijn laatste voorstelling. De Nederlandse papa Van Weert neemt er zijn dochter mee naartoe, die bovendien begeleid wordt door haar neef. Deze Mélanie en Georges maken enigszins de indruk een bepaalde relatie te hebben, maar meer horen wij daar eigenlijk niet over. ‘Zij is prude,’ zegt de tekst. En inderdaad, bij het zien van vijf Herculessen tegelijk weet zij niet meer op te merken dan: ‘Wat een enge armen hebben die menschen! Verbeeld je daardoor omhelsd te worden, je was in een oogenblik platgedrukt!’ De tekst zegt dan verder: ‘Georges vond het niet netjes, dat ze zoo naar de armen van acrobaten zag en voerde haar voort.’
In het circus nu, blijkt als belangrijkste clown een ‘Swell’ te werken met wie iets bijzonders aan de hand is. Hij is onherkenbaar vermomd, en zo heeft noch Mélanie, noch ook Georges in de gaten dat de man niemand anders is dan de destijds van huis weggelopen Charles van Weert, nota bene een broer van Georges! Sterker nog: deze neef heeft destijds het begin van een verhouding gehad met zijn nichtje Mélanie... Zij is zich van niets bewust. De clown daarentegen krijgt een vreselijke schok. Hij is indertijd door zijn vader vervloekt, min of meer doodverklaard, en kan dus nooit meer naar zijn familie terugkeren. De ontmoeting met Mélanie doet hem ineens beseffen dat alles verloren is.
Op dat ogenblik worden wij getroffen door een wel zeer Couperiaanse passage. Zoals Eline Vere al eens door de spoken van het verleden, zo ziet Charles zich nu achtervolgd door de schimmen van dat verleden:
Zij wierpen hem zoete herinneringen vlak in 't gezicht, zij spuwden hem hun gif en gal toe, zij prikten hem met duizend naaldenprikken, zij kusten hem om eene vurige brandwond na te laten, zij doorboorden zijn ziel met hunne scherpe meedoogenlooze waarheden. Eigen schuld, eigen schuld! siste een der monsters. Verloren, verloren! juichte eene satanische stem.
Elisabeth Baud kon er wat van. Maar het is niet onaannemelijk dat haar neef Louis haar in deze en vergelijkbare passages een handje geholpen heeft. In ieder geval is diens invloed op het proza van zijn vier jaar jongere nichtje onmiskenbaar. Dit blijkt ook uit het slot. Eindigt de uit augustus 1889 daterende schets Een zieltje, door Couperus bij verschijning in De Gids aan Elisabeth opgedragen - een opdracht die in boekvorm werd geschrapt -, met zelfmoord van het jonge Kareltje door middel van verdrinking, de gala-voorstelling heeft een niet minder treurig einde: Charles kan die avond niet optreden, hij vlucht het circus uit en dan gebeurt het: ‘Hij liep steeds voort in die witte, zachte wereld, toen opeens... een groot diep water hem omarmde in zijn stroom. Een korte gil... toen werd hij weer rustig en hoorde hij de zilveren klokjes... Charlie... Charlie!! ...’ Dat is de stem van Mélanie, die hem tot in het hiernamaals achtervolgt.
Verschillende dingen treffen ons. In de eerste plaats is er de locatie Londen. In Couperus' biografie werd verondersteld dat hij kort voor hij Noodlot schreef zelf in Londen geweest moet zijn. Uit verschillende passages in Reis-impressies blijkt dat hij Londen in ieder geval kende. Zijn verblijf aldaar kan natuurlijk ook al enkele jaren eerder hebben plaatsgevonden. Bij gebrek aan brieven of andere gegevens is daar niets over te zeggen. Na het lezen van Een gala-voorstelling echter krijgen wij nu bovendien het vermoeden dat hij in Londen samen met Elisabeth is geweest. (Een conclusie willen wij dit vanzelfsprekend niet noemen. Er is alleen maar sprake van een voorzichtige veronderstelling.)
Interessant is ook het feit dat wij Elisabeth hier voor het eerst als schrijfster zien optreden. Wij weten dat zij zich later vrijwel uitsluitend met vertaalwerk heeft beziggehouden. Na het lezen van haar eersteling begrijpen wij ook wel enigszins waarom. Zij had een zekere stijl en bekwaamheid - in het midden gelaten hoever de hulp van haar neef hierbij is gegaan -, maar het verhaal zelf is larmoyant en stelt ook verder niet veel voor. Dat Elisabeth meer talent had voor vertaalwerk dan voor iets oorspronkelijks kunnen wij haar gemakkelijk vergeven, zonder daarbij ook maar iets aan haar verdiensten af te willen doen. In hoeverre haar schrijverij invloed heeft uitgeoefend op de gedichten schrijvende Tila uit Eene illuzie- Elisabeths beste vriendin heette ook Tila: Mathilde Slicher, met wie zij op dezelfde kostschool heeft gezeten -, kunnen wij hier verder gevoeglijk in het midden laten.
Tenslotte is er het clown-motief. Dit doet ons toch wel scherp de oren spitsen! Wij kennen het namelijk al, de geschiedenis van de jongeman van goeden huize die wegloopt om een door de familie gesmaad circusberoep te gaan uitoefenen. Niet uit later werk van Elisabeth, maar uit Couperus' De boeken der kleine zielen.
Dit van rampen doortrokken meesterwerk bereikt een van zijn vele hoogtepunten in Het late leven, II, hoofdstuk III. Emilie van Raven geboren freule Van Naghel ontvlucht daar na slechts negen maanden huwelijk de woning waarin zij met haar boosaardige echtgenoot Eduard het geluk niet heeft kunnen vinden. Zij vlucht niet alléén, haar broer Henri, gesjeesde Leidse student, ziet het ook niet meer zitten en samen reizen ze naar Parijs. Het wordt een vreselijk schandaal in de familie. Heel Den Haag roddelt kennelijk over incest - het woord wordt niet genoemd aanvankelijk, maar het scabreuze karakter van de relatie waar broer en zuster zich aan hebben overgegeven wordt bij herhaling gesuggereerd -, en wat niet minder erg is: in Parijs leiden Emilie en Henri een bohême bestaan...! Emilie schildert waaiers en kamerschermen, die zij in een oogwenk volkloddert en dan voor veel geld verkoopt. Henri echter maakt het nog veel bonter: hij treedt op als clown. Veel succes is zijn deel. Vooral een nummer met vijftig kapellen op ijzerdraad wordt beroemd, zozeer zelfs dat een bekende beeldhouwer zijn sculptuur in art nouveau wil maken. De oude mevrouw Van Lowe drukt het heel zachtjes uit als zij Emilie, die toch nog eens een keertje in Den Haag komt